| |
| |
| |
De Denker.
No. 604. Den 25 July 1774.
[De nuttigheid van Kinders in openbaare Zwemschoolen te leeren zwemmen. Project, om zoet water in Amsterdam te vinden.]
Ovidius.
Myn Neef Project, die altoos wat nieuws in het hoofd heeft, gaf my gisteren een bezoek, dat myn toen meer dan op andere tyden aangenaam was, dewyl ik, in een vrolyke luim zynde, lust hadt te hooren, wat hy wederom uitgedagt hadt. Na dat hy gezeeten, was, en genoeg aan myn gelaat kon merken, dat ik met aandagt naar hem zou luisteren, begon hy dus: Oom Denker, ik heb thans wat nieuws aan u voor te stellen, 't geen ik geloof, u niet onaangenaam te zullen zyn. En wat zal dat weezen? gaf
| |
| |
ik ten antwoord. Een Zwemschool in ons Land opte rigten, hernam hy. Een Zwemschool! zeide ik, met eene zagte stem, terwyl ik, op mynen elleboog leunende, hem aandagtig aanzag. Ja, was zyn woord, niet ééne, maar veelen in ons Land, ten minsten in alle Steden en Dorpen, waar de gelegenheid zulks aanbiedt: en het verwondert my, dat niet al voor lang dit geschied is. 'Er zyn wel in eenige oorden onzes Lands, byzonder in Steden, waar gragten of rivieren naby zyn, plaatzen, waar de Jongens zomers leeren zwemmen; doch 'er zyn weinigen, die het doen, en zy leeren alleen de kunst, vermaakshalven, meest heimelyk, zonder weeten hunner Ouderen, en zelden gelyk het behoort. Uwe laatste opmerkingen, viel ik 'er op in, zyn niet onwaaragtig; het grootste gedeelte van ons volk op groote schepen kan niet zwemmen: een menigte Schippers en Knegts, die op onze binnenlandsche wateren vaaren, waar van 'er eenige duizenden zyn, verstaan mede niets van die kunst, geen drie van de honderd, en men moet zekerlyk daaraan toeschryven, dat zo veelen van hun, die door uitglyden buiten boord vallen, jammerlyk verdrinken: ik geef ook toe, dat maar weinige jongens dat leeren, geen één van de honderd, en dan nog buiten kennis van hunne Ouderen, niet lang, ook zonder opzigt, en dus zeer gebrekkig. Het was te wenschen, dat die kunst algemeen in ons Land geleerd werdt van allerleie jongens, zo wel van ryken als van armen, om dat aansienlyken ook wel eens het ongeluk hebben van in het water te storten, en te verdrinken. Zulk eene oefening zou vermaakelyk voor de jeugd zyn, als ze algemeen doorgezet werdt; niet doodelyk, gelyk zo dikwils het Schaatsryden is, en nuttiger dan veele andere spelen, die men niet kan zeggen zonder alle
| |
| |
gevaar te zyn. Ook oordeel ik ze gezond, mids men eenige behoedzaamheden in agt neemt; want voor eerst reinigt ze het lighanm van vuiligheden; zuivert de huid, en bevordert dus de uitwaasseming; ten anderen zal ze even als het koude bad, het lighaam ongemeen versterken, noch schuilende zwakheden geneezen en andere voorkomen; ten laatsten zal de sterke beweeging des lighaams, en het vry uitrekken der spieren niet alleen aangenaam maar ook zeer gezond zyn, en dit laaste, naamelyk de vryheid van zich te kunnen beweegen en uit te rekken zonder gekneld of belemmerd te worden door enge klederen, plagt my dermaate in myne jeugd te behaagen, dat ik toen zo dikwils ging zwemmen, als ik maar buiten weeten van myne Ouders kon doen; en eindelyk geeft deeze kunst een zekere vaardigheid van lighaam in zich te draaien, in bogten te keeren, enz. die nuttig is dat jongens ze leeren, en hen geschikter en vlugger maakt tot het verrigten van duizend dingen: de beroemde Locke stondt ook in dezelfde gedagten, en wilde, dat men de Kinders zou leeren zwemmen. Myn Neef Project, my dus ernstig hoorende redeneren over eene stoffe, die hy meende, gelyk ik wel meer met zyne Plans doe, dat ik belachen of verworpen zou hebben, was uitnemend in zyn schik. Oom, zeide hy, op deeze laatste dingen heb ik in geheel niet eens gedagt; 't is my lief, dat gy 'er zo veel voor weet in te brengen; ik wenschte, dat gy het smaakelyk konde maaken, alleen tot nut van 't gemeen. Ik prees zyne gevoelens, en betuigde, dat ik alle Plans ten beste der Maatschappy altoos met plaisier zou hooren, byzonder als hy maar iets byvoegde om ze uitvoerbaar te maaken; want, zeide ik, 'er zyn zeer veele dingen, naar welken men zou ver- | |
| |
langen, en anderen, die verbetering noodig hebben; maar wat 'er zyn hinderpaalen in de weg, die de uitvoering stremmen? Hy erkende dit; doch meende, dat alle Plans ten nutte van het gemeen, alleen wegens deeze laatste reden, verdienden gehoord te worden; dat 'er nooit één Plan in de waereld was bekend gemaakt, dat aan geene zwaarigheden onderworpen was; dat men niet zelden de zwaarigheden vergrootte, en 'er meer op zag dan op de nuttigheden, die 'er uit konden voortvloeien; dat men al veel met veroordeelen tegens Planmakers was ingenomen; en dat men egter, dikwils, eenige Plans in het vervolg greetig omhelsde en uitvoerde, die men voorheen, toen ze ter baane gebragt werden, verworpen hadt, enz. Veelen deezer dingen kon ik niet ontkennen; want of men schoon eenige Plans onuitvoerbaar over het algemeen vindt, ze behelzen dikwils nog al iets, dat niet geheel onnuttig is: ook is men den uitvinder derzelven altoos verpligt, al ziet men alleen op zyne welmeenendheid: en men behoorde de zulken aan te moedigen, om hun vernuft (gesteld dat eene zaak of in 't geheel of ten deele niet uitvoerbaar zy) aan wat anders te leggen. Alle deeze redenen vermeerderden het genoegen van mynen Neef, die anders, al zeer dikwils my van zyne Plans hoort denken op eene wyze, die van deeze veel verschilt. Dit moedigde hem aan, om zich verder te ondekken: ik weet toch, dat hy zelden iets in het hoofd krygt, of hy denkt door, en laat het niet slegts by het ontwerp, de wyze der uitvoerige moet 'er altoos by, al wil ze weinig zeggen, dat men aan zyne byzondere welmeenendheid moet toeschryven; want ik draag daarop roem, dat niemand dan hy, onder myn geslagt, de eer of het
| |
| |
voordeel eener onderneeminge meer dan het welzyn der Maatschappy beoogt Myn Neef, myn geduld en aandagt in het luisteren naar het ander deel van zyn Plan verneemende, liet zich daarop verder uit. Om de jeugd tot het leeren zwemmen in eenige volmaaktheid gelegenheid te geeven, behoorde 'er by elke Stad of Rivier (ten zy deeze door diepte niet gevaarlyk zy) eene goede plaats gegraaven, of een deel der gragt daartoe gebruikt, en met paalen afgeschooten te worden, waarin niemand werdt toegelaaten dan op vastgestelde voor of namiddagen in de week. Deeze plaats moest afgeslooten zyn, en de Sleutel daarvan berusten onder een of twee Opzienders, die, wanneer zy het weder niet de koud vonden, de zwemplaats open zouden zetten voor elk, die de konst wilde leeren. Deeze Opziender moest, op die uuren, daarby tegenwoordig blyven, om de eerst beginnenden te onderwyzen, twisten, die somtyds door baldadigen kunnen ontstaan, voor te komen, en voorts goede orde te houden, byzonder in het aantrekken der klederen, dat nooit, in den wind, staande, behoorde te geschieden; maar agter een beschutting van planken, wyl anders in een open Noordenwind, wanneer 't onder het water meest warmer is dan in de lucht, de jongens, eer hunne lichamen droog zyn, verkouwdheden kunnen vatten. Zulk een Opziender moest, een braaf Man zyn, zelf wel bedreeven in de kunst, die de jongens verschillende wyzen van zwemmen en omdraaingen leerde, en wanneer het jaar ten einde was, premien gaf aan de geenen, die zich het best daarin gekweeten hadden. En waar uit, viel ik mynen Neef in de rede, zulk eene afgeschoote Plaats, Opziener en Premien betaald? Zonder verlegenheid antwoorde hy, uit de algemeene Kas der Burgery, of
| |
| |
uit eene edelmoedige gift van eenige vermogenden, die men daar voor het genoegen moest geeven, dat onder hun oog en met hunne toestemming de uitdeeling der pryzen geschiedde, of anders moest men twaalf of meer van zulke jongens, die, naar maate van hunne jaaren en kragten, de beste vorderingen hadden gemaakt, een vrolyken avond geeven. Dit kwam my zo kwaad niet voor; doch eer wy verder gaan, viel hy in, my schiet, nu wy van water en zwemmen spreeken, nog iet anders in, dat al mede een Plan is, door eenen myner Vrienden, weetende, dat ik een liefhebber van dergelyke dingen ben, medegedeeld om 'er myne gedagten over te hooren. Laat ons, antwoordde ik, in een goede luim zynde, eens hooren, Neef Project! wat gy nog te berde te brengen hebt. Daar wy, voerde hy my te gemoet, algemeen schaarsch van versch water in onze Stad zyn voorzien, de wyze tot verkryging kostbaar is, en men by winter veel slegt water hier brengt, oordeele ik, dat men, op alle groote Pleinen en Markten, Putten moest delven, niet om te beproeven, of men daar zoet water uit de wellen kon ophaalen, want wy hebben proef genoeg gehad, hoe dit in weerwil van de zwaare moeite, mislukt zy: maar om daarin het vallend regenwater, dat anders onnut wegloopt, te vergaderen. Tot het maaken deezer Putten moest men, doch niet te digt by Gebouwen, gaten graaven ter diepte van 18 of 20 voeten, ten minsten zo diep, dat men by het delven bemerkte, dat 'er geen grond of fondaments water kwam opzetten, en zo dit al mogt gebeuren, behoorde men door klai het zelve aftekeeren: in dit gedolven Gat moest men vervolgens een Put of Vergaderbak metzelen van 12 of 14 voeten over het kruis breed, zo diep als gezegd is, en
| |
| |
ter hoogte van 6, 8, of 10 voeten van den bovenkant der straat gaten maaken, of de steenen zodanig metzelen, dat het water, door der regen in de aarde doorgedrongen, daarin kon zypelen, voorts de plaats rondom deze put ter breedte van 30 of 40 voeten, en ter diepte, als deeze gaten gelaaten worden, van 6, 8 of 10 voeten, met zand en schulpen aanvullen, om het daarin zakkend water te zuiveren. Boven op het geheele werk kon een Pomp gezet worden, om het water naar boven te pompen. - Maar, Neef! zeide ik, hier is immers geen ander dan brak water: excuseer my, gaf hy daarop tot antwoord, 'er zyn in verscheiden Tuinen en elders goede Putten, die myn Plan zeer aanneemlyk maaken. - gesteld dan, liet ik daarop hooren, dat 'er goed doorzygend regenwater te vinden ware in den grond, het zou immers zo haast niet toevloeien, als 'er uitgepompt werd? dat was te probeeren, was zyn repliecq, als het water maar goed was, zou het der moeite wel waardig zyn, en het kan zo slegt niet uitvallen, of het zou de onkosten van de Put dubbel waardig zyn. - En zoudt ge dat ter algemeene vervulling toereikende oordeelen? dat wordt nog niet beweerd, voerde hy my te gemoet, ik spreek eerst van een middel tot eenige vervulling van het gebrek; aan een volkomen middel om toereikend water voor de gehele Stad te hebben, zou nader moeten gedagt worden; en ik twyfel niet, of de Ondervinding zou middelen aan de hand geeven om verder myne Putten te verbeteren, of geheel, zeide ik, te verwerpen. - Nu beginje weer met my den spot te dryven, besloot hy, ik scheide 'er daarom van af. - Maar, eer ik weggaa nog een woordje. Wel aan zeide ik,
| |
| |
laat ons hooren. Een middel, hervatte hy met nieuwen moed, uittedenken om Soldaaten-Kinderen te onderhouden, want om ons Land te bevolken, welks Inwooners van tyd tot tyd verminderen, wilde ik, gelyk de Czarin van Moscovie, alle Soldaaten laaten trouwen, die maar lust hadden, en om hen daartoe aantemoedigen, zou ik een vast fonds bepaalen om hun de bekommering omtrent de kinderen groot te krygen te beneemen. Dat lykt 'er beter na, antwoordde ik; doch dit werk van veel gewigts zynde, is het noodig, nu wy reeds zo veele Plans hebben gezien, dat we daartoe een anderen avond verkiezen. Hy was hier mede te vreeden, en we scheiden, vry wel over elkanderen voldaan.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L Huyzing
|
|