| |
| |
| |
De Denker.
No. 614. Den 3 October 1774.
[Leiden Ontzet, de twee honderste maal gevierd. Bespiegelingen over die groote gebeurtenis.]
Prudens Parentum consilio et fide;
Fortis Parentum cladibus et fame;
Posteritas Patriam tueri.
Inscript. Nummi senator. Leidens.
Arma virûm, et pugnas studiis obstare Minervae.
Qui putat, in nostra non meret urbe locum.
Haec Delo, et timidis placeant commenta: Batavos
Lugduni et Musas, Pallas et arma docet.
Cedat Lovanium, cedat tibi Leida Duäcum
Armis, justitia, relligione, fide.
Janus Dousa.
Ik ken maar éene Stad in ons Vaderland, welke, sints twee Eeuwen, in drie onderscheiden zaaken zo uitneemend heeft uitgeblonken, als 'er mogelyk eenige Stad in de waereld is. Ik doel op het beroemde Leiden, vermaard door den verwonderlyken moed zyner Burgeren, door de schoonheid en deugd zyner Manufactuuren, en door zyne groote Geleerdheid.
| |
| |
Zy viert heden, den derden van Wynmaand, het tweehonderste jaarfeest van het Ontzet, zo beroemd in onze Vaderlandsche Geschiedenissen. Een dag, zo ongemeen heugelyk voor haare geleerde en ongeleerde Burgeren; zo byzonder aangenaam ook voor ons, die aan derzelver Voorouderen dapperheid, welke een anderen grondslag ter optrekking der Vaderlandsche Vryheid leide, zo veel verschuldigd zyn; voor ons die zo veele haarer schoone Manufactuuren, van tyd tot tyd, van haar ontvangen hebben; voor ons die de treffelykste vrugten haarer Geleerdheid door het gansche Vaderland, laat ik liever zeggen, door de geheele waereld, verspreid zien, dat het byster ongeschikt zoude zyn; wanneer wy weigerden deezen blyden dag met onze geliefde Medeburgeren staatelyk te vieren.
Wanneer Willem de I. met 's Lands Edelen in in den jaare 1574 bezig was de zaaken van Kerk en Staat te regelen, werdt Leiden door eene langduurige belegering geweldig benaauwd. Dit is meenigmaal het beloop der waereldsche zaaken: wanneer wy aan de eene zyde poogen op te bouwen, breekt de nydige Vyand, aan den anderen kant, onze goede werken af. - Don Francisko Baldes, Alva's Veldoverste, beproefd hebbende, zyne Spaansche Krygsbenden binnen de vrye Stad te helpen, doch door den wakkeren Raad en Burgery afgeslaagen, trok nu al heen, doch juist ten deezen tyde tegenbevel krygende, sloeg zich, 's nagts voor den zesentwintigsten van Bloeimaand, rondom de Stad, van veele mondbehoeften onvoorzien, en van ongeslegte schanzen, te vooren door den Vyand opgeworpen, omringd, dus naakt en open, neder. Somtyds slaapt de menschelyke wakkerheid, en wie is ter aller uuren wys? - Jonkheere Jan van der Does, Heere van Noordwyk, droeg men het opperbewind in de stad over het Krygsvolk op. Den braaven in den nood ter hulpe te hebben, is voor ongelukkigen een geluk. - Baldes, rondom de Stad de handen vry gekreegen hebbende, wierp niet minder dan tweeënzestig schanzen om haar op, die haar allen toevoer afsneeden. Droevig uitzigt! Voor veertien duizend monden hadt men niet meer dan honderdëntien lasten Koorens in de Stad: het gebruik der zoetemelk dan om boter te maaken werdt verbooden; en Papieren geld geslaagen. Ongeoeffende Burgers, het oorlogen ongewoon, moesten, by gebrek
| |
| |
van een genoegzaam aantal geregelde Krygsbenden, te wapen; zy vogten treffelyk, en veroverden twee schanzen. Dan hoe weinig brengt eene overmande dapperheid het verre! - Twee maanden werdt dus de Stad scherp bevogten, en even moedig verdeedigd; dan twee maanden leverden aan onze vrye Vaderlanderen nergens uitzigt tot een gelukkig Ontzet. Lang duuren soms de duisternissen! - Prins Willem, eindelyk, daar 'er den Lande ongelooflyk veel aan haar behoud geleegen was, overreedt den Staaten van Holland de Sluizen open te zetten, de dyken door te steeken, en de golven der Noordzee den Spanjaarden op 't lyf te jaagen. Wanhoopig besluit! Zes of zeven tonnen gouds moest men zich daardoor aan dyken en landen schaade doen; wind en weder moest dan noch dienen, byzonder wél dienen, dewyl het land om Leiden veel hooger dan Delfland legt, van waar het water komen moest, en dit Land moest noch eerst den vyand ontweldigd worden. Dan, wat besluit men niet in den uitersten nood! - Men ving dit werk aan: de Ysseldyk by Kapelle werdt op zestien plaatzen doorstooken; Steden en Dorpen leverden graavers; Rotterdam, Delft en Gouda rustten vaartuigen uit; alles was tot ontzet in de weer; maar Prins Wiliem stortte juist ten deezen tyde, in eene zo gevaarlyke, en, zo men dagt, besmettende ziekte, uit zyne Hovelingen schuw van hem werden. Door regenspoeden moest het ontzet glorieryker worden. Door het berigt, dat de Stad het noch uithieldt, scheen hy op te luiken; eindelyk herstelde hy. - Nu wiesch het water, de vloot zakte af, versloeg hier en daar den tegenstand biedenden vyand, en kwam digt by de Stad, waarin men door duiven brieven liet brengen, om den moed der Burgeren te styven. Doch hier zat men, het Water bleef te laag, men kon niet verder. - Met Herftsmaand begon het te nypen. Vyftien nooddruftigen, zegt de Historie, op hun verzoek ter Stad uitgelaaten, werden door de Spanjaards naakt, of met de klederen tot den navel afgesneeden, den Stedelingen wederom toegezonden. Groote schaamte en edelmoedigheid in den trotschen Vyand omtrent ellendigen! - Al het voedsel raakte nu op; by paardenvleesch moest men het leven houden, dat een morren onder de zwakken wekte. Men sprak des de Overheid aan, en vraagde, waar spyze te bekomen? En wat antwoorde Burgemeester Pieter Adriaanszoon
| |
| |
van der Werf, een Man, waardig eene onsterfelyke gedagtenis? Hy zeide: ‘ziet hier myn lighaam, deele het onder u, zo verre het strekken kan.’ Het bezweeken vaderlandsch hart werdt toen beschaamd, men bloosde, en ging heen. Hoe gelukkig is 't voor een Volk kloekmoedige Burgervaders in den nood te hebben! Zy werkten zo sterk op het hart der Burgeren, dat deezen van de wallen den vyand toeriepen: ‘eer eeten wy den linker arm op, dan onze Stad uit hongersnood over te geeven; gebeurt het, dan zullen wy ons van den regter arm bedienen, om baar te beschermen, en nypt bet, haar in brand steeken en verlaaten!’ Regte Vaderlandsche Taal, den Leidenaaren waardig. Dit smaakte der eerbaare Vrouwen, die, voor onteering, meer bedugt dan den honger vreezende, den moed der strydende Mannen dus styfden. - Dan, wat baat de uitblinkende dapperheid der Mannen, en de kloekheid der Vrouwen daar binnen, of de brandende lust der Vloot daar buiten tot Ontzettinge der Stad? Door den vasten Noordoosten wind viel het Water meer dan het wies. Zelfs den braaven Boisot, Admiraal der Vloot, begon de moed te ontzinken. Hy schreef den Prinse geen uitkomst voor de Stad te zien dan door hemelsche hulp. Zo verre moest het komen, op dat men van den mensch afzage, en der Voorzienigheid de eer der verlossing gave! - Ellendige staat der Stad intusschen! Van de wallen zag men eenen Vyand, niet dan moord en verwoesting dreigende om de hardnekkigheid der Belegerden: verder af agter denzelven, zag men de wimpels, masten en stengen der Vloot, die, hoe gewillig, niet voort kon komen. Het eerste gezigt was hard, het ander byster treurig; maar een derde overtrof beiden. Die zich daar omkeerde, en nederwaarts ter Stede inzag, vooral in de laatste week van Herftsmaand, (kan ik het deerlyk schouwspel, van hem ontdekt, uitdrukken?) zag Monden, die in zeven weeken geen brood geproefd hadden; aanzienlyken aan een tafelgeregt van paardenvleesch gezeten; minderen taaie gekapte huiden knaauwende; honden en kattenvleesch voor lekkerny houden; vellen van drooge schol, met weggeworpen beenderen, van de mesthoopen opzoeken, knaauwen en uitgezuigen; geronnen bloed uit de gooten scheppen en ingeslingeren; harde Boombladeren op allerlei wyze ten spyze bereiden; Kraamvrouwen niet
| |
| |
meer dan een half pond beschuits daags tot haar aandeel krygen; zwangeren van gebrek slinken; kinderen van de ledige borst trekken, leevende van weeke paarde - darmen; moeders en kinders somtyds dood op straat vallende; levendigen als doode uitgemergelde rompen langs de Straat waggelende voortgaan; Mannen, welken het geweer wegens magteloosheid uit de handen viel; Lykstaatsien van omtrent zes duizend menschen, door de pest weggesleept, ten graave gedraagen door zwakke levenden, welker knieën onder het lyf knikten by het opgaan der bruggen; wagten, te vooren door tien, nu door vier of vyf man waargenomen, die somtyds, 's morgens thuiskomende, vrouw en kinders dood vonden. Ysselyk schouwspel! Ellende aller ellenden, die myn hart noch smelten doet. - Aanschouwde niet de mededogende Hemel de deerlyk bezogte en benaauwde Stad, roepende om hulp? Hoorde hy niet de afgebrooken smeekingen der zieltoogenden, die onder het zugten voor 's Vaderlands Vryheid en Stads behoudenis, den laatsten adem uitbliezen? Ja, hy hoorde in den dag der benaauwdheid, en holp ze uit. Op de vleugelen des winds wandelende, deedt hy een slaapenden storm uit het Noordwesten opstaan, juist ten tyde des springsvloeds, om de werking zyner almatige hand te zigtbaarer te maaken, des het zeenat met een ysselyk geweld ten lande in voortgestuuwd werdt; en of deeze omkeering van zaaken noch niet genoeg werdt gezien, laat hy straks daarop den wind agt volle streeken zuidelyker waaien, waar door de Vloot, nu twee en een derde voet in plaats van negen duim waters hebbende, tusschen den eersten en tweeden der Wynmaand over het hooge land naar Leiden voortdreef, en Baldes zulk eenen schrik op het lyf joeg, dat hy in vollen ren wegvlugtte. Niet meer dan de Schans te Lammen hinderde thans de volkoomen Ontzetting der Stad, welke men, op den derden dier maand, dagt aan te tasten. Dan juist in dien zelfden nagt stortte 'er een stuk der Stads muur ter lengte van zes en twintig roeden in, met zo groot gedruisch, dat de Spanjaards, dugtende dat zy, door de Belegerden aan den eenen, en door de Vloot, aan den anderen kant aangerand werden, in stilte afdroopen. Een jongen, van de wallen, derzelver vertrek vermoedende, zondt men iemant uit, die, het onderzoekende, de Schans verlaaten vondt: waarop de Vloot, de beletsels weggeruimd zynde, Zondags, den derden van
| |
| |
Wynmaand, 's morgens ten agt uuren binnen kwam. - Kunnen wy nu, door alle kragten der magtigste verbeeldinge geholpen, ons voorstellen het duizendste gedeelte van de uitgelaaten blydschap der Stad over dit ontzet; de reikhalzende begeerte der uitgehongerde Burgery, den schimmen gelykende, naar spyze; de vreugdegalmen, die luide door de geheele Stad klonken: Leiden is ontzet! Leiden is ontzet! eeuwiglyk zy God geprezen! den algemeenen optogt der Bevelhebbers der Vloot, eener menigte Scheepsvolk en der Stedelingen, onder dit gejuich, naar de Kerk gaande, daar men zo veele dankbaare traanen zag, en zo luide snikken hoorde, dat het de eenstemmige dankbaare Lofzangen hinderde. - Kunnen wy vergeeten het zonderling bestier der Voorzienigheid, welke, den volgenden dag, door een Zuidoosten, daarna ten Noorden keerenden wind, het ingevloogen water, met een Onweer naar zee joeg? Is hier niet eene dubbele weldaad, een verbaazend teken van den Goddelyken vinger te merken? Ja, de Stedelingen begreepen alles: hunne Overheid besloot hiervan een langduurig teken na te laaten, door jaarlyks deezen dag staatelyk vierende, plegtig te gedenken aan Gods groote verlossingen, tot in de laate Nakomelingschap.
Des wordt dit glorieryk Ontzet, heden, voor de twee honderste maal gevierd door de dankbaare Afstammelingen dier kloek moedige Burgery. Laaten we denken met welk een vrolyk hart! Van welk eene ellende waaren niet daardoor hunne Voorvaders verlost? Welken grooten steun gaf niet deeze groote verlossing der Stad aan Neerlands Vryheid, daar de Vyand hierop gansch Holland, eerlang, ruimde? Sints werdt zy ook door geenen vyand meer benaauwd. Zy genoot tot heden toe dagen van vrede; terwyl de naam der Burgeren dapperheid, de geheele waereld doorgevlogen, by ons vooral, tot op deezen dag erkend, bewonderd, geëerd en geroemd wordt.
Muntte dus Leiden in het onbezweeken uitstaan van zo veel jammers, in het betoonen van zo groote kloek moedigheid uit; niet min is zy beroemd geworden door de schoonheid haarer Manufactuuren. Zy, verwonderlyk wél geleegen tot allerlei handteeringen, opende haare poorten, in de voorige Eeuwen, aan Kunstenaaren van allerlei soort, byzonder aan de Fransche Vlugtelingen, die door haare schoone legging bekoord, eene veilige schuilplaats daarin vonden. Hier door trok zy allerhande Fabrieken, en bragt het wel dra zo verre, dat haare tref- | |
| |
selyke Manufactuuren, die men tegen dergelyken, door vreemde Volken gemaakt monsteren kan, door de geheele handeldryvende waereld verspreid werden, en noch haaren roem behouden hebben. Zy heeft 'er, veele jaaren lang, ons geheel Vaderland van voorzien, en och of alle Nederlanders, de liefde voor het Vaderland wél kennende, die betoonen wilden in het agten deezer Manufactuuren boven die van Vreemde Natien! Zouden ze hier door nadeel lyden? Neen. Men zou de schuldige liefdepligt voor deeze Stedelingen, die niet minder dan onze Medeburgers zyn, waarlyk oefenen, en zich zelven dat voordeel doen, dat wy deugdzaamer Lakens en andere Stoffen draagen zouden, dan vreemden ons bezorgen kunnen. Wilden we, hadden we maar één hart, wy konden het kwynend Leiden, aan 't welk wy zo veel schuldig zyn, in één Jaar uit zyne kwyning opbeuren. Laat myne Stad anderen voorgaan; laat myn Amsterdam dit alleen doen, en Leiden zal door hetzelve in één Jaar, herleeven.
Heeft Leiden, eindelyk, den Vaderlande door zyne dappere verdediging, door de menigvuldigheid en schoonheid zyner Manufactuuren, zo groote diensten gedaan, niet minder nuts heeft ze, door haare Hooge School, op last van Prins Willem en der Staaten van Holland opgeregt, ter erkentenis haarer Standvastigheid, der beschaafde waereld en byzonder onzen Lande toegebragt. Uit alle oorden heeft zy de Geleerdste Mannen tot heden toe getrokken, om derzelver kundigheden aan onze Vaderlandsche jeugd mede te deeleu, Daar bloeiden, om maar eenige weinigen te noemen, Boerhave, Albinus en Gaubius in de Geneeskunde, 's Gravesande en Musschenbroek in de Natuurkunde, Gronovius, Schultens en Alberti in Taal- en Oudheidkunde met eene menigte anderen, in de Regts- en Godgeleerdheid wyd vermaard. En hoe veele bekwaame Hoogleeraars, Staatsdienaars, Leeraars, Geneesheeren, Regtsgeleerden en Natuurkundigen heeft zy niet aan andere Koningryken van Europa, byzonder aan ons lieve Vaderland, sints den tyd van twee Eeuwen gegeeven, en bezorgt ze noch? Geen dag gaat 'er voorby, of het Raadhuis, de Kerk, het Gemeen, de Kranken zelve plukken 'er de vrugten van. 't Was gewis eene hoonende ondankbaarheid, wanneer wy dit weigerden te erkennen, zulk eene Stad deswegen niet ten hoogsten liefden, en ten deezen dage met haar niet blyde waren. Duizenden in ons Vaderland zullen nevens my, met het
| |
| |
genoegen gedenken aan de dagen, die wy daar, ongestoord, in de stille Studien sleeten: duizenden zullen nevens my dankbaar belyden, dat wy allen schat van onwaardeerbaare kennis, die wy bezitten, en anderen medegedeeld hebben, of daar gehaald, ten minsten de gronden daartoe aldaar ontvangen hebben. Moet dan niet ons hart aan zulk eene Stad kleeven! Moeten wy haar niet allerlei heil wenschen.
Staa, beroemd Leiden! in het midden onzes Vaderlands tot het laatste der Eeuwen, als een gedenkteken van Vaderlandsche kloekheid, en ter leeringe der lesse, op uwer Raadsheeren Penningen gegraveerd: dat de Nakomelingen door de Wysheid en trouwe hunnen Voorouderen voorzigtig geworden zynde; en door derzelver uitgestaane nederlaagen en hongersnooden hebbende leeren verdraagen; hier uit leeren, dat het beschermen van zyn Vaderland een Deugd is, daar men eenwiglyk aan moet verbonden blyven. - Staa, werkzaam Leiden! kleed ons en onze Nakomelingen, en dat wy ook voor uwen luister yveren. - Sta, geleerd Leiden, en gaa voort, als een blinkende Zon, de lichtende straalen uwer kennisse in alle takken der Weetenschappen, naar alle oorden der waereld, vooral naar alle Gewesten onzes Lands, onafgebrooken heen te schieten. Wy zullen met u blyde zyn, en uwen grooten Beschermer den Weldoender onzes Vaderlands, looven.
D.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L Huyzing
|
|