Dietsche Warande. Jaargang 2
(1856)– [tijdschrift] Dietsche Warande– Auteursrechtvrij
[pagina 538]
| |
XIII.Op bl. 435 van dit Tweede Deel der ‘Warande’ (afl. Sept.-Okt.) hebben wij de ‘Amotie’ der Amsterdamsche Westerhal besproken. Wij hebben medegedeeld twee aan het ‘Handelsblad’ ingezonden stukken, des betreffende, waarvan het eerste geschreven was in onzen geest, terwijl het andere van een woordvoerder der tegenpartij voortkwam: ‘de voorstanders der Wechruiming onzer oud-nederlandsche gebouwen’. Den 29 Sept. werd nu bij den Gemeenteraad van Amsterdam een verzoekschrift tot behoud van het Westerhalgebouw ingediend. Dat verzoekschrift was onderteekend door de volgende zeven personen: Door den Heer Büchler, Oud-Voorzitter van de Kon. Akademie van Beeldende Kunsten, Oud-Sekretarìs van de 4o Klasse des Instituuts, Voorzitter van de Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunde, schrijver van de bekroonde prijsverhandeling over onze Vaderlandsche Bouwkunst, enz. enz. Door den Heer van Lennep, Voorzitter van den Raad van Bestuur der Kon. Akademie van Beeldende Kunsten, Lid van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, Afd. Geschiedenis en Letterkunde, schrijver van het dichtstuk ‘de Bouwkunst’, enz. Door den Heer M.G. Tétar van Elven, Architekt, Direkteur der Bouwkunst bij de Kon. Akademie van Beeldende Kunsten, auteur van meerdere schriften over zijn vak, éen der gelijkelijk hoogst-bekroonden bij het laatste bouwkonkoers voor het britsche nijverheidspaleis, oud-bestuurder der Maatschappij tot Bev. der Bouwkunst, enz. enz. Door de Heeren W.J. Hofdijk, E.J. Potgieter, en H.J. Schim- | |
[pagina 539]
| |
mel, drie onzer voornaamste letterkundigen niet alleen, maar wier verscheidenheid van richting te hooger waarde geeft aan hunne eenstemmigheid ten deze: eene eenstemmigheid op een punt, waarvan alle drie een gezet voorwerp van beoefening gemaakt hebben: het nederlandsche volkscharakter, zich uitdrukkend in kunstvormen, en de eischen in 't algemeen, die aan kunstvormen als dragers van ideën te stellen zijn. Eindelijk - door den Bestuurder der ‘Dietsche Warande’ - die hier niet kampt voor een middeleeuwsch gedenkteeken; maar voor een gebouw uit het harte van de latere hollandsche historie. Deze zeven personen hebben aan den Gemeenteraad hunner woonstede het volgend adres doen geworden. Behalven dat, heeft een zeer geacht oudheidkundige, hoofdambtenaar bij Stad en Provincie voor de bewaring onzer vaderlandsche gedenkstukken, alle pogingen aangewend, om den goeden uitslag van het verzoek der adressanten te verzekeren. En van andere zijde waren die pogingen ondersteund door den hooggeleerden eersten vertegenwoordiger der historische wetenschap te Amsterdam. Ziehier het adres: AAN DEN GEMEENTERAAD DER STAD AMSTERDAM. | |
[pagina 540]
| |
Mei-Juni van zijne ‘Annales Archéologiques’, van onze hoofdstad getuigt: ‘Cette ville est la plus charmante, après Vénise, que j'aie jamais vue.’ En waaraan heeft Amsterdam deze lofspraak van den hoofdaanvoerder der fransche archaeologen te danken? Aan zijne grachten voorzeker, maar ook aan ons beginsel van vrijheid op eigen erf, dat talrijke kleine huizen bouwt, in plaats dier groote hotels, welke meerdere ongelijksoortige familiën onder éen dak te zamen brengen; en in zonderheid aan onzen bouwtrant met afwisselenden berg- en baksteen; daaraan is toe te schrijven, dat, volgends de uitdrukking van den franschen kunstkenner, ‘sous ce ciel gris, sur ce sol abaissé, les maisons d'Amsterdam et de toute la Hollande, du reste, s'égaient de couleurs vives et se relèvent en nombreux accidents de construction.’ Deze toevalligheden van onzen bouw, deze levendige kleuren, worden in zonderheid aangetroffen in de nederlandsche architektuur van het eerste derde der XXIIe Eeuw, in dien bouwtrant, waarvan de gedenkteekens alle dagen verminderen, en waarbij de bovengenoemde ‘Westerhal’ op eene allezins waardige wijze zich aansluit. | |
[pagina 541]
| |
in plaat brenge. Platen legt men in portefeuilles, en het vereischt inspanning, zich door haar te laten leeren. Maar gebouwen, dat is de geschiedenis-zelve sprekend of in klare of in geheimzinnige en tot studie prikkelende vormen, vormen die zich ieder oogenblik aan het oog opdoen en die dan nog den kunstzin zullen streelen en de wetenschap bevorderen, wanneer boeken en platen ontbreken, of (gelijk het voor de massa des volks het geval is) ontoegankelijk zijn. En wat heeft nu de Gemeenteraad van Amsterdam op dit door de boven aangeduide personen bij hem ingediend adres te andwoorden? Ziehier het proces verbaal der zitting van 8 Oktober, gelijk dat voorkomt in de Stads-Courant van 9 en 10 Aug. GEMEENTE-RAAD. | |
[pagina 542]
| |
De heer Koenen acht zich verpligt zijne vroeger uitgebragte goedkeurende stem op de voordragt van B. en W. tot amotie te motiveren. Hij brengt hulde aan de belangstelling der adressanten in het behoud van oude gebouwen, doch gelooft dat die belangstelling hare grenzen behoort te hebben, en alleen ontleend moet worden aan praktisch gebruik en praktisch nut. Nu is het echter gebleken, dat het nut van het Waaggebouw op de Westermarkt niet van dien aard is, om het gebouw in stand te houden. Bij de adressanten-zelven is, inderdaad, het hiervolgend andwoord ingekomen: Amsterdam, den 16 Oct. 1856. | |
[pagina 543]
| |
Wij hebben de eer UwEd: van deze beslissing van den Raad mededeeling te doen. - En daarmede worden de Heeren Büchler, Van Lennep, Van Elven, Hofdijk, Potgieter, Schimmel en Alberdingk naar huis gezonden. Is er iemant in den Raad geweest, die een enkel woord gesproken heeft, om de beweeringen der adressanten te wederleggen? - Niemant. Men obstineert zich te zeggen, Dat het gebouw een der fraaiste stadsgedeelten ontciert - Maar is er iemant in den Raad geweest, die dit met een enkel Argument heeft trachten Aan te toonen? - Niemant. Men zegt, dat de kosten van herstel en onderhoud Zeer aanzienlijk zouden zijn - Maar is er een zweem van opneming en becijfering dier kosten in den Raad vertoond? - Volgends het proces-verbaal - geen schijn of schaduw daarvan; in tegendeel: men weet zoo weinig wat de kosten zouden zijn, dat de Heer Koenen slechts van eene ‘Waarschijnlijk zeer kostbare instandhouding’ spreekt. - De Heer Koenen, trouwens de eenige die een artistiesch woordtjen in de quaestie heeft trachten te spreken, bestrijdt allerlei dingen, die de adressanten niet beweerd hebben. Hij betoogt, wat de adressanten-zelven vastelijk gelooven en beweeren: dat de ‘bouwkunde ook in verband met het praktisch nut der gebouwen moet beschouwd worden’; dat de instandhouding van oude gebouwen soms kostbaar is; dat deze niet onbepaald is aan te bevelen. De spreker schijnt te erkennen, dat de redding der Westerhal wel gemotiveerd, maar niet genoegzaam gemotiveerd is. Heeft iemant aangevoerd, wat er aan de motieven der adressanten ontbrak? - Niemant. | |
[pagina 544]
| |
Is er éen deskundige, van wege den Raad, tegenover de adressanten en de door hen genoemde autoriteiten geplaatst - met wie ter dezer zake een redelijk woord gewisseld kon worden? - Geen éen - niemant! En deze behandeling der zaak heeft plaats gehad, in tegenwoordigheid o.a. van de Meeren Heije, Bienfait, Beuker, Teixeira de Mattos, Cool, Momma, Boelen, van Bosse, Broms, Berg, Feith, Asser, Lintelo de Geer, Keer en Cats Bussemaker - en geen - ook niet van déze mannen, die den mond geopend heeft: het zij, om te betoogen, dat de adressanten ongelijk hebben, het zij om te verhoeden, dat hun ongelijk geschiede. 't Is wel: het laatste publieke monument onzer vaderlandsche huizenbouw van 1620 zal in de hoofdstad vernietigd worden: om dat men het voor den ijk niet meer noodig heeft; om dat men onwillig is er een ander gebruik voor te zoeken; omdat het misschien eenige extra herftellingskosten zoû vereischen. 't Is wel: het liefste studievoorwerp van onzen beroemden stadsgezichtschilder Vander Heyden, nog onlangs door den engelschen kunstenaar Cooke onder zijne ‘schoonste europeesche gezichten’ opgenomen, zal door den dommen moker van den Gemeenteraad verbrijzeld worden. 't Is alles wel: men handelt - men handele - onbetamelijk met al wie den moed heeft zich voor de kunst zijns vaderlands te interesseeren, en meer belang stelt in een historiesch gebouw, dan in de dievenlantaarn van Cartouche, in de beddekwast van Tsaar Peter, in een potscherf uit het Beleg van Haarlem, en wat er dies meer zij, waarvan het Historiesch belang voor sommiger oog minder onbetwistbaar is. 't Is alles wel, volkomen wel. Maar deze bladzijde in de geschiedenis der waardeering onzer nationale bouwwerken kan niet uitblijven eene bladzijde te worden ook in de buitenlandsche schriften der kunstleeraars, die zich met ons vaderland bezighouden - en dit wordt ons eene reden van schaamte, die wij ons niet zonder verzet zullen laten welgevallen. |
|