| |
| |
| |
De Denker.
No. 611. Den 12 September 1774.
[S. Lievhart klaagt over de Confraters van den Man haarer Vriendin, die daarom de Stad haarer inwooning wil verlaaten, dat haar afgeraaden wordt.]
Tu ne cede malis, sed contra audentior ito.
Niets maakt de ziel tot stille rust hereid,
Hoe het hier ook stormt, dan de eed'le lydzaamheid.
De boosheid mag de deugd met duizend rampen plaagen,
't Stuit alles af op 't hart, 't geen alles kan verdraagen.
C. Bruin.
MYN HEER!
Voorleden donderdag 's morgens een bezoek afleggende by eene myner waardste Vriendinnen, vondt ik haar in de eetzaal zitten, spreekende en maakende een overleg met haaren Man om deeze Stad, waarin zy woont, te verlaaten. Ik, getroffen door dit onverwagt en onaangenaam nieuws vraagde de reden van zulk een voornemen, en zy weigerde my niet, volgens haare gewoone openhartigheid dezelve te zeggen. Gy weet, dus begon zy met een bedrukt hart, dat myn Man door de Regering is gesteld in eene kleine bediening, die hy met veel vermaaks waarneemt, om dat hy geene andere affaires aan de hand heeft, nog zoekt; dewyl wy van middelen genoeg bedeeld zyn, om ordentelyk te kunnen leeven: ze geeft hem tydkorting, en dat is ons voldoende. Maar, hoe weinig last 'er aan die bediening moge vast zyn, ze wordt hem zuur en lastig gemaakt door zyne Confraters, die elf in getal zyn, meest jonge Heeren van agttien jaaren, allen, behalven vier, ongetrouwd. Voor hunne gedaane moeite legt de dankbaare Regering
| |
| |
hun, 's jaarlyks, eenig geld toe, mogelyk om 'er eens een vrolyken avond voor te hebben. Maar die Heertjes begrypen het anders, en hebben vastgesteld, al vóór eenigen tyd, om alle maanden in een Logement, dat zy daartoe verkiezen, by een te komen, en dan driemaal zo veel te verteeren, als dat geld bedraagt. Dit zou egter niets te beduiden hebben, alzo wy 'er zo goed tegen kunnen, als de beste, die onder hen is, en myn Man heeft, al was hy 'er niet altoos by tegenwoordig, zyne portie evenwel, zonder eenig tegenspreeken, ten vollen voldaan, dewyl hy 'er zich toe verbonden heeft, een eerlyk man houdt zyn woord. Verscheiden maalen heeft hy die vrolyke avonden bygewoond, en, hoewel nugteren gebleeven, is hy telkens van die snaaken, rykelyk bestooven, t'huis gebragt, met oogmerk, om door hem, welstaanshalven, binnen genoodigd, schoon op een ontydig uur, hun dronken lyf by ons te ontnugteren, en tot in den morgenstond te blyven rooken, tot dat de dronkemans taal in een stilzwygen en slaaplust zou veranderd zyn. De laatste reis werdt het zeer laat in den nagt, eer myn Man, die geen breekspel wilde zyn, t'huis kwam; terwyl ik reeds naar bed was gegaan, en de eene meid intusschen een uiltje op haar stoel ving, welke niet schielyk opendoende, toen zy belden, raasden zy, met de schel in stukken te trekken, en te slaan met hunne stokken, zodanig op de deur, dat ik met de opgebleevene en de andere slaapende meid, met een doodelyke schrik getroffen, uit het bed vloog, niet weetende, wat 'er te doen ware. Ik heb daarom mynen Man verzocht zich van die Maaltyden te onthouden, en hy zeide my, dat alreede beslooten te hebben. Nu verschynt hy 'er niet meer, betaalt egter zyne portie, en bewyst zyne Confraters dezelfde eer, welke hy gewoon is: maar nu beloonen zy hem met stekelige woorden, en niet lang geleden, wandelende op een namiddag, eener zyner Confraters ontmoerende, en de vraag koomje t'avond op den maaltyd, met neen beantwoord hebbende, beschimpte deeze hem, met
| |
| |
te zeggen: ja, uw vrouw wil het niet hebben! het Wyf is baas! - De Sinjeur, die dit zeide, weet intusschen niet eens, wat een braaf Man aan zyne eigen eer, en aan eene liefhebbende Vrouw verschuldigd is: dan kan hy eerst meêpraaten, als men van harddravers spreekt; ik heb meer dan eens, tegen wil en dank, in een dronken nagt, dat ik hem koffy schonk, daarvan moeten hooren. - Onder die chokkerende Gasten zyn 'er nog twee, waarvan de een altyd meester boven meester in net Collegie wil zyn, en egter niet meer is dan eem Klerk van een Notaris, die geene gladde tong heeft, of men moet op den artikel van modes komen: schoon hy een Kaarsemakers jongen is, wiens Ouders van myn geld ook leeven, bemint hy egter niets meer dan mooi, en naar den eersten zwier gekleed te gaan: het ander jonkertje, dat al mede de vlag laat waaien, en myn Man steeken onder water geeft, weet niet dan van slempen en zwelgen. Oordeel nu van de rest op die byeenkomsten, waarin men zich zo gedraagt, dat het eer Jongens dan Heeren past; want stoelen en glaazen breeken, vegten en schelden, knappertjes en zulk tuig af te steeken, zyn hunne edele divertissementen. Moet nu myn Man zyn portie in derzelver verteeringen draagen, smaadelyk bejegend worden, en dat alles maar uitstaan? of moet hy naar de Regering gaan, en vraagen ontslag? Wat zal hy voor reden inbrengen? Zal hy de waare oorzaak ontdekken, en willende continueeren, redres verzoeken? of is het niet allerbest, dat wy de Stad maar verlaaten; want het is ons, schoon wy het niet gaarne doen, hetzelfde, waar wy ons geld verteeren? Hier over spreek ik thans met myn Man, en wat zegt gy 'er van? - Ik antwoorde, dat ik zeer ongaarne zou zien, dat zy, wegens zulke affronten, de stad verlieten; doch dat myne Vrienden ook andere middelen tot stuitinge van dien hoon aan de hand gegeeven hebbende, ik my moest bedenken, welke de beste waren, en dat ik haar binnen korten myn concept daarover zeggen zou: doch nu ik bezig ben, myn Heer,
| |
| |
om daarover te denken, wordt ik verleegen, wat ik kiezen zal. Help my, en dan zult gy tevens mynen Vriend en Vriendinne dienst doen; maar ontraadt hun toch vooral, uit de stad te gaan woonen, ik bemin Haar te sterk, om van haar te scheiden. Deel ons schielyk uwen raad mede, anders, vreeze ik, zullen zy haast oppakken, en vertrekken. Ik blyve met alle respect
UEd Dienstw. Dienaares
Susanna Lievhart.
| |
Antwoord.
Ik mag niet draalen met myn Antwoord, of Susanna verliest eene der grootste aangenaamheden van het leven, ik meen, braave Vrienden; en de stad, waar zy woont, een paar hupsche Lieden, waarvan zy voordeel trekt, en van zulke Inwoonders heeft nooit eene plaats te veel. Het is zekerlyk zeer onaangenaam te behooren tot een Collegie, welks Leden door eene achtbaare Overheid geroepen, en gesteld zyn, om het goede voor anderen te behartigen, en intusschen van die Leden zelve het kwaade te ontvangen, voornaamelyk, als men dezelven in alle oorbaare zaaken te wille staat, en zelfs meer doet, dan veele anderen doen zouden. Men ziet 'er het braaf karacter van den beledigden Heer duidelyk in doorstraalen. Ook verdient zyne Huisvrouw al zeer veel lofs, daar ze met veel lydzaamheid een party dronken Gasten 's nagts ontvangt, en ter ontnugtering met eigen handen de koffy toedient. Maar wat zal zy nu doen? Haar Man betaalt zyne portie in de verteeringen, die zyne Confraters maaken, en geene wanorde in den hollen nagt willende lyden, om zyn goeden naam niet te verliezen, blyft van de maaltyden weg, doch wordt met zyne Vrouw van die ongemanierde en losse kwanten op de schandelykste wyze gehoond. - Zal hy naar de Regering gaan, en verzoeken ontslag? In geene deele! Moet hy voor de boosheid zwigten, en eenen post, hem wegens zyne deugd opgedraagen, verlaa- | |
| |
ten, waarin hy eene zoete tydkorting vindt, en wat meer is, waarin hy nuttig is voor de Maatschappy? Indien wy, wegens onaangenaame ontmoetingen, bedieningen de zak wilden geeven, dan moesten wy van allen, die 'er zyn, afstappen; want 'er is geen ééne, of zy heeft haare verdrietelykheden. Men moet dan altoos meer op het voordeel zien, dat wy daarin anderen toebrengen, dan op het onzoete, dat wy, daarin getrouwelyk handelende, ontmoeten. En ons zelven daarin te verlochenen, smaad te ondergaan, en egter wél te doen, is eene zegepraal over onzen hoogmoed, of beledigde eigenliefde, die een onbeschryffelyk genoegen aan een braaf hart geeft. Wat zouden ook die Heeren, welken hem deezen post opdroegen, van hem denken, wanneer hy, die tyd en bekwaamheid heeft ter waarneeminge, zyne bediening nederleide? Zou het niet zyn hun eenige kleinagting te betoonen? Zouden ze geen reden van onvredenheid over hem hebben? Wat zouden ze van hem denken, vooral als hy de oorzaak van zyn bedanken voor die Burger-Vaderen niet openleide? - Zal hy dan heen gaan, en zeggen de reden, waarom hy bedankt, of verzoeken middelen tot redres? Dat nog minder! Indien de Overheid, hem voldoening geevende, die Heertjes over hun onbetamelyk gedrag eens helder doorstrykt, zullen zy, dus openbaar by den Magistraat ten toon gesteld, zich mogelyk stil houden; doch zulken diepen wrok tegens hem zetten, en in de byeenkomsten, hunnen post betreffende, het hem zo zuur maaken, dat hy zich ras over dien gedaanen stap beklaagen zal. Dan, indien de Regering hem antwoort, wél te weeten, welke Heertjes daar onder zyn, doch te hebben willen beproeven, of ze hen, door middel van deezen opgedraagen post, niet zoude kunnen brengen tot redelyke daaden; indien zy hem tragt ter neder te zetten, en zegt, dat hy zich, als een wys Man, daaraan niet stooren moet: dan, vreeze ik, zal hy, zyn oogmerk niet bereikende, nog minder te vrede zyn, en zyn post zal hem tot hartzeer worden. - Zal hy zich dan
| |
| |
maar stil houden, en de stad verlaaten? Dat vooral niet! 't Moet nimmermeer tot dat uiterste komen. Voor zyne Vyanden te vlugten, is lafhartigheid. Hen te overwinnen, en over hen te zegepraalen, moet alleen zyn oogmerk zyn, en daartoe kan hy komen. Waarom toch zou hy uit eene stad gaan, daar niemant, uitgezonderd eenige losbollen, hem kwaad deedt? Hy, nog zyne braave Vrouw zouden dat ook gaarne doen: zy zullen 'er toch meer verstandige menschen hebben, die hen hoog achten, en zelfs hartelyk beminnen (Juffer Lievhart is 'er ééne van) dan zulke ongeschikte kwanten, die hen hoonen. Dat hem hier overkomt, kan hem elders, op eene andere wyze ook wedervaaren. Die allen smaad, zo hy zelf deugdzaam is, gelyk hy dien dan meest te wagten heeft, ontwyken wil, moet uit de waereld weg loopen. De Zeden hoe langs hoe meer verbasterende, heeft men van veele jonge Heertjes niet veel anders te wagten, dan onze goede Man, met zulken omgaande, thans ondervindt. Hy moet dan voor hun geen stroo breed uit den weg gaan. Anders zouden ze toch over zynen aftogt triomf blaazen, en elkanderen toejuichen, dat zy het zo verre gebragt hadden. Hy moet, gelyk ik zeg, hen overwinnen, over hen zegepraalen. Zy staan in hun hart overreed, dat ze hem mishandelen, dat zyne Vrouw zulke schampere verwytingen in 't geheel niet verdient. Des kunnen hunne uitjouwingen op den duur geen stand houden: met den tyd zullen ze daarvan aflaaten. Het geweeten, hoe zeer tegen gegaan, behoudt, zyn ze geene volslagen deugnieten, altoos nog eenige kragt. Zy zullen dan den hoon wel eens moede worden; vooral wanneer onze braave Heer toont, dat hunne smaadtaal hem volkomen onverschillig is, datze zyne koude klederen niet raakt. Hy lagche zelfs over hunne geestige vindingen, hy helpe hen, wanneer ze aan dat touwtje beginnen te trekken, en onze Helden zullen 'er dan het eerst van uitscheiden; want dan leggen onze vyanden de wapens neder, wanneer zy zien, dat zy 'er ons geen leed mede
| |
| |
kunnen aandoen. Voor het overige gelieve hy te overweegen, dat niet hy nog zyne Vrouw door den aangedaanen hoon den waaren hoon lydt. Dan eerst lydt men in kragt smaad, wanneer men het zo gemaakt heeft, dat dezelve met regt op ons hegten kan; maar in dit geval is nog onze braave Man nog zyne Vrouw; derhalven keert hier de hoon volkoomen terug om onze snaaterende Heertjes, dat wy hun wenschen te mogen leeren begrypen. Eindelyk, dat ze mededogen hebben met de kinderagtige bedryven deezer Confratertjes, die de gevolgen van eene kwaade Opvoeding, of wel de duidelykste merken van eene plompe boerschheid zo klaar aan den dag leggen. Laat ze, door hun voorbeeld, deezen leeren, hoe zy, als wél gemanierde Burgers leeven moeten, en is het dan niet, alle boter aan de galg gesmeerd, we verwagten, dat ze eenmaal tot wyser zinnen zullen komen.
Zie daar myn raad voor Juffer Lievhart: ze kan myne gevoelens plooien en schikken naar haar welgevallen, en wy twyfelen niet, daar Vrouwen doorgaans welspreekender dan de Mannen zyn, of ze zal dezelve, op eene overreedende wyze, aan haaren Vriend en Vriendinne voordragen.
Dit geval heeft my aanleiding gegeeven om op nieuw aan een stuk, waarvan ik al voorlang iets heb willen zeggen, te denken. Er zyn naamelyk verscheiden Collegien, die uit verscheiden braave soms min gegoede Burgerlieden bestaan, welke zeer wél voor hunnen post scheep komen, en met lof hunne bediening waarneemen; doch in deezen heeft men eerst ingevoerd, dat men niet jaarlyks, maar maandelyks by een zou komen, om een pypje zaamen te rooken, en een glaasje wyn te drinken. Dit ging door; doch hier is het niet by gebleeven. Men vondt deeze byeenkomsten na den verrigten arbeid zo zoet, dat de vermogenden, die 'er onder zyn, voorgeslagen hebben, dat weekelyks te doen, en daar boven 'er wat by te eeten. Dit greep stand. De ingestelde avondmaaltyden waren eerst sober, doch door den tyd zyn ze zo kostbaar ge- | |
| |
worden, (want niets is thans meer goed, of het moest kostbaar zyn) dat ze een min vermogenden, (want zulken heeft men 'er altyd onder) nu geweldig drukken. Hy moet daar, om zyn fatsoen te houden, tegen wil en dank, dat geld vetreeren, waarna Vrouw en kinders thuis zitten te zugten; hy verliest alle weeken een geheelen avond waarin hy, werkende, nog een stuivertje zou kunnen verdienen; zy staan den man zelfs tegen de borst, want hy weet, waar hem de schoen knelt, en hy ziet geen kans om het te verhelpen. Dit is wat anders, dan de Vriend en Vriendin van Juffer Lievhart ondervinden. - Het ware wenschelyk, dat 'er middelen bedagt werden, om zulke uitspattingen tegen te gaan. Wy willen over dat onbetamelyke, den braaven Burger drukkende, nader denken.
* * *
Ik heb een brief van eene zedige Zeeuwsche Juffer, die zich onder den naam van Catharina Weetgraag verbergt, ontvangen: hy is al wat oud, ik durf de dagtekening niet nazien, my schaamende haar niet eer beantwoord te hebben. Zy vraagt: waarom de spreuken boven myne Vertoogen in de Latynsche taal gesteld zyn, die zy en veele andere Leezers niet verstaan. Ik antwoorde: onder de Geleerden zyn ook modes. Myne Voorzaaten deeden dit, ik heb het nagevolgd. Intusschen heeft zy my doen begrypen, dat het anders voor zulken beter ware. 't Is wat laat om het te veranderen. Ik leer egter gaarne van braave en verslandige jonge Juffers.
|
|