| |
| |
| |
De Denker.
No. 618. Den 31 October 1774.
[De Mode verdedigd. Een Satyre.]
Quo semel est imbuta recens servabit odorem
Horatius.
Dat de gewoontens en gebruiken, waarin wy van der jeugd worden opgebragt, op den mensch sterk werken, is eene lang toegestaane waarheid: hier van daan, dat wy de meeste onzer daaden, laat ik zeggen, byna al ons doen en laaten intigten naar dien grondregel, het zy dezelve al of niet met de gezonde rede instemme, in zo verre zelfs, dat eene daad dikwils goed of kwaad in het oog van anderen word, naar maate zy van de gebruiken of de heerschende mode van een Land afhange. Elk volk heeft zyne byzondere gebruiken, elk zyne byzondere taal; elk ziet ook daarom gaarne zyne ge- | |
| |
woontens opgevolgd, en hoort met genoegen zyne taal spreeken. Men moet egter ons gezegde niet te ver trekken, het ontbreekt naamelyk aan geene voorbeelden van het tegengestelde, dat men van de gronden, in de jeugd gelegd, wel eens verbastere. - Niet minder klaar heeft men betoogd, dat 'er in veele Studien, zelfs in de Geneeskunde een zekere Mode heerscht, en dat dezelve Ziektens nu eens door verkoelende, dan eens door verhittende middelen gecureerd worden, nogthans met dat gevolg, dat het getal der dooden genoegzaam op het zelfde getal uitkomt. Overweeg, aan welke bespottingen een mensch zich bloot stelt, die zich tegens verouderde gewoonten en algemeene moden verzetten wil, en zyn gedrag goeddunkelyk, of naar grondregels, die hem gevoeglyker schynen, inrigt; hoe zorgvuldig hoedt elk zich voor zo een gedrag, om de bespotting van het gemeen te ontgaan. 't Is dan te verwonderen, dat de een zich naar een ander schikt, doorgaans wagt men zich op 't zorgvuldigst om niet belaggelyk te worden. Hier komt by, dat men al veel gewoontens en modes als vermeende gebreken afkeurt, die in de daad niet af te keuren zyn, en waar zo veel voor als tegen is. - Van dien aart is het stuk der mode in den optooi der Petitmaitres, en die der Dames, welk laatste wy thans onderneemen te betoogen. Vooraf zal men my toestaan, dat de mode in den opschik door alle tyden by alle Zedemeesters sterk is gegispt. Philippus, Koning van Macedonien, was zo verbeeten tegens het verwen van het hair, 't welk in zyn tyd in gebruik was, dat hy eenen der Regters, welke zich van dat kunstje bediend had, van zyn Regterampt afzette, zeggende, dat hy in geene zaak te vertrouwen was, die zelf in zyn eigen hair met bedrog omging. De dunne ruimschotige Broeken, die, volgens de maat van den naukeurigen Heer la Planche, volgens een egt berigt, vyf en een vierde ellen wyd waren, heeft men stout aangetast, en met allen ernst daarop aangedrongen, dat men dezelve zou uittrekken, zonder ooit de
| |
| |
stoutheid te hebben van ze weêr aan te trekken tot nader order, en dit heeft tot heden toe stand gegreepen: die order moet egter nu ten deele of in 't geheel opgeschort zyn, alzo de wyde broeken thans weêr in trein komen. Hoe geweldig de Paruiken en Casquettes in haare opkomst hebben moeten worstelen, is al de waereld bekend. Ik heb zelf onlangs nog iemand gesprooken, wien het geheugde, dat 'er in zyne aanzienlyke Stad niet meer dan twee gedraagen werden - Wel verre, dat men de andere helft van het menschdom, die weêrlooze schaapen, vry en vrank zou hebben laaten passeeren, heeft men die in tegendeel nog onmedogener behandeld, de groote bosschen hair heeft men durven vergelyken by een Oievaars nest. De Fontagnes hadden pas die hoogte op de hoofden onzer Dames bereikt, dat haare oogen juist regt in het midden haarer gansche lengte stonden, of men zogt ze van boven neêr te smakken. Tegen het blanketten had men het verschrikkelyk gelaaden, voor al tegen de zulken, die wat ver begonnen te heugen, en welker aangezigten 'er uit zagen als toegetrapte Brandëmmers. De Moesjes, die de tronien deeden gelyken naar een opgesneden Suster met Turksche korenten, kostten het Jufferschap een zwaaren oorlog, om ze op het aangezigt te doen patrouilleeren tegens een drom van aanvallende Zedemeesters. Het half of heel ontblooten van den boezem was een onvergeeflyk Crimen. Paus Innocentius XI. wilde die bekoorlykheden zorgvuldig bedekt houden, en deedt de weigerende Meisjes in den ban op verbeurte haarer Zaligheid. Met één woord, men heeft ons niet vergeeten voor slaafsche navolgers uit te kryten; schoon wy dien naam niet verdienen; daar is toch veel eer iets groots en meesteragtigs in, dat wy het een en ander op eigen gezag uit andere ryken naar ons neemen, welk vrywillig werk toch strydt met het denkbeeld van slaverny, naardien dit altoos een noodzaakelyke verpligting tegens onzen wil insluit. Andere volken neemen een nieuwe mode aan, enkel op het gezag van de eene of andere galan- | |
| |
te Dame van rang. Men is de Pompadoure kleur noch niet vergeeten; schoon men noch niets van een Barrysche mode hoort. Dan onze Dames neemen ze niet aan, dan na dat ze beschaafd, beproefd, en de goedkeuring der gansche Natie heeft weggedragen, dat redelyker is, dan dat men op de grilligheid van eene groote Maitres zich daar aan onderwerpt. Men kan deeze aanmerkingen ook toepassen op de mannelyke Sexe, en zeggen, dat men by ons in één persoon de kleding van twee of drie Natien te gelyk kan zien, by voorbeeld de fierheid van een Pruisch in het toomsel der hoeden, de losheid der kleding van een Engelschman, het levendige met het galante van den François: en, gelyk het fraaie veeler dingen meest bestaat in de variatien, zo gaat het door, dat onze mode, die daarin uitmunt, ook de beste moet zyn: alleen willen de Antimodianen, onze partyen, daartoe nog wel komen, om de mode niet geheel den voet dwars te zetten, dat ze geduld kan worden, wanneer zy fraai en regelmatig is. 't Is wel waar, dat in eene Stad veele tegenstrydige modes regeeren, en dat het 'er mede gaat als met de smaaken der spyzen, waar over men niet moet hairklooven, de gustibus non est disputandum, dat Antje zegt fraai te zyn, keurt Mietje af, gelyk de Zedemeesters ook erkennen; doch zy begaan tevens een ongeoorloofde rovery op de jurisdictie der Dames, die hun niet vry staat; want deeze mogen in haare wettige bezittingen niet gestoord worden, terwyl zy ook het regt van verjaaring, 't geen slegts het derde van eene Eeuw bedraagt, aan haare zyde hebben. Of hebben de Ouden geen Naalden en Pyramiden gebouwd? stigten wy geene torens en poorten aan de steden om ze te verfraaien en luister by te zetten? En dat men nu aan steden doet, mag men dat aan het lighaam niet doen? Is het niet om byna raazend te worden, dat sommigen dan zo afgeeven op de mode. In schilderyen wil men het gaarne dulden, dan begluurt men het schoone aan alle zyden, terwyl dat in Origineelen zo veel aanstoot lydt. Ten anderen, als men een huis aan den man wil helpen,
| |
| |
verkoopt men het, als het nog gemeubileerd is. En zal men dan noch aan onze Jufferschap betwisten, dat haar in eigendom toekomt? Het is geen mensch te vergen, dat hy zyne eigen belangens verwaarlooze, alleen om een grilzieken Zedemeester, zo koud als de ysklippen in Spitsbergen, te paaien. Men weet ook uit zeer veele bevestigde proeven, gelyk een oud Costumier zeer wel aangemerkt heeft, dat by veelen onzer bevallige Sexe, de kunst om te treffen, en te behaagen, voor het grootste gedeelte in den smaak van zich te kleeden, bestaat, en dat de harten der Mannen, die toch ter bevolking van den staat, en ter bevordering van de algemeene welvaart, moeten ingenomen worden, het best met een goed gevolg, by wyze van verrassing, als door een lugtig lintje, aartig gestrikt, door een zwierig kapzel, een fraaie kant, bevallig door een-geslingerde lokken, onder faveur eener mode, die in zeker opzigt de taal van het hart spreekt, kunnen overrompeld, en verschalkt worden, om aan de liefde de behoorlyke hulde te bewyzen. – Is het daarenboven aan de zyde der Mannen niet ten hoogsten ondankbaar, de Dames onfatsoenlyk in Geschriften aan te tasten, alleen daarom, om dat zy openhartig te werk gaan, en niet willen, dat iemand (om zo te spreeken) eene kat in den zak zou koopen? - In de daad is zulk eene handelwys ontrent onze Jufferschap wel van onbescheidenheid vry te pleiten? - Dan deeze toestel, om met bekoorlykheden geweld te doen, is voornaamelyk ingerigt om bres te schieten in de harten der zulken, die, gelyk veele onzer jonge Heertjes, thans niet trouwen willen, om dat ze anders hun pragtig leven niet kunnen aanhouden; een Maitres komt wel niet veel beter koop uit, doch dan heeft men met geene kinders te stellen, of men verlaat ze, als zy 'er te veel krygt: die toestel, zeg ik, is ook ingerigt om de harten der zulken, die al van oude tyden beginnen te vertellen, te vermeesteren; want, dewyl zy zo teêrgevoelig en aandoenlyk niet zyn, als die pas in den bloei hunner jaaren komen, zo moeten zy met treffen- | |
| |
der middelen, en als stormenderhand verwonnen worden, waartoe de gezeide mode zeker een gepast middel is. - Dan men maakt tegens onze gelegde gronden tegenwerpingen, en zegt, dat de mode althans tot zulk een einde van geen nut kan zyn, om reden, dat oude Lieden niet durven trouwen uit vrees van bespot te zullen worden; dat de mans buiten het huwelyk langer leeven, enz. Dan deeze bedenkingen hebben weinig te beduiden. Waarom zou een frisch karel, al is hy een oud drukje van de voorige Eeuw, een Meisje dat maar drie kruisjes heeft, niet mogen trouwen? Meent men, dat zy aan zyne ouwerwetsche tronie zich niet zou kunnen gewennen, en liever met een anderen een ruiltje leggen? deeze mening is gansch ydel; 't is byna ongelooflyk, hoe spoedig men aan een gezigt, dat wy dagelyks zien, kunnen gewennen, zo dat men byna van het fraaie geen aandoening meer gevoelt. Vraag hier over de advisen van schoone Juffers, die om het geld een ouden schrapert neemen. Aan den anderen kant ziet men dagelyks, dat 'er jonge gezigten trouwen, die op verre na de fraaiste niet zyn, en egter op den duur bekeeken moeten worden, terwyl ze door den ouderdom niet opluiken. Het is 'er meê gelyk als met alles, men gewent aan de klokjes, zei de man, al zyn ze wat slegt. Dit kan dan geene rede opleveren, waarom de partyen, schoon ongelyk in jaaren, niet zouden aangaan, alzo min, als dat 'er het leven door verkort zou worden, dewyl juist het tegendeel waar is, naardien onlangs een Engelsman net uitgecyferd heeft, dat de gehuwde langer dan de ongehuwde Lieden leeven. Maar al leefden zy eens korter, dan wil het immers nog niet zeggen, dewyl dit een voordeel voor het jong Weeuwtje is. Voeg hier by, dat men in alle gevallen den trouwtyd met veel meer vermaak dan het eenzaam leven doorbrengt; en wie zou, om genoeglyk te leeven, niet wat vroeger willen sterven Als dat niet waar was, zouden alle Ligtmissen gekken moeten zyn, en dat weinig langer leeven zou men misschien nog sukkelende moeten slyten. Te regt dan
| |
| |
plagt Vader Filibert te zeggen, dat een man trouwen mag, zo lang hy een veer van zynen mond kan blaazen, en hem altoos geoorlofd zy zyne talenten op woeker uit te zetten. Al verder blykt het, dat ieder byzondere staat byzondere pligten medebrengt, waarvan men zich niet kan ontslaan, schoon 'er dikwils de gezondheid en het leven van af hangt, men sterft dan nog maar in zyn beroep, en in dit geval houd de vrees voor de dood op. Wil men daar van overtuigd zyn, men slaa het oog naar het veld van Mavors: hoe veele dappere helden, braave karels sneuvelen 'er niet, of raken armen en beenen kwyt, daar zy buiten dien nog lang ongeschonden hadden kunnen leeven. Dit ondergaan zy immers met een taai geduld, en gerust geweeten, alleen om dat het een gevolg is van hunnen post, waarin zy op het bed van eer den weg der krygsknegten gaan. Duizendmaal gunstiger is het dierhalven het lot om te sneuvelen onder de baniere van de Godin der Liefde, ten einde het geslagt der menschen voort te planten, dan om hetzelve naar de praktyk van den oorlog den hals te breeken. En hoewel 'er een huwelyk wordt aangegaan, dat wat ongelyk is, men weet 'er raad voor, die door Venus worden verbonden, worden door den knuppel gescheiden, daar onder de andere party van jonger jaaren weinig vrees voor is, naardien de dood hier alle andere middelen doorgaans voorkomt. - Eindelyk, hebben we niet door dit alles voldongen, dat alle modens aan onze Juffers vry staat, om haar pryswaardig oogmerk van te vangen om gevangen te worden, te bevorderen?
| |
| |
* * *
De Heer H.,..., Schryver van twee Brieven, gedagtekend A.... den 27, en 30 Sept. 1774, neeme ten goede, dat wy den eersten niet kunnen plaatzen, nog onze gedagten over den tweeden behoeven te zeggen, alzo deeze laatste stof in eene onzer Vertoogen reeds behandeld is. Gelieft hy zyne Brieven te rug te hebben, hy kan ze, op vertooning van het zelfde schrift, by onzen Drukker af laaten haalen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing
|
|