| |
| |
| |
De Denker.
No. 610. Den 5 September 1774.
[Een Koppelaares begunstigt de min van twee gelieven. Gedagte van den Denker daar over gevraagd en gegeeven.]
Ad mea, decepti Juvenes, praecepta venite;
Quos suus ex omni parte fefellit amor.
Utile propositum, saevas extinguere flammas,
Nec servum vitii pectus habere sui.
Principiis obsta, sero medicina paratur,
Cum mala per longas invaluere moras.
Sed propera: nec te venturas differ in horas,
Qui non est hodie, cras minus aptus erit.
Ovidius.
MYN HEER!
Ik ben een Uwer Leezeren, die by aanhoudendheid zeer veel genoegen vind in uwe Vertoogen. Uwe schryfwyze is my zeer gevallig, en uwe nutte Zedelessen en raadgeevingen zyn my menigmaal nuttig, gelyk my dan ook (uw 580ste Vertoog leezende) uw raad aan Mevrouw, Susanna Vriendlief, uwe Vriendin, gegeeven, zeer wel bevallen is. 't Is te wenschen, dat haar E. als ook haar Nigt zich getrouwlyk volgens denzelven zullen gedragen; een raad, die te gelyk eene goede les is voor anderen, welke, zulke edelmoedige beginselen als Mevrouw Vriendlief niet bezittende, hun Werk maaken van jonge Lieden aan een te koppelen, ten minsten dagelyks gelegenheid ten hunnen huize te geeven aan Jongmans en jonge Dogters, hoewel zy zeker weeten, ten minsten kunnen weeten, indien zy de zaak onbevooroordeeld willen inzien, dat het onvermydelyk gevolg voor den eenen of den anderen, of wel voor beiden, een zeer rampzalig lot zal zyn. - In myne Buurt woont eene zekere Juffrouw, die ik Kuipgraag noemen zal.
| |
| |
Zy schynt veel vermaak te scheppen in het bezorgen van zodanige aanleidingen aan de jeugd. De jonge schoone Aletta bezoekt haar dagelyks. Ook is de Heer Ferdinand, een Vriend van haar Man, mede alle dagen ten dien huize. Myne kuipzieke Buurvrouw zou gaarne deeze jonge Lieden gepaard zien, schoon zy zeer wél weet, dat Ferdinand, geen middelen of bestaan hebbende, onmooglyk eene Juffer van dat fatsoen, als Aletta is, zal kunnen onderhouden. 't Is waar, zy moet nog wel een stuiver erven; maar tegenwoordig heeft zy in het geheel nog geene middelen, en haar ryke Oom kan wel langer leeven dan zy, dewyl hy 'er nog heel vast en sterk uitziet; ja, wat meer is, hy kan nog eens komen te hertrouwen, en ontmaaken haar alles; want het Oompje van Aletta, schoon hy byna zeventig jaaren oud is, ziet de mooiste Meisjes 't liefst, zo dat daar ook nog zo heel veel niet op te rekenen valt. Maar de arme Aletta is blind, en heeft, dewvl zy nog jong is, weinig ondervinding van minnenhandel. Dus ziet zy niet verre, en is wel te vrede, als zy dagelyks by haare Vriendin bezoeken mag afleggen, houdende zich tamelyk verzekerd den jongen Ferdinand daar te zullen vinden. Ja, ik geloof, dat zy reeds op hem, en hy op haar in een hooger trap verliefd is, dan beider Ouders of Nabestaanden denken. En dewyl Aletta my ook bestaat, heb ik dikwils voorgenomen, uit eene waare zugt voor haar geluk, die verkering, en het gevaar, dat ik 'er voor haar in zie, onder haar oog te brengen; doch wordt geduurig daarin gestuit door haar pleiten voor zyne edelmoedigheid, zedigen aart, en andere goede hoedanigheden. Laatst ondernam ik met haar te spreeken van Ferdinand: ik zeide, schoon op zyn gedrag niets te zeggen viel, zo valt 'er evenwel op zyn verstand niet veel te roemen, zynde dat maar middelmaatig, en vooral niet meer. Ik raadde haar, vooral dat geene in aanmerking te willen neemen, dat een voornaam gedeelte van ons geluk in den gehuwden staat uitmaakt, naamelyk, dat men op eene verstandige wyze genoeglyk zaamen leeven kan, en het ons aan geene middelen, noodig tot ons bestaan, ont- | |
| |
breeke. Aletta scheen hierin geene zwaarigheid te maaken, achtende deeze zaaken, schoon van veel belang, haare overweging, omwaardig ten minsten voor als noch onnoodig. Mogelyk denkt zy, gelyk veele andere jonge Lieden, als wy maar getrouwd zyn, zal zich dat wel schikken, wy willen het, in 's Hemels naam, en op vertrouwen van zynen zegen waagen. Dit vertrouwen is in zich zelve wel goed, egter denk ik, dat wy niet onvoorzigtig en reukeloos in een zaak van dat gewigt handelen mogen, en volgens die myn inzien heb ik haar al eens gezegd: ach! Aletta zyt voorzigtig, en zie toch altyd wel uit uwe oogen, handel verstandig, overweeg eene zaak van zo veel belang rypelyk, en laat uwe zinnen niet betoveren door de uitwendige bevalligheid, en den opschik der hedendaagsche mode, waar mede Ferdinand u voorkomt: dit, het geen uwe oogen zien, is ook alles, en zal, wanneer gy zyne Vrouw zult zyn, haast oud worden, en een goed deel van de bekoorlykheid en waarde verliezen: en wat zal het dan zyn, wanneer 'er geen middel van bestaan is, ten minsten geen inkomen genoeg om uw fatsoen te kunnen ophouden? dan zal .... Zagt, zeide Aletta, my in de rede vallende (want myn gesprek had haar reeds lang verveeld, dewyl ik niet naar haaren zin praatte) zagt, denkt gy dan, dat hy niet in de affaire van den Heer Philotheus komen zal, daar hy reeds zo lang in den winkël gestaan heeft? - Neen, Aletta, uwe redenering staat op losse schroeven, zeide ik; want Philotheus heeft zyne geheele affaire tot zyn eigen bestaan rykelyk noodig, en zal gevolglyk dien niet aan Ferdinand afstaan, hier van houde ik my wel verzekerd; derhalven moet gy .... Ja, ja, ik verstaa u al, hervatte zy, gy zoekt my het Huwelyk maar af te raaden, gelyk de meeste getrouwden doen; dat lesje kan ik al van buiten, ik zal myn zin doen. Met een stondt zy driftig op, ging moeilyk van geest, en verblind door eene onvoorzigtige liefde, myn huis uit, 't welk zy naderhand zorgvuldig gemyd heeft.
Wat zal ik nu verder in deeze zaak doen, Heer Denker? Geef my raad. Zal ik met Aletta's Vader
| |
| |
spreeken? Misschien is hem onbekend, dat het bezoek afleggen by Juffrouw Kuipgraag zo gevaarlyk is voor zyne Dogter: ten minsten zou ik dan rekenen van mynen kant alles gedaan te hebben, wat ik hem en haar schuldig hen. Misschien zou haar Vader haar noch kunnen aftrekken van eene conversatie, die, ik vrees, dat tot haar verderf zal uitloopen. Ik hoop, dat gy zult kunnen goedvinden deezen te beantwoorden, myne Buurvrouw, die uwe Vertogen leest, leeren zien haar onvoorzigtigheid, en dwaasheid; en de goede Aletta redden uit den strik, waarin zy reeds verward is. Myn oogmerk is eeniglyk myne Buurvrouw te verbeteren, en myne Aletta te bewaaren. Help my dan medewerken tot dit menschlievend oogmerk. Gy zult oneindig verpligten hem, die zich met waare hoogagting noemt
Myn Heer,
UEd. Dw Dienaar
Alardus Goedhart.
| |
Antwoord.
Deeze Brief hadt ik al voor lang moeten beantwoord hebben; doch onder eenige andere papieren geraakt en nu gevonden zynde, wil ik het niet uitstellen, te minder, omdat ik, onder dit schryven, een tweeden van denzelfden schryver ontvang, die het my ernstig verzoekt, en berigt, dat de zaaken noch op denzelfden voet staan, gaande de conversatie tusschen Ferdinand en Aletta, door toedoen van Juffr. Kuipgraag nog voort, doch in het geheim.
Ferdinand en Aletta behoorden te bedenken, dat zy, in zekeren zin, op een ongelukkigen tyd ter waereld gekomen, ten minsten aan onderlinge kennisse geraakt zyn. De tyden zyn voorby, dat jonge Lieden, behoorende tot het braafste soort van Burgers, doch niet gegoed, trouwen kunnen. De Grooten bekreunen zich deeze tyden niet; want zy neemen Dames van gelyke bezittingen, en het is wel. Kunnen eenigen onder hen niet te gang komen, zy ontzien zich niet een Meisje te neemen, al is 'er een
| |
| |
smetje aan, zo ze maar duiten heeft. De Adel is ook al zo verre gekomen, en durft nu een Burger-Dogter neemen, dat eertyds zo apocryf was. Het gemeene Volk is 'er het allerbest aan: het trouwt uit zuivere liefde. Die met de handen den kost moet winnen, zoekt een Meisje naar zynen zin, die ook niets heeft, krygt ze, en zo 'er maar te werken valt, en zy gezond blyven, redden zy 'er zich door. Dit geluk moet hun benyd worden door het middelslag van Burgers, die geene goederen bezitten. Deeze kunnen niet wel trouwen, zo als de zaaken nu staan, en gelyk we, voorheenen, reeds aangemerkt hebben, verminderen uit dien hoofde de Huwelyken in ons Vaderland sterker dan men meent, byzonder in de Steden, deels onder het gemeen, om dat het op veele plaatzen geen kans ziet, om aan den kost te komen, maar voornaamelyk onder braave doch min gegoede Burgers, waar onder ik Ferdinand en Aletta telle. En zeker, wat zullen zulke jonge Lieden doen? Al was Ferdinand de yverigste Jongman, en Aletta de bekwaamste Huishoudster, zy gelyken elkanderen nu niet. 't Spyt my, dat de waereld zo veranderd is ten hunnen nadeele; maar het is niet anders. - Philotheus heeft een winkel, daar Ferdinand lang in gestaan heeft. Aletta hoopt, dat de eerste denzelven zal overdoen aan haaren Minnaar: de liefde gelooft veel, en hoopt ligtelyk. Zy moest onderzoeken, of Philotheus dien winkel tot zyn bestaan al of niet noodig heeft, of 'er eenige beloften zyn, dat hy Ferdinand daarin zal zetten. 't Zyn thans geene tyden, dat men zich zo gemakkelyk van eene goede Affaire kan of wil ontdoen; ook zyn ze, door verval van den handel, te zeldzaam, om een braave jongman, zo men hem al zyn eigen winkel niet wil overgeeven, in een anderen te zetten: daar behoort te veel gelds toe; en de handel is, sints eenige jaaren zo veranderd, dat iemant, die geen twintig of dertig duizend guldens heeft, niet wel iets beginnen kan. Dus is Aletta's oog op een Minnaar gevallen, die niets heeft, in geen affaire is, en waarschynlyk niet ligt
| |
| |
in zal komen. Wat zal hy dan doen? Men toetze hem; hy vraage zich zelve, of hy waarlyk Aletta lief heeft, liever, ten minsten zo lief als zich zelve, en wat Minnaar weigert daarop aanstonds ja te zeggen? men vraage hem dan in goeden gemoede, of hy besluiten kan Aletta door een huwelyk ongelukkig te maaken. Hy overdenke, dat hy niets heeft; dat hy niets winnen kan, dat alle, zelfs groote winsten in de negotie, thans maar gering zyn in vergelyking van de voorigen, dewyl de prys van het geld zo sterk gedaald, en de waardy van levensmiddelen zo hoog gesteegen is; dat Aletta een Juffer van fatsoen is, die, al was het daarmede te verhelpen, haar staat niet ligt verlaagen zal; dat zy wel iets te wagten heeft, maar dat het een wagten van veele jaaren zyn kan, waar door zy nu hiet kan geholpen worden; dat zy ook eerstdaags in dat wagten kan te loor gesteld worden door haaren minzieken Oom. De oude paai kan de gekheid in den kop krygen, en verslingeren zich op een mooi Meisje, welk hy op een kamer kan onderhouden, en schieten 'er al zyn geldje by in; of eene eerlyke Vrouw trouwen, wanneer Aletta in beide gevallen haare hoop en wagten verydeld zal zien. - Ik beklaag dan de arme Juffer, dat zy in deezen ongelukkigen tyd leeft; dan ik ben meer te onvrede op haare of beider Ouders en Nabestaanden, die volgens het berigt van den braaven Goedhart iets van deeze vryaadje schynen te weeten. Hoe! Zien ze die met goede oogen stilzwygende aan, daar ze de omstandigheden der jonge Lieden ten vollen kennen? Kunnen zy hen niet in staat stellen, om, trouwende, door de waereld te komen, dulden zy dan deeze conversatie? Ik ben 'er zeer tegen, dat Ouders jonge Lieden dwingen of afhouden van een Huwelyk, als het maar wat bykomt; doch ik kan niet draagen, dat zy hunne Kinders ongelukkig maaken. Dit zullen ze egter doen, indien zy deeze conversatie langer dulden, zonder de Gelieven daarover te onderhouden. Hebben zy 't reeds zo verre laaten komen door hun pligtverzuim, dat deeze liefde onver- | |
| |
winnelyk is geworden; zy moeten, de Oom van Aletta, zo hy 'er van weet, ook ondergeteld, middelen uitdenken, om de jonge Lieden in eene affaire te zetten. Dit eischt nu hun pligt, of 'er zyn mogelyk anders droevige gevolgen te wagten, die voor hunne rekening liggen. - Eindelyk, om voornaamelyk te komen, daar we weezen moeten; we hebben noch een woordje aan Juffrouw Kuipgraag. Er zyn Lieden van braave en edelmoedige gevoelens, die in alles proevende de aangenaamheden van een gelukkig Huwelyk, en omgaande met jonge Lieden, even braaf als zy, en welken zy ook gaarne even gelukkig zouden maaken, wel eens aan een jongen Heer gelegenheid geeven om eene Juffer, of aan eene Juffer om een jongen Heer, 't zy ten hunnen huize, 't zy elders, te zien. Wat kwaad steekt daarin? wanneer ik, beide jonge Lieden in aart, zeden en omstandigheden wél kennende, gelegenheid geeve om elkanderen eens te ontmoeten, en zelfs in een vrolyke luim eens zegge: zou dat niet gelyken? De liefde voor beider geluk kan my hiertoe dringen, en honderd gelukkige Huwelyken zyn daaruit voortgekomen. Dit heet geen koppelen. - Maar 'er zyn menschen, die, schoon niet gelukkig getrouwd, meer doen, dan bloote aanleiding aan jonge Lieden te geeven, niet zo zeer uit liefde voor hun geluk, maar uit een soort van heerschzugt, of hoogmoed, dien zy stellen, en een genoegen, waar mede zy zich kittelen over gemaakte Huwelyken, zonder in naauwe overweeging te neemen, of zulke jonge Lieden met elkanderen gelukkig zullen zyn of niet. Van zulk slag schynt Juffrouw Kuipgraag te zyn, die, waarschynlyk, verder gaat dan eene bloote aanleiding tot omgang tusschen Ferdinand en Aletta te geeven. Een ondeugend karacter zeker, dat het geluk deezer twee opoffert aan den hoogmoed of heerschzugt. Dat mensch is volmaakt een Kuipster, en zal den loon der zulken ook draagen. Doch hieraan denkt zy niet, en zal 'er zich ook niet over bekommeren. Dan wat ongelyk en nadeel doet zy Ferdinand en Aletta? Zy is oorzaak, dat deeze twee eene liefde voor elkanderen hebben opgevat, ten minsten eene liefde voe- | |
| |
den, die met den dag aangroeit, welke of van beider ongeluk, zo zy trouwen zonder middelen van bestaan, of van knagend hartzeer zal gevolgd worden, zo zy ongetrouwd moeten blyven; welk mogelyk Ferdinands hoofd op den hol zal helpen, en Aletta, in eene onverwinnelyke zwaarmoedigheid stortende, ten grave sleepen. Meer dan eens heb ik in myn leven dit gezien. De Gelieven, die nu juffrouw Kuipgraag zegenen voor haare gegevene gelegenheid, zullen haar dan vloeken, en zy, die hier mogelyk ongestraft blyft, zal hierna de wroeging voelen van twee jonge Harten, moedwillig, en zonder eigen voordeel ongelukkig, mogelyk voor tyd en eenwigheid, gemaakt te hebben.
Indien Juffrouw Kuipgraag uit dit Vertoog bemerkt, dat men haaren handel ontdekt heeft, en dien niet nalaat, de Heer Goedhart schryve my haaren naam, en ik zal dat ondeugend wyf brandmerken voor de waereld. - Wil de verblinde Aletta aan het trouwhartig vermaan geene ooren leenen, hy zegge, of laate door een tweede hand haaren Vader weeten, in welken staat zyne doolende dogter is. - Heeft Ferdinand eene edelmoedige verstandige liefde voor haar opgevat, hy neeme van haar een rondborstig eerlyk afscheid, en erkenne zynen onvoorzigtigen stap van zyne liefde aan haar nu te verklaaren. - Aletta luistere naar rede, niet naar de driften, en bedanke hem. - Lukt dat niet in geen van beiden, zy zorgen, al wagtende op betere tyden, dat hunne liefde niet verder aangroeie, Harden raad zult gy zeggen! 't Is zo, maar een harden raad dringt my de tegenwoordige gesteldheid der waereld aan twee onvoorzigtige Gelieven te geeven.
|
|