De Denker. Deel 12 (1774)
(1775)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 337]
| |
De Denker.
| |
[pagina 338]
| |
hebben: zo komt het my egter voor, dat 'er, met veele nuttigheid, nog anderen, en wel voornamelyk met betrekking tot de Zeden kunnen worden opgerigt. In dit denkbeeld heeft ook een Fransch Heer gestaan, die, volgens het berigt der Nieuwspapieren, een Fonds gestigt heeft, om daar uit, jaarlyks, eene premie te betaalen aan de geenen, die, in dat jaar, de beste zedelyke deugd zou gedaan hebben. Dit is een nieuwe instelling, die in der daad alleen lof meriteert. Het ware te wenschen, dat men ook by ons, in plaats van de Societeiten ter bevordering der Weetenschappen te vermenigvuldigen, (want ik geloof, dat wy 'er zo niet te veel, ten minsten al rykelyk genoeg hebben) eene van dien aart, welke tot het geheele Vaderland, of tot elk Gewest in het byzonder betrekking hadt, instelde. Doch hier over nader. Ik keere weder tot myn stuk. Hoe veele pylen dan een Nationaal of Publiek Zedemeester tegen de heerschende ondeugden van zynen tyd moge afschieren, zo kan hy echter weinig doel treffen. Dit is klaar, zo dra men alleen aanmerkt, dat 'er van de honderd geen tien menschen zyn, die zich met zedekundige Vertoogen ophouden. Dus blyven 'er negentig per Cent van het menschdom, die een Publiek Zedemeester nooit kan beschieten; en onder deeze tien overigen zyn 'er nog verscheiden, die, een Vertoog leezende, het zelve even als een Historiesche Courant met een vlugtig oog doorloopen, om maar iets van den inhoud te weeten, zonder 'er eenige applicatie op te maaken, houdende dus zich zelve als ter smokkel daar buiten. Hier van daan dan de gegronde algemeene klagten der respective Zedemeesteren over de weinige melioratie, of verhetering, welke zy door hunne pogingen aan de zeden te weeg brengen. Ik heb daarom, al een geruimen tyd geleeden, myne gedagten over dit onderwerp laaten gaan, naamelyk of 'er geen kans of middel was, om deeze negentig Persoonen mede onder de Zedemeesterlyke tugt te brengen, en niet te gedogen, dat ze, zonder slag of stoot in hunne zedeloosheid voortwandelen. Eindelyk is | |
[pagina 339]
| |
het my voorgekomen, dat zulks op eene gevoeglyke wyze ten uitvoer kon gebragt worden, en het plan, dat ik daarvan gevormd heb, twyffel ik niet, of zal uwe goedkeuring wegdragen. Ik heb dan eenige wel geconditioneerde Lieden, bestaande in een zevental by een verzameld, die, om 'er u een korte schets van te geeven, in 't algemeen bescheiden en vredelievend zyn, yder in byzondere kundigheden tamelyk wel onderleid: eenigen zyn jong en levendig, anderen bejaard, terwyl 'er ook een middenslag zich onder bevind: wy hebben eenige weinige dog goede wetten, op welker overtreding een kleine geldboete staat, welke zo ten behoeve van den jongen, die ons bedient, als voor Tabaksgeld, om te zamen een vredepyp te rooken, wordt gebruikt. Wy houden onze Vergadering in de open lugt, in tegenstelling van de Vrye Metselaars, op eene daartoe geschikt plaats, zonder wyn of sterken drank te gebruiken: dit oordeelen wy noodzakelyk, wyl de rede en de ondervinding ons leert, dat, als wy anderen zullen onderrigten, wy ons dan niet in een staat moeten brengen van zelf onderrigt te moeten worden: ja dat wy ook alle verdenking daar omtrent moetén wegneemen. Dit is toch niet vreemd, want Hertog Maximiliaan heeft by handvest, aan die van Holland op den 26 Mei 1480 gegeeven, al gewild ‘dat binnen de Steden of op de Dorpen recht gedaan zoude worden op eene opene Vierschaar buiten op den weg, of in een huis daar men geen spys of drank verkoopt’ en het welk in Gelderland op sommiige Dorpen, onder een uitspansel in de open lugt, nog word onderhouden. Wanneer onze Societeit, onder den naam van Vredemakers bekend, compleet is, deelt elk lid, in orde zyne ontdekkingen mede, berigtende, welke persoonen anderen hebben beledigd, of aan een ongeregeld gedrag zich schuldig gemaakt, met beraming der middelen tot verbetering Wy hebben dan in 't algemeen te doen met tweederlei soort van menschen, te weeten, zulken, die niet leezen nog schryven kunnen, en anderen die het beide | |
[pagina 340]
| |
magtig zyn. Om de eerste te verbeteren, bestudeeren wy vooraf hun Karakter, namelyk of ze zagt of stuurs van natuur zyn; een zelvig middel werkt niet even eens op 's menschen lighaam, en zo is het ook gelegen met de Ziekten der Ziele. Eenige menschen moet men zagt, anderen wederom wat stroever behandelen, dog hoe bescheiden, hoe betamelyk wy ook mogen te werk gaan, laat zulks egter niet na, dat sommigen ons onbescheiden bejegenen, in zo verre zelf, dat een onzer Leden byna eens genoodzaakt geweest is, zo voor de goede zaak, als tot zyne zelfverdediging te plukhaaren. Dit heeft hem evenwel niet afgeschrikt: hy, die roózen wil plukken, moet geene doornen vreezen: een trotsche eik moet pal staan in het midden van onweersbuien. - Doch ons bestek laat niet toe over dit gedeelte verder uit te weiden. De andere soort van menschen, te weeten, die leezen en schryven kunnen, vereisschen eene andere behandeling. Zy verdeelen zich wederom in twee Classen, naamelyk zulken, die in het geheel geene tydschriften leezen, en anderen, die ze zo vlugtig doorloopen, als of men 'er met een zweep agter zat, en geen smaak in eenig vertoog vinden, of daar moet wat snakery onderloopen. De eersten raaden wy uwen Denker en andere schriften, die het vermaakelyke met het nuttige paaren, aan, en hebben hun al eens daaruit wat voorgeleezen, om hen tot leezen over te haalen. De andere soort tragten we door een verschoonbaare vleyery te winnen, met naamelyk hunnen smaak, welken zy voor nuttige Schriften hebben, wat op te vyzelen, en hen regte Patriotten te noemen. Dit streelt hunne eigenliefde: zy tragten ons in die goede gedagten, welke zy meenen, dat wy van hun hebben, te versterken door zich op de wezenlyke zedekunde toe te leggen. Dit zy genoeg van de Inestelling onzer Societeit. Onnoodig zal het zyn om de voordeelen, die wy daar door aan onze Stadsgenooten te weeg denken te brengen, aan te wyzen. Dit vertrouwen we, begrypt elk, dat natuurlyk uit onze wyze van | |
[pagina 341]
| |
behandelen moet voortvloeien, terwyl wy niet verzuimen het een en ander in een grooten Foliant aan te tekenen: in hetzelve staan reeds zeer kostelyke Vertoogen tegen veelerlei gebreken, welken door ons zelven sierlyk zyn opgesteld, en welke wy van U E. en anderen, doch zo veranderd, dat men ze voor nieuw werk zou aanzien, overgenomen hebben, want wy willen met geene geleende vederen pronken. Eenigen van deezen wil ik U E. wel eens opnoemen, om dat ze voor deezen nooit zo treffend en overtuigend zyn voorgesteld geworden. Gy kunt uit de Staaltjes oordeelen van ons Werk, dat wy, als het tot eenige Deelen zal aangegroeid zyn, by inschryving zullen laaten drukken: zie hier, waar over zy gaan. Een Vertoog over het geflikker, het gelonk, en het weerligten van sommige jonge Deernen, welke zo hemels - breed in het ronde omzien, even als of haare oogen uit enkel geest van nieuwsgierigheid, en het fynste vuur en sulfer van liefde waren samengesteld, waar door zy zo van oude als jonge knapen in haar eer worden belaagd, en dus zich zelven en anderen benadeelen - de middelen tot verbetering opgegeeven, en op de proef probatum bevonden, en met schoone exempelen bevestigd. Twee Vertoogen over de verkeerde mildadigheid, waarin getoond wordt, dat sommigen het meest mededeelzaam zyn aan huns gelyken, en aan hunne meerderen, om daar door een geflikker van merites en familiare conversatie, die ze uit den aart niet waardig zyn, te verkrygen, met een aanhangsel over de slordigheid - benevens een fraaie di gressie over de onvoeglyke zuinigheden, en het onhebbelyke van dien, aangetoond in een Man van de voorige Eeuw, welke een Kinder - doodkistje voor een paruikedoos gebruikte. Voorts het Stads Nieuws van drie Maanden, getrouwelyk by een verzameld, en, door een beminnaar der waarheid onderzogt zynde, bevonden dat 7/3 van hetzelve verdigt was - met een schoon vers van een Brabants Poëet 'er agter, tot lof van iemand, die ryk was geworden door altoos in den | |
[pagina 342]
| |
blinde te wedden, wanneer hy eenig nieuws hoorde vertellen, dat hetzelve onwaar was. Item een paar Vertoogen over de Wapenziekte, waarin voornaamelyk deeze Vraagen beslist worden, te weeten, of men een klein gedeelte van eens anders wapen, dat nog gevoerd wordt, mag overneemen? als mede, of by het begraven der laatste van eene familie het wapen op het graf aan spaanders geslagen wordende, het zelve wapen door een ander mag worden aan - en overgenomen? Dit stukje is door een Regtsgeleerden geleerdelyk opgesteld. In het Kapittel van vrye Gedagten over de vryagien, komt onder anderen voor: - Onderzoek naar de langwyligheid der Vryagien van onze Voorvaders, en de beknoptheid der hedendaagsche, met aanwyzing van de trapswyze verandering van de zeden en gebruiken, daarin voorkomende - over het ongelukkig slagen in het vryen, en welken men voor waare Martelaars houden moet - over de sleepende Vryagie-Ziekten, gegrond op politique oogmerken, of de kunst om lang te vryen en niet te trouwen. - over de oude vryers en vrysters, en hoe zy zich verpynigen om Digtjes te maaken, en de Deuntjes hunner jeugd met verliefde oogen en een bevend stemmetje, als, o waereld vol overdaad, of de gryzaart vol min, of van Climeen, of hoe lieflyk is het jagen, daar de mooi meisjes zyn &c. opzingen, en de zinryke woorden van Vader Cats, als oud mal scheurt, is 'er geen heelen aan, daarop toegepast - opgesteld en by een verzameld door een galant vernuft, en door een oud Practicus gecorrigeerd, en met nooten merkelyk vermeerderd - zeer nuttig voor alle Vrysters en Vryers. Historisch en Natuurkundig Onderzoek, waarom onbevoegde Persoonen (immers dien men daarvoor houd) zulken sterken trek en geneigdhoid betoonen om degens en rottingen te dragen? mede met schoone exempelen gestaafd, en met Plaaten opgehelderd. Politieke bespiegeling, namelyk, of de grootste trek der meeste Schoolmeesteren naar het Courante Nieuws, en vervolgens naar den Staat des Oorlogs daar van daan komt, om dat zy stok en plak over | |
[pagina 343]
| |
de kinderen, even als de Vorsten den Scepter over hunne onderdaanen zwaaien? Item --- maar zagt, ik zal maar verder wagten, tot dat UE. alles by de uitgaave leezen kunt, en nog alleen maar aan toonen, dat het opgegeeven plan geen loutere nieuwigheid is, maar dat in tegendeel onder de verstandigste en bloeiendste Volkeren hetzelve al heeft plaats gehad, schoon 'er in de wyze, op welke het uitgevoerd word, eenig onderscheid werd bespeurd. By de Grieken namen de Zangers tevens den post van Vermaners of Zedemeesters waar. Homerus noemt hen uitdruklyk Zedekeurders en Verzorgers.Ga naar voetnoot(†) Agamemnon, wanneer zyne bezigheden hem elders riepen, gaf zynen zanger last om een wakend oog op zyne lieve Gemalin Klytemnestra te houden. Deeze Zangers waren Lieden van eene beproefde deugd, even gelyk de onze, welke de Vrouwen de Psalmen leeren zingen. De Romeinen hadden ook hunne Censores, of Tugtmeesters, die agt gaven op de Zeden en geschiktheden des burgerlyken levens. Wanneer zich iemand vervolgens aan buitenspoorigheden hadt schuldig gemaakt, werdt zyn naam in het opleezen der Raadsheeren stilzwygend voorbygegaan, 't geen een heimelyke verklaring was, dat hy onbekwaam geagt werdt.Ga naar voetnoot(§) Doch nergens neemt men naauwer agt op het gedrag der Inwooners dan in Japan.Ga naar voetnoot(*) Niemand kan daar een huis krygen, als met toestemming van de Inwooners van de straat. Heeft hy zich aan het een of ander onbetaamlyk stuk schuldig gemaakt, hy word niet aangenomen, vermits zy, die in de straat woonen, verandwoordelyk zyn voor de wanorde, die in hun wyk voorvalt. By een wanbedryf, brengt men de zaak voor den Raad van de straat, waarin de beschuldigde woont, welke bestaat (zo als by ons) in een President, en de voornaamsten uit de buurt. Als 'er ge- | |
[pagina 344]
| |
kyf ontstaat, 't zy van lieden, die in de straat woonen, of van zulken, die 'er alleen doorgaan, zo zyn de naaste Buuren verpligt om te beletten, dat men handgemeen wordt, en zo 'er geweld wordt gepleegd, zyn zy 'er verandwoordelyk voor, en de drie bewooners van de huizen, welke het naaste by de plaats zyn, op welke de daad is bedreeven, worden verweezen om binnen eenige maanden hun kamer te houden, terwyl ze ook deuren en vengsters moeten geslooten houden. Als een groot misdadiger ontvlugt, moeten ze allen te paard om hem na te jaagen, ten einde hem op te brengen en te doen straffen: wordt hy niet gekregen, dan moet 'er het Opperhoofd genoeg voor lyden. Onder deeze verpligting zouden we egter niet gaarne liggen, van naamlyk de misbedryven van anderen met mond en pen, mitsgaders te voet en te paard na te zetten, met dat gevolg dat wy dan eenige maanden of weeken in een geslooten huis, en vervolgens 's winters den ganschen dag by 't kaarslicht zouden moeten zitten, zonder eens als ter smokkel door een zoldervengster op straat te mogen zien. Dit mag daar goed zyn, maar zou althans hier niet aangaan. Ondertusschen zien wy uit het een en ander de verschillende gebruiken en zeden van onderscheiden Volkeren, en dat ze allen daarvoor gezorgd hebben, dat een lid der Maatschappy door zyn wangedrag zyne Medeborgeren niet slraffeloos mogt beledigen, tot welk einde ons opgegeeven Plan mede uitloopt. Wy neemen hierom de vryheid, om 'er een plaats voor in uwen Denker te verzoeken, ten einde anderen gelegenheid mogen hebben, om tot verbetering hunner Stadsgenooten ons nuttig Plan te volgen. Ik ben met de uiterste hoogagting
UE. Gehoorzaame Dienaar
K.
als Secretaris en op last van het gemelde Genootschap. |
|