| |
| |
| |
De Denker.
No. 624. Den 12 December 1774.
[Ongeschiktheid van aangehuwde Ouders. Een Juffer kan niet trouwen, om dat zy geld heeft.]
-- Quid non mortalia pectora cogis
MYN HEER!
Een jongman van meer fatzoen zynde dan van middelen, dagt ik, een Ampt krygende, dat honorabeler dan profitabel was, naar een Meisje te moeten omzien, dat wat meê ten huwelyk kon brengen. Toen het my dan gelukte tot eene vry aanzienlyke bediening bevorderd te worden, keek ik rond, waar ik best eene zou opdoen, die aan myne genegenheid en oogmerk zou beantwoorden. By geval raakte ik met een paar ouders in gezelschap, die van geen hoogen staat zynde, egter door nyverheid het zo verre gebragt hadden, dat ze hunne kinders vry wat konden mede geeven. Daar ik, al zeg ik het zelf, 'er vry wel uit zie, en niet onbehaaglyk in gezelschappen hen; daar zy wisten, dat ik eenen fraaien post bekleedde; daar het hun te doen was, zich door hunne middelen en kinders uit te trouwen, te
| |
| |
verheffen, dagten zy, dat ik een bekwaam Man voor eene hunner Dogteren zou zyn, en gaven my blyken van tamelyk wel gezind omtrent my te zyn. By het scheiden van het gezelschap, anderen wederom ten hunnen huize verzoekende, namen zy de gelegenheid waar, om my ook het zelfde compliment te maaken, in hoope, dat ik dan in eene hunner Dogteren zin zou krygen. De welleevendheid geboodt my deeze vriendelykheid met heusche taal te beantwoorden, ik beloofde dat ik my eens naar hunnen welstand zou komen informeeren, en de nieuwsgierigheid drong my, daarna, spoedig er dan ik mogelyk anders gedaan zou hebben, hen te gaan bezoeken, en eens op te neemen, welke schoonheden zy huisvestten. Ik vondt 'er alles burgerlyk: men kon aan houding en huishouden zien, dat ze van geen hoog extract waren: hier en daar staaken 'er egter kentekens door, waardoor zy wilden toonen, dat 'er vry wat agter het slot was. Zy wilden dit ook te kennen geeven door my deftig te onthaalen; want my gedrongen hebbende om 'er den avond door te brengen, en te blyven eeten, zorgden zy, dat 'er overvloed van spyze was, doch zo geschikt, dat men duidelyk kon zien, dat zy meer door de menigte dan door de nette geregeldheid wilden of wisten uit te munten. Wat de Dogters, die ik 'er vondt, aangaat, zy waren wél gekleed, en vooral, gelyk dit de gewoonte van die menschen is, rykelyk van diamanten ringen, orlietten, enz. voorzien. Onder deeze was 'er voornaamelyk eene, die my zeer wel beviel, des ik besloot eens weêr te komen, om myne Belle nog eens op te neemen, en, behaagde zy my dan even zeer, myne amourettes daar te beginnen. Een myner Vrienden sprak ik byzonder daar over aan, en hy, den staat der Ouderen zo wel als hunnen aart
| |
| |
kennende, verzekerde my, dat ze al vry warm zaten en ik, een zeer fatsoenlyk employ hebbende, in myne aanzoeken ongetwyfeld slagen zou. Andermaal keerde ik dan ten gezegden huize, zag myne schoone, en vondt nog meer behagen in haar, dan de eerste reis; waarom ik besloot, voor de derde keer daar komende, myn oogmerk te kennen te geeven. Dit deedt ik, en vondt een gunstig gehoor. Myne vryagie toen beginnende, ging zeer voorspoedig voort, en eindelyk kwam de tyd van de Huwelyks voltrekking aan. De Ouders willende toonen, welk eenen prys zy stelden op de eer, dat een Man van veel fatsoen en eene aanzienlyke bediening in hunne Familie kwam, lieten niet na, eene pragtige Bruiloft te geeven, de Bruid kostbaar te kleeden, en voorts ons ruim in het huishouden te zetten, door het koopen van deftigen huisraad, hebbende ik tot al dien tyd alleen op kamers gewoond. Drie jaaren thans getrouwd geweest zynde met eene Vrouw, die my lief heeft, en met welke ik in de grootste harmonie en aangenaamst genoegen leeve, ontbreekt my niets, dan dat onze Echt noch met geene kinders gezegend is. Ik kan juist niet merken, dat myner Vrouws Ouders zeer sterk gesteld zyn, om de vermenigvuldiging van hun geslagt te beschouwen; het hapert hun aan wat anders. Hunne grootsheid op myn persoon is vry wat verminderd, en vertoont zich niet dan wanneer zy met anderen over my en myne Vrouwe praaten: doch hunne liefde voor het geld komt nu meer boven. Waar zal het heen, dus redeneren zy, gelyk ik merken kan, wanneer wy geene kinders krygen; wanneer myne Vrouw voor my mogt komen te sterven; hoe dan het gemaakt? Myne Vrouw lagt met deeze ouderlyke zwakheden, met deeze
| |
| |
onnoodige zorgen, en heeft my gezegd, dat ik eerstdaags eenen anderen storm zal te lyden hebben, naamelyk dat haare Ouders van my zullen eischen eene vergoeding voor ten minsten de helft van het geen zy tot de bruiloft, en ons in het huis-houden te zetten, gegeeven hebben: met een woord, ik merk, dat ik geplukt zal worden zo kaal als maar mogelyk is, waarin ik weinig zin heb; want men heeft altyd, en vooral nu in den winter zyne veeren van nooden. Weet gy, Heer Denker! hierop eenen uitweg, zo zult gy my eenen waaren dienst en altoos blyven
UE. D. Dienaar
Justus L.
Amsterdam den 21 November 1774.
Zie hier nog een tweeden Brief, byna ten zelfden tyde ontvangen, van den volgenden inhoud.
MYN HEER!
Gy klaagt over vermindering van Huwelyken door ons geheel Vaderland, uitgezonderd ten platten lande, gelyk ik in uwe Vertoogen geleezen heb: gy schryft dat toe aan slegte tyden, als oorzaaken, dat veele jonge Lieden, geen geld genoeg hebbende, nog weetende, hoe dat te zullen winnen, om hunnen staat te voeren, van het trouwen afzien; gy zoudt gaarne zien, dat dat anders ware: maar met my is het alzo niet gelegen: ik heb veel gelds, zo dat, als ik een man kryge, al heeft hy niets, hy niets behoeft te winnen, om van te leeven: ik heb genoeg, om hem en een half, al was het een
| |
| |
geheel douzain kinderen de kost te geeven: maar om dat ik zo veel heb, en zo veel kan doen, kan ik niet trouwen, myn geld is hierin myn ongeluk; hadt ik minder, ik was al lang aan den Man, en nu zie het 'er noch niet op, en wie weet, wanneer my dat te beurt zal vallen? - Dit is voor u duistere taal: maar laat ik my klaarder uitdrukken. Ik heb een ouden Vader, die meer bezit dan iemant denkt, en my zyn eenige Dogter niet wil geeven dan aan iemand, van welken hy weet, dat hy ook zo veel heeft of hebben zal, als ik. Verscheiden Pretendenten heb ik al gehad, en, om de waarheid te zeggen, hadt ik myn zin gehad, ik hadt 'er wel eenen uit willen hebben, myne gading was 'er wel onder, maar myn Vader omtrent weetende, hoe zwaar zy weegden, heeft ze allen afgezet; want geen een hadt het dertigste part van het geen ik hebben zal. Vetter Heeren dagen 'er niet op; want niemand hunner kent myn's Vaders kapitaal, en intusschen, dewyl, volgens zynen wil, de balans gelyk moet zyn, zit ik noch agter de horden alleen te loeren, en myne beste dagen gaan voorby. Hadt ik eene Moeder, die dit mynen Vader anders beduidde, want deeze is, toen ik een kind was, gestorven: hadt ik eenen Broeder, die mynen Vader anders leerde denken: of hadt ik nog eenige Susters, die, ongetrouwd blyvende, mynen Vader tot eenen last wierden, 'er was nog een blik van uitkomst, maar nu zie ik 'er geen opdagen. Myn Papa een vast Man zynde, zo zal ik mogelyk hem eerst verliezen en mogen trouwen, als ik over de vier of vyf kruisjes ben. En is dat niet wat laat? Zoudt gy my dan met al myn geld wel willen hebben? Ik denk neen; maar ik bid U te gelooven,
| |
| |
dat eer het zo verre komt, ik liever uwen raad hebbe, zo gy dien aan eene rondborstige Schryfster geeven wilt, aan
UED. Onderdanige Dienaares
Johanna Ronduit.
Ik kan op deeze Brieven geen Antwoord weigeren. Justus moet eerst eenen raad ontvangen, en Johanna zal daarop eene beurt hebben. - Zulke Ouders, als Justus door aantrouwen getroffen heeft, zyn 'er meer in de waereld. Ik ken eenen Vader, die, wanneer zyne getrouwde Dogter met haaren Man, des zomers op zyne buitenplaats logeert, zynen schoonzoon dwingt, ten minsten den wyn te betaalen, die 'er gedronken wordt; want het zou eene onoverkomelyke schade zyn, dien 'er ook by in te schieten, indien zyne eige Dogter eens voor de Man mogt komen te sterven. Wonderbaare uitrekening! groote vooruitzigten! voorzigtige beraamingen! kan het Vaderland vergaan, als men zulke vooruitzorgende Lieden 'er noch in heeft? - Doch keeren wy tot Justus, een braaf Man, zo het ons voorkomt, en die eene niet min braave Vrouw heeft. Zy schynt de zwakheden haarer Ouders zeer wel te zien, en dat fraaier staat, zy snapt 'er niet van; zy maakt ze niet openbaar; zy zegt 'er zelfs niet veel van aan haaren Man. Zy lagt 'er alleen over, doch 't is in tegenwoordigheid van haaren Hartenvriend, niet om de Ouders te beschimpen, daartoe is zy niet laag genoeg van ziel,
| |
| |
maar om hem te beduiden, dat hy over de aanstaande aanvallen zyner Ouderen niet zwaar moet tillen. Zy waarschouwt hem, op dat hy te beter bereid moge zyn om lydzaam te hooren, wat haare Ouders zullen zeggen. Hy hoore dan maar; verder moet het niet gaan, vooral moet 'er van geene driften inkoomen: en indien hy dan zo bedaard, als zyne hupsche Vrouw nu is, blyven kan, zal hy, (ik wil 'er duizend onder verwedden) die stormen zonder geldschieten afkeeren kunnen. - Ik kon hem meer zeggen, ik kon hem opgeeven, hoe hy zyne Ouders van dat gevoelen zagtkens moet afleiden: maar een Man, in eene aanzienlyke bediening gesteld, weet hieruit genoeg, welken weg, myns oordeels te houden, en wat hy aan het geen hier te kort moge schieten, moet bydoen. Ik verlaat dan Justus, en hoope, dat het hem zal wél gaan, en binnen het jaar aan de wieg zitten.
* * *
Johanna meen ik te kennen. Zy schryft zeer openhartig, meer zo het my voorkomt, op dat ik haar raadgeevende, andere Juffers, in gelyk geval gesteld, helpen zal, dan haar gedrag bestieren. Is zy, zeg ik, die ik meene, dan heeft ze inderdaad mynen raad niet noodig. Zy heeft veel verstands veel vrolykheids, beiden zien wy in haaren brief doorstraalen. Zyn de betuigingen van haare genegenheid voor den Echt waar, zy zegt niet meer dan eene zedige Juffer, onder een versierden naam onbekend blyvende, zeggen mag. Haare openhartige taal moet alle dus denkende Ouders, gelyk haaren Vader, treffen, en doen zien het on- | |
| |
gelyk, datze, door geldgierigheid vervoerd, hunne Kinderen aandoen. God heeft hen tot Ouders gemaakt, niet om het tydelyk goed hooger dan het genoegen hunner kinderen te achten; maar om de laatsten door het eerste, kan het zyn, gelukkiger te maaken. Daar dit van hun geëischt wordt, hebben ze aan deezen eisch te gedenken. Gelukkig zy, die dit doen! dan is de zegen, en geen vloek voor hun bereid. Die dit nalaaten straffen reeds zich zelven, eer de waare straf aankomt.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L Huyzing
|
|