Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 435]
| |
XII.Men leest in de Zondagavond-editie des ‘Alg. Handelsblads’ van den 11n Aug. Amotie der westerhal. Vele vrienden onzer nationale bouwkunst van het begin der XVIIde eeuw hebben met verwondering en leedwezen gezien, dat onlangs, in den stedelijken Raad, besloten is tot het ‘wegruimen’ van het zoogenaamde ‘waaggebouw’ op de Westermarkt. - De hoop, dat de Ed.-Achtb. Raad te-rug moge komen van dit voornemen, gelijk hij te-rug-gekomen is van de afbraak der Papenbrug, doet ons de vrijheid nemen, u deze regelen ter plaatsing in uw geacht blad aan te bieden. Uit de openbaargemaakte mededeeling van HH. Burg. en Weth. aan den Raad blijkt, dat het onderwerpelijk gebouw eenige herstellingen behoefde. Uit dezen hoofde vroeg men machtiging, het gebouw te laten afbreken, met de verklaring, dat 1o. ‘het een schoon stadsgedeelte ontsiert,’ en 2o. ‘er geene historische herinnering aan verbonden is.’ Wij nemen de vrijheid, die beide daar losjens heengeworpen stellingen te ontkennen. Wij weten niet hoe een schoon gebouw eene ‘schoon stadsgedeelte’ zou kunnen ontcieren. 't Is minder hier de plaats, om in eene uitvoerige aesthetische bewijsvoering te treden, ten einde de schoonheid van het gebouw te doen vatten. Het zal genoeg zijn op te merken, dat het een charakteristiek voortbrengsel is van dien, geheel eigenaardig nederlandschen, voortreffelijken bouwtrant met geschakeerde gehouwen en gebakken steenen, waaraan wij hier ter stede o.a. de fraaye heerenhuizen op de Heerengracht over de Driekoningstraat en | |
[pagina 436]
| |
het ‘Huis met de Hoofden’ te danken hebben. Het onderwerpelijk gebouw is een van de weinige overgebleven proefstukken van een der merkwaardigste bouwstijlen, die op onzen bodem geheerscht hebben, toegepast op een openbaar gesticht. Het huiselijk en municipaal en tevens echt Nederlandsch karakter van het gebouw komen, bovendien, in aangenaam kontrast met de meer op vreemde modellen bestudeerde kunst van Hendrik de Keyser, gelijk die zichtbaar is in de Westerkerk. Waarom dan ook dit stadsgedeelte bij de voorgenomen wechruiming in het minste zou kunnen winnen, verklaar ik volstrekt niet te begrijpen. Tegen het hooggeroemd alignements-systema onzer nieuwere steden zondigt het gebouw immers ook niet, en heeft tot dus-verre niemant in den weg gestaan dan alleen den zoodanigen, die absoluut voor beginsel nemen dat een open plek fraayer is dan een bouwwerk. Men zegt, er zijn geen historische herinneringen aan verbonden. Maar is het oprichten van zoodanig gebouw dan zelf geen historiesch feit? Wat wil men toch meer? Het gebouw spreekt van de aloude vrijheden, keuren en privilegiën der stad; van haar gildewezen en van haar krachtig gemeenteleven. Beneden (door hal, waag, keur- of ijkkantoor) vertegenwoordigt het gebouw de nijverheid, gelijk zij in aloude vormen werkte; boven (in de wachtkamer der stedelijke schutterij) herinnert het den gewapenden arm, de regeering, onder wier vleugelen de aloude nijverheid eene hoogte mocht bereiken als waartoe zij zich in den loop der krachtige XVIIde Eeuw verhiefGa naar voetnoot1). Het wechbreken van de Hal op de Botermarkt heeft ons geen leed gedaan; wij zouden zonder veel rouw de plompe Waag ter dier plaatse evenzeer zien verdwijnen; maar voor het behoud van het gebouwtjen op de Westermarkt nemen wij het op; en moet het verdwijnen - wij vertrouwen dat het niet verdwijnen zal, zonder een nog wat meer afdoend protest dan deze bescheiden regelen.
M. | |
[pagina 437]
| |
De bekende voorstanders der wechruiming onzer oud-nederlandsche gebouwen andwoorden, in de Zondag-avond editie van 't ‘Handelsbl.’ v. 18 Aug., hierop als volgt: ‘Vele voorstanders en vrienden van min kostbare en doelmatige verfraaijing onzer hoofdstad, hebben met het grootste genoegen gezien, dat onlangs in den stedelijken raad besloten is tot het ‘wegruimen’ van het zoogenaamde ‘Waaggebouw’ op de Westermarkt. ‘Het verlangen, om den Ed. Achtb. Raad, als het ware op deze wijze, onzen dank te betuigen voor zijne krachtdadige en loffelijke pogingen om vooral zooveel in zijn vermogen ligt, nuttige verbeteringen, zoowel als doelmatige verfraaijingen aan te brengen, doet ons de vrijheid nemen u deze weinige regelen ook bij wijze van protest tegen het onder denzelfden titel in de Tweede Editie van Zondag jl. te vinden artikel, in uw geëerd blad ter plaatsing aan te nemen(!). Hoe voortreffelijk schoon anderen de bouworde (!) moge vinden, wij integendeel hebben ons altijd geërgerd aan dat gebouw, dat, zonder de minste belangrijke historische herinnering zijnde, met het volste regt gezegd wordt een schoon stadsgedeelte te ontsieren, en hoorden het bovendien door iederen vreemdeling van smaak nooit anders dan met den liefelijk luidenden naam van abominable bestempelen. ‘In welke mate echter deze amotie tot de schoonheid der Westermarkt zal bijdragen, zal dan eerst goed op den voorgrond treden, wanneer ons oog eenmaal in plaats van dat sombere gebouw het sierlijke gedenkteeken van onzen grooten Bilderdijk ontwaart. Wij herhalen het daarom nog eens, dat de ophanden zijnde afbraak van het bewuste gebouw ons allezins verheugt en zonder de minste vrees, dat de Raad van dit besluit zal terug komen, willen wij, als naijverig op den luister en den roem van Amsterdam, ten slotte onzen vorigen wensch ontboezemen, dat op deze wijze langzamerhand al die gebouwen mogen verdwijnen, welke onze schoone hoofdstad in zoo vele opzigten nog ontsieren.
Johannes. | |
[pagina 438]
| |
Wij hebben hier niets op te laten volgen, dan dat ons de schijnheiligheid zeer hindert, waarmeê men de zucht tot verwoesting onzer bouwwerken wil verbergen onder een gemeend of voorgewend verlangen om ‘sierlijke gedenkteekenen’ op te richten. De wechruiming der Wester-Hal staat in niet het geringste verband met een monument voor Bilderdijk. Dat er vreemdelingen zijn (misschien de eene of andere commis-voyageur), die de hal ‘abominable’ noemen, verwondert ons niet. In alle landen heeft men weetnieten. Dat die vreemdelingen hunne onkunde ten-toon-gesteld hebben voor ‘Johannes’ - verwondert ons ook niet: dis-moi qui tu hantes, je te dirai qui tu es. Ons zijn vreemdelingen bekend, die die zelfde hal tot de zeer fraaye bouwwerken onzer stad rekenen: dat zijn mannen als A.J.B. Beresford Hope, voorzitter der Engelsche archaeologische ‘Society’ en verweerder van de rechten der germaansche bouwkunst in het Parlement, Didron, hoofdredakteur der ‘Annales archéologiques’, en Aug. Reichensperger, vertegenwoordiger der echte kunstbeginselen in het berlijnsche Huis der Afgevaardigden. Zoû het oordeel van deze ‘vreemdelingen van smaak’ niet eenige waarde hebben, tegenover dat van den franschen kapper of handelsreiziger die ‘Johannes’ mag wijs gemaakt hebben, dat het gebouwtjen ‘abominable’ was?
|
|