| |
| |
| |
De Denker.
No. 622. Den 28 November 1774.
[De moeilykheid en onaangenaamheid van Leeraars te beroepen. Lasteringe by die gelegenheid.]
Unde vero est, quod functio haec, quae in se sacrosancta, quam encomiis tam eximiis nobilitavit Spiritus S. illa apud homines tam sit despicatui, ut sat erit apud plerosque vilem designasse, Ministrum verbi dixisse? Contemptus iste est partim ab ingenita illa pravitate, qua quisque opera sua mala detegentem, quod Pastoris est, capitaliter oderit; partim vero &c. &c. &c.
Bowles.
Het is voor de Bestierderen der Christelyke Gemeenten eene der aangenaamste diensten, wanneer zy aan een Herderloos Volk een wakkeren Leeraar bezorgen kunnen: dan dit is thans onder de meeste Gezindheden der Christenen, op veele plaatzen, door toevalligheden of andere oorzaaken, eene der onaangenaamste pligten geworden. Tot deeze gedagten werd ik voorlang gebragt door verscheiden gevallen, en onlangs meer en meer daarin bevestigd, wanneer ik een bondel Papieren tot zodanige zaak betrekkelyk, uit eene Stad eener overzeesche Provintie, onder een eeuvoudig couvert, van een onbekenden ontving, met verzoek om ze, op de eene of andere wyze, in myne Vertoogen in te vlegten. Hadde ik dat verzoek ingewilligd, ik
| |
| |
zou de zaaken, daarin vervat, als een wasse neus hebben moeten draaien, alles verschommelen en verschikken, zo dat 'er niet veel van overgebleeven zou zyn, dat myne Leezers kon stigten. Ik heb 'er daarom van afgezien, en zal alleen myne gedagten, onder het leezen en herleezen derzelven, in my opgekomen, mededeelen.
De onaangenaamheden by het beroepen van eenen Leeraar voor eene herderlooze Gezindheid moet men als een byzonder bederf der Kerke, of als eene vrugt van eigenzinnigheid, belang, en studie zugt, of als een bewys van ondankbaarheid aanmerken Somtyds heeft eene, op andere tyden verscheiden' deezer gebreken plaats, en dit maakt de Leeraars en verdere Opzienders, welke dit werk moeten verrigten, niet zelden zo verlegen, dat zy dit werk, anders het aangenaamste, nu voor het onzoetste van alle hunne andere verrigtingen moeten houden. - Voor eenigen tyd hadt men zulk een groot aantal van Proponenten, dat de hoogmoed der geenen, die ten platten Lande de beroepingen moesten doen, (menschen die zelden den regten weg weeten, om wél onderrigt te worden van de bekwaamheden en gedrag der Nazireers) dermaate in de hoogte opsteeg, dat veelen deezer jonge Lieden, daar men de keur zo wyd hadt, klaagden over smaadelyke bejegeningen. Naauwlyks konde 'er een zyne gaaven laaten hooren, of het volk, uitneemend kiesch geworden op zyne wyze, stiet zich aan deeze en geene beuzelingen, niet noemenswaardig. Den eenen ontbrak dit, den anderen dat. Hun groot getal, het welk men een byzonderen zegen der Voorzienigheid moest genoemd hebben, werdt eer beschimt, dan met dankzegging erkend. Men rekende zich als van dezelven overlaaden; en men behandelde hen trotschelyk; men waande, dat mer niet zich zelve, maar deeze Heeren eenen uitneemenden dienst deedt van hen te beroepen; het scheen of men hun een Ampt, eenige duizenden waardig, ondroeg. Thans zyn de zaaken binnen een zeer korten tyd merkelyk veranderd. Naauwlyks reikt hun getal meer toe om
| |
| |
de open plaatzen te vervullen; men let thans niet meer op beuzelingen in derzelver gaaven, waarom men ze voorheen smaadelyk voor het hoofd stiet; men is blyde, als men 'er maar eenen vinden kan; men is zelfs niet zonder reden bedugt, dat hun getal wel haaft zeer te kort zal komen. Alle de Academien verminderen hoe lang hoe meer, de Latynsche Schoolen hebben ook geen trek. De Ouders, afgeschrikt van de Studien, om dat hunne Zoonen, aan welker letteroefeningen duizenden besteed waren, jaaren lang ledig liepen, en, onschuldig, van de geringsten zelfs, onsmaakelyke bejegeningen hadden te lyden: daarby ziende, dat deeze, geplaatst zynde, van hunne bezoldingen niet konden leeven, zo als de waereld rju onbillyk eischt, dat ze leeven zullen: en daarenboven beschouwende, dat de Leeraars thans niet meer ontvangen die agting, zo eigen en noodig om in hun beroep wél te slagen, en met welke men oudstyds hen bejegende: de Ouders, zeg ik, dit ziende, en afgeschrikt wegens alle deeze redenen, hebben sints hunne Zoonen terug gehouden van zich tot het Leeraarampt toe te leggen, en daar van daan het klein getal Proponenten, dat 'er thans is. Zonder my in te laaten zo een onderzoek, of deeze redenen gelden kunnen, is het tot myn doel genoeg aan te merken, dat de Voorzienigheid deeze schaarsheid toegelaaten heeft, en thans schynt te gebruiken, om de gebreken dier smaadende menschen te straffen, en, zyn zy wys, te leeren verbeteren. Zeker gaat het toch, dat Aankomelingen nooit volmaakt zyn; dat ze allen geene Overvliegers zyn, gelyk men eenigen, boven anderen uitmuntende, gewoon is te noemen. En waar zyn toch ooit in eenig ander waereldsch beroep de Aankomelingen aanstonds volmaakt? Of verdienden de jonge Nazireers, wegens eenige ligte of wel meest ingebeelde gebreken, eenige kleinagting? zo ging het egter. In overvloed ontstaat ligtelyk, zo men niet waakt, walging. De zegeningen der Kerke zyn dus misbruikt. - 't Gaat 'er zo niet toe by onze verdrukte Geloofsgenooten in Frankryk: daar heeft
| |
| |
men zo veel niet te vitten op de uiterlyke gaaven der Leeraaren. By de Leeken heerscht meer de liefde, die veele dingen bedekt, en men spreekt daar van geluk, als men, eenige weinige keeren in het jaar, eenen Leeraar heimelyk mag hooren prediken. Meer dan lettende op het woord dan op de uiterlyke mistallen in stem of gehaarden, trekken zy ook, die hem hooren, meer nut van zyne onderwyzingen, dan zy, die aan uiterlykheden blyvende hangen, minder agt geeven op de gegeeven lessen. - Zo verre dan by ons gekomen zynde, dat men thans maar een zeer klein getal Proponenten telt, waar moet het heen, zo dat nog meer vermindert? Er is er, die zelden hier aan denken, nog overweegen, tot welk ongeluk der Vaderlandsche Kerke dit zou kunnen afloopen; en al wilde of kon men als dan daarin door eenige middelen voorzien, 'er zullen veele jaaren noodig zyn om zulks te verhelpen. Door de bovengemelde verkeerde kieschheid des Volks viel het toen den Opzienderen moeilyker aan allen te voldoen, (zo dat al mogelyk ware geweest) en nu het getal der Proponenten klein geworden is, hebben zy niet minder zorge noodig, om den wagen regt te houden. Dan deeze moeite is niet alleen voor deezen, maar ook voor anderen, die in grooter plaatzen by verschillende Gezindheden Leeraars roepen, bezwaarlyk geworden. Wy geeven toe, dank zy den Hemel! dat de oude Studie-geschillen dermaate gesust zyn, dat wy, met verwondering naar die oude tyden terug ziende, zeggen: hoe is het mogelyk geweest over zaaken van zo min gewigtigen aart elkanderen in den baard te vaaren? Maar, thans is alle Studiezugt noch niet geheel afgeloopen. Aan veele kanten wordt over en weer zodanig geyverd, dat men niet dragen kan, die hier of die daar zyne Studien voltrok. Dit gebrek, waar tegen de verstandigste en beste Mannen yveren, wil noch niet uit 't volk uit. Er zyn lieden, die onverstandig genoeg zyn, om dat vuurtje noch aan te stooken in plaats van uit te dooven: dan men zegge my, hoe ik eenen Leeraar moet noemen, die
| |
| |
niet ernstig leert; maar welken naam ik ook, op myne beurt, hem moet geeven, die waant, dat hy, andere woorden dan anderen gebruikende, daarom alleen kan gezegd worden ernstig te spreeken, of zich daardoor van den zo genoemden niet ernstigen onderscheiden wil? Deeze twee zaaken worden niet genoeg overwoogen, en in stede van ze te zaamen te voegen, ten onregte gescheiden. Hier door zo veel geschils. 'Er zyn menschen, met groote vooroordeelen en eigenzinnigheid (de zagste naamen, die wy aan hun gedrag geeven kunnen) bezet, die het een consciensie geval rekenen, wanneer zy toelieten, dat de Opzienders hunne stem aan iemant gaaven, die zy vreezen, op losse gerugten alleen, niet volkoomen eenstemmig in geringe dingen met hen te denken, of dezelfde woorden te gebruiken. In zulk een geval maaken zy den Opzienderen het stuk van beroepingen dikmaals al vry bang. Zyn deeze Mannen beter van eenen Leeraar, dien zy in 't oog hebben, dan van anderen onderrigt, waartoe zy meestal de bekwaamste gelegenheden hebben; 't is erg genoeg, als 'er één onder de Leeken is, die niet in een gelyk gevoelen daar omtrent staat. Is deeze een mensch, die wat aanhang heeft, of weet te krygen, hy brengt een zeer nuttig werk, dat in orde en met stigting geschieden zou, nu in de war, en maakt, dat Opzienders veeltyds nergens meer voor vreezen, dan voor het werk der beroepinge. Niet denkende, dat het den Leeken past, zo zy eenig bezwaar tegen iemant hebben, dat intebrengen ter plaatze daar het behoort, daar ieder een de deur openstaat; en zo niet, dat ze zwygen, wyl zy de volle bestiering van zulk een werk vrywillig aan de Opzienderen overgelaaten hebben, roeren zy niet zelden eerst bedektelyk, daarna als het ingang vindt, openbaarlyk den mond, en weeten genoeg in te brengen, om den Leeraar, waarop men het oog heeft, in een algemeenen haat te brengen. Tot dat einde wendt men vóór, goede informatien te hebben, daarna brengt men de beschuldigingen onbeschaamd te voorschyn, en de goede
| |
| |
stille Gemeente, door zulke roervinken opgerokkend, krygt eene afkeerigheid van den Leeraar, wien de Opzienders beroepen zouden: en als het zo verre gebragt is, is het ver genoeg. De Opzienders, dus in engte gekomen, weeten dan veeltyds niet waar heen. Als braave Mannen zouden zy gaarne den volke genoegen geeven; maar zy zien de hevige opstookeryen, vooroordeelen, eigenzinnigheden, en wat al niet meer. Laaten die Heeren zich gewillig leiden naar 's volks blinden zin, dan is het goed: zo niet, staa dan vast. Men heeft wapentuig in gereedheid, om hun den oorlog aan te doen. Dan zyn 't menschen, die de Kerk verraaden willen, en iemant roepen, die derzelver licht niet zal betimmeren: dan doet men het uit dit en dat tydelyk belang: dan om deeze of geene andere rede, die men zorgvuldig bedekt houdt, enz. Baaten deeze verzonnen redenen niet, men heeft sterker werkende middelen: er zyn noch steenen in de straaten, men heeft noch teer en drek om derzelver huizen te begroeten; er komen lange nagten, waarin men dat, zonder agterhaald te worden, veilig doen kan. Zulke kunstjes dwingen. Wy zouden hiervan niet spreeken, indien niet de tusschen komende wyse Magistraaten in Steden hunne nadrukkelyke Publicatien in de openbaare Nieuwspapieren hadden doen leezen, om zulke buitenspoorigheden of voortekomen, of door toegezegde belooningen derzelver bedryvers te ontdekken. De bovengemelden bondel ontvangen Papieren behelsde, onder anderen, ook een geheele Verzameling van bekladdingen, die men eenige Leeraaren op het lyf gesmeeten heeft, om hen gehaat te maaken. Daar staat, by voorbeeld in, men moet het volk wys maaken, als men zynen zin niet kan krygen, dat de Man, dien anderen gaarne hebben zouden, en men niet hebben wil uit kragt van vooroordeelen, te veel Boeken maakt, er geen tyd tot andere dingen heeft, al heeft hy nooit geen letter in druk doen uitgaan; dat hy een Arabier is, dat is, in de Arabiscbe Taal ervaren, het geen by het gemeen
| |
| |
zegt, dat hy een woest mensch is, al verstaat hy geen letter van die spraak; dat hy een Philosooph, dat is in de taal van het gemeen, dat hy een Vrygeest is, al heeft hy nooit de Logica geleerd, of de Werken van Bolingbroke en van zyn soort geleezen; dat hy een sterrekyker is, al heeft hy nooit een Astrolabium in de hand gehad; dat hy een Liefhebber van gezelschappen is, al zit hy alle avonden op zyn kamer; dat hy nooit stigten kan, wyl zyne Dogters een hoog kapsel draagen, en daardoor ergernis geeven, al heeft hy geene kinders; dat zyne Vrouw in de winter avonden partijen op de kaart houdt, al weet de goede Juffer niet, wat klaveren-aas, of schoppenboer is; dat hy op zyn Engelsch preekt, al heeft hy nooit Tillotson geleezen, nog van een andere preek methode dan die an van Til gehoord; dat hy veel uit is, gaarne op schaatzen rydt by winter, en zomers op een chaisje zit, al gaat de Man mank, en al heeft hy nooit een teugel in de hand gehad, enz. Eene gansche lyst van zulk slag van verdigtselen, waarvan ik er maar eenige weinige heb opgegeeven, zyn my in die papieren opegeeven: of ze waar of valsch zyn, raakt my niet; het eerste kan ik naauwlyks gelooven, om dat het, gelyk men zegt, te grof geloogen is, hoewel de Schryver die plegtig beweert egt te zyn. Indien wy hem dan gelooven moeten, erkennen wy niet te weeten, hoe menschen, by welken noch een grein eerlykheids is, zulke sotheden durven uitslaan. Zyn zy schaamteloos genoeg te zeggen, dat zy zulks, op goede informatien, weeten, gelyk myn Schryver zegt, hoe diep moeten ze in hun schulp kruipen, wanneer men hen, door beter informatien, van het tegendeel kan overtuigen? En hoewel Leeraars, door zodanigen tastbaaren laster overlaaden, weinig nadeels er door kunnen lyden, en integendeel by verstandigen, die hen altoos regt zullen doen, veel meer zullen winnen, moet het egter den braaven Opzienderen geweldig treffen, wanneer zy zulke hevige woelingen der liefdeloosheid tegen zodanige braave Man- | |
| |
nen verneemen; wanneer zy zien, hoe hunne opregste pogingen gedwarsboomd worden; wanneer zy eenvoudige harten, met te veel ligtgeloovigheid bezet, daar door geheel ingenoomen bevinden, enz. - Zo wordt dan een hunner gewigtigste en nuttigste verrigtingen hunner bediening volkomen bitter; zo keert men de orde om, in welke Paulus gewild heeft, dat alle dingen geschieden zouden, zo misbruikt men Gods zegeningen, die nu met een einde gedreigd worden. - Vertoonen dan die Lieden de liefde, door Jesus tot een kenmerk zyner Discipelen gesteld? En wat moet men zeggen, als men, dus handelende, van agteren ziet, dat men zyn oogwit, langs deeze ongeoorlofde wegen bereikende, het werk kwalyk uitvalt? Durft men dan noch zulk een beroep Goddelyk noemen? Gevoelt men er geene verwytingen, geene wroegingen over in zyn gemoed? Of maakt een blinde yver, eene loutere eigenzinnigheid, eene zugt om heerschappy te voeren, alles goed? Brengen deeze menschelyke togten goede en zoete vrugten voort? Kunnen eenvoudige en welmeenenden 'er zich in verheugen? Is dit het werk der Leeraaren, uit zich zelve zwaar genoeg verligten? Is men tot zulk een bedryf geroepen? Kan men triomf zingen, als men hierin de overwinning behaalt? Baart het eene algemeene stigting? - Op verre na niet. - Laaten dan die Lieden deeze dingen rypelyk overweegen, tot inkeer en verder berouw komen. Leggen zy den grond niet tot het Goddelyk ongenoegen, waarvan de proeven te smaaken wrang en zuur valt. De goedertierene Hemel bedekke deeze schanden, wissche deeze vlakken uit, en verbetere zulke doolende menschen!
|
|