| |
| |
| |
De Denker.
No. 597. Den 6 Juny 1774.
[Een voornaam Fransch Deist komt in ons Land. Gevolgen daarvan.]
Gins zien wy u, ter sluik, den Godsdienst ondermynen,
De Kerkleer maken tot een' draf voor wilde zwynen.
Wie peilt den afgrond van uwe listigheid?
Wie anders, dan die eens door uw bedrog misleid,
Uw aart daarna, vermag in ed'len dag ontdekken,
En die zal echter nog, ter nauwer nood de vlekken
Van uwe heiloosheid volkomen zien. --
Sels.
Ik neem zeer euvel op van alle myne Correspondenten, dat niemand hunner heeft kunnen goedvinden my te berigten, de aankomst van eenen Franschen Heer in 's Hage, die een toertje, door Duitschland gedaan hebbende naar Rusland, om alle fraaie Vernuften, boven het gemeen verheven, eene visite te geeven, en dezelven in het edel Ongeloof te ver- | |
| |
sterken, kersch versch van daar by ons was beland. - Wat hapert 'er toch aan, dat zy dit zo schendig verwaarloosd hebben? Of zyn zy ook al Machines geworden, welker raderen, te vooren zo beweegbaar, om my hunne aanmerkingen, aangaande de bedorven zeden, mede te deelen, nu ook al stram geworden, niet aan het gaan te brengen waren, om my dit gewigtig nieuws te berigten? Zeer zeker hadt ik, dat weetende, ook al naar den Haag gevlogen, om by dien grooten Franschen Digter ter Schoole te gaan, en onder een diepe buiging, en het houden van een klein hoedje onder den linker arm, très humblement te verzoeken, my mede tot eene Machine te willen maaken, wyl ik tot dat hoog geluk noch niet heb kunnen komen. Maar neen, niemand, gelyk ik zeg, heeft 'er my één woord van gerept; zo dat myne oogen nu het genoegen niet gehad hebben van dat groot en schitterend Fransch licht te mogen aanschouwen, en nu mogelyk nimmer hebben zullen. Ik ben 'er zo nydig over, dat ik niet weet, of ik wel ooit eenen brief van myne Correspondenten meer wil aannemen. Ik geloof, dat ik hen, in het vervolg, zal laaten dryven, en myne Lezers zullen denkelyk die straf zeer goedkeuren, alzo zy 'er dit nadeel by lyden, dat men 'er my door beroofd heeft van de gunstige gelegenheid, om eenige nieuwe stoffen tot Vertoogen, van dat fraaie Fransche Vernuft te leeren, wyl men genoegzaam bemerkt, dat 'er uit ons dorre Vaderland niet veel meer te putten valt.
Na deeze Inleiding, in grammen moede van my geschreeven om myne drift wat bot te vieren, en myn onvergenoegd hart lugt te geeven, moet ik myne Lezers berigten, dat ik van de bovengemelde aankomst geen sier geweeten zou hebben, ware het niet dat ik onlangs een reisje naar de Haagsche kermis had gedaan. Derwaards vertrekkende, zette ik my te Leiden in de roef der Trekschuit, in welke ik noch vyf jonge Heeren vondt, die mede naar die plaats wilden. Zy waren allen wél gekleed,
| |
| |
doch bleek van aangezigt, en vry styf van houdings. Ik ondernam verscheiden' reizen, om met hen in gesprek te komen; doch het was telkens vrugteloos. Somtyds zwegen zy, als ik iets zeide; somtyds braken zy myne vraag zo kort af met ja en neen, dat ik, bescheidenheidshalve, hun geene tweede Vraag durfde doen. Ik begon uit dit alles te gissen, of ze niet verliefd mogten zyn, zittende vol gepeinzen op hunne Maitressen, die zy op de Haagsche Kermis gingen opzoeken; want het Latynsche spreekwoord zegt: pallet ergo amat: hy ziet 'er bleek uit, derhalven is hy verliefd. Geen woord dan van hun kunnende verkrygen, stapte ik, eenigen tyd gevaaren hebbende, uit de roef, om agterop met den Schipper, dien ik al bevonden hadt een heusch Man te zyn, wat te praaten. Terwyl ik hier mede bezig was, luisterde ik tevens scherp toe, of ik die Heeren eenig verliefd discoers onderling mogt hooren voeren. Maar neen! zy bleeven stilzwygend zitten; doch, naby den Haag komende, hoorde ik van den eenen een hartelyken zugt met dat afgebrooken woord: alles Machine! Een ander antwoorde daarop: als de groote Reformateur maar niet weg is! Een derde zeide mompelende: Stof ja Stof! De twee overige zweegen. Ik kon niets anders van dit raadzel ontknoopen, dan alleen te gissen, of niet de styfheid hunner houding daar van daan mogt komen, dat zy reeds halve Machine's geworden waren, en naar den Haag gingen om het geheel te worden. Aan de woorden grooten Reformateurs, en Stof ja Stof, kon ik geene mouwen zetten. Alleen bleek my nu genoeg, dat hun ongedaan gelaat en stilzwygenheid aan geene verliefdheid ware toe te schryven. Aan land komende liet ik hun eerst uit de schuit stappen, vraagende, toen zy my eenige treeden voor uit waren, aan den Schipper, of hy die, Heeren niet kende. Hy antwoorde my neen; doch dat de een, volgens het adres op een valiesje, dat hy by zich hadt, ging logeeren by den Heer N... Dit was geen dooven ver- | |
| |
teld; ik hieldt dien naam in myn geheugen, en besloot 'er na te vraagen, om deezen Heer of wel het geheele gezelschap te ontdekken. - Myn wedervaren vertelde ik wel dra aan den Heer, waar ik thuis ging leggen, die, dat hoorende, 'er over lagte, my beloovende, (zonder als noch meer 'er van te zeggen) volle opening daarvan te zullen geeven, eer ik den Haag verliet. Geene drie dagen verliepen 'er of myn Gastheer was agter het fyne van ne mis, het geen hy my dus ontvouwde. ‘Het woord groote Reformateur ziet, zeide hy, op zekere Franschen Heer, een Man van een aanvallig voorkomen, en uitnemende bescheidenheid, die, gehoord hebbende, dat het vry denken al vry sterk hier was opgegaan, hoewel met veele nevelen noch bezet bleef, beslooten hadt, op zyne te rug reize uit Rusland naar Frankryk, ons Vaderland aan te doe, en uit puure menschenliefde, door zyn brillerend verstand, de gemelde nevelen, in de aankomelingen noch blyvende hangen, te verdryven. Geene mindere diensten heeft die edelmoedige Man ons Vaderland willen doen! Wat zyn Hem daarvoor al dankzeggingen schuldig! Met dat oogmerk dan hier gekomen, en zulks ontdekt hebbende aan eenigen, dien hy Wysen noemt, om dat ze aan geene Goddelyke Openbaring gelooven, is hy met open armen ontvangen, en van hun tot een algemeenen Reformateur onzer vaderlandsche godsdienstige gevoelens aangenomen. Hy schynt, met oneindige vrugt, eenige lessen gegeeven te hebben, om te bewyzen, dat het Heelal stof is; dat Geesten stof zyn; (doch in een veel verstandiger zin, dan de domme Lokke beweerd heeft, dat zielen stoffelyk konden zyn, dat is, iets lighaamlyks hebben of een bestaan, geheel onderscheiden, van onze groove tastbaare lighaamen) met één woord, dat alles stof is, alles eene loutere Machine. Is dit geen overschoon onderwerp, de behandeling van een regt verstandigen Man waardig? In zyne zielovertuigende redenvoeringen heeft hy het dan zeer verre, en mogelyk
| |
| |
al verder dan la Metrie gebragt, die nu al het tegendeel van zyne bewyzen ondervindt. Men heeft toch de kragtige argumenten van de eerstgemelden Franschman zo volledig gevonden, en met zo groote verwondering aangehoord, dat de meesten hem hebben toegejuichd, en daarop hunne Confraters uit andere Provintien ontboden, om, zo zy noch eenigen twyfel hadden, over te komen, en hunne onzekerheden door hem te laaten ontneemem. De vyf Heeren dan, die gy in de Trekschuit hebt gevonden, zyn zo veele Proseliten, of Recruten van het Corps Deïsten, die zich lang gepynigd hebben om te gelooven, dat zy niet dan met veele moeite gelooven kunnen. Zy zyn dan herwaarts ontbooden, zeg ik, om hulde te doen aan dit leerend Opperhoofd, en te zweeren, dat alles stof is. Zulks is dit gewigtig punt zo verre te brengen, als het immers kan gebragt worden. Gy hebt begreepen, dat zy 'er toe zullen overgaan, of reeds zullen zyn; want aan hunne styve houding hebt gy kunnen merken, dat zy reeds halve Machine's waren, en haast zich voor geheele zullen verklaaren. En wanneer zy dus hervormd zullen zyn door deezen grooten Reformateur, zullen deeze Proseliten, voordeel doende met hunne kennis, nieuwe Proseliten in de andere Gewesten van ons Vaderland maaken, waarna de opkomende Hervorming verder doorgezet zynde, niemand meer geloven zal, dat de Snyders en Schoenlappers nog gelooven. Dus zal één Franschman de eer en den roem hebben, van ons volkomen verlicht en ontdaan te hebben van die overtollige gevoelens, welke de Natuurlyke Godsdienst nooit gekend heeft, en wy zullen niet meer zo laag en slaafsch denken, als onze Voorvaders ons geleerd hebben. Is dit geen Heldenstuk? Wordt gy niet jaloers, dat een Franschman de eer zal hebben van ons zo wys gemaakt te hebben? ‘- Dit was het eerste berigt, dat myn Gastheer my thuis bragt. Ik, ook noch sterk bezet met oude denkbeelden van onzen Godsdienst, keek, dit hoorende, vry wat op myn' neus, nooit gedagt hebbende eene onderne- | |
| |
ming van dien aart in ons Vaderland te zullen zien gebeuren. Sed omnia jam fuint, fieri quae posse negabam. Alles gebeurt, het geen ik dagt niet te kunnen geschieden. Wie hadt toch immer zich kunnen verbeelden, dat de Fransche vriendelykheid zo verre zou gegaan hebben? Wie hadt kunnen denken, dat een geleerd Man zich zo diep zou vernederd hebben om zelf aan eenvoudige Hollanders te komen leeren, dat zy voorheen gezwooren hebben nooit te zullen geloven? Wie heeft zich kunnen voorstellen, dat men op zyne beurt zo heusch zou zyn van dien Man te honoreren als Opperhoofd van ons Corps Deïsten? - Op dit alles vondt ik goed, voor als noch, niets aan mynen Vriend te antwoorden; maar hem te bidden, na deeze eerste ontdekking, zyn best te willen doen, om te weeten, hoe deeze Reformateur verder van anderen zou ontvangen worden, en welke discipelen nalaaten. Na verloop van twee dagen met mynen Gastheer op de Kermis wandelende, wees hy my eenen nieuwen leerling van dien edelen Meester, en zeide:, gy ziet, dat hy gelooft, dat alles stof is; want hy zoekt niets dan stof, en zyne Machine beweegt zich, volgens de algemeene wetten van het stof, gelyk gy alle stofveselen in eene donkere kamer, waarin een straal der zonne door eene reet valt, ziet op en neer danzen. Ziet eens, hoe trosch hy is op zyne nieuwe kennis! Zyn oog valt op eene Kraam, met boeken over den Vaderlandschen Godsdienst gevuld; doch met hoe veele verontwaardiging trekt hy het zelve daar van af! Nu is de Man gelukkig; hy weet, dat hy stof is, stof geheel en al, met ziel en lighaam. Het is eene voortreffelyke Wetenschap, en eene uitneemende troost, dat, wanneer hy tot stof vergaan zal zyn, de stofdeelen van zyne gesloopte ziel zullen verstuiven, en zich zetten zelfs op de schoenen van een' Bedelaar.’ Hy wilde meer zeggen, doch wy werden gestoord door eenen zyner Vrienden, die, ons ontmoetende en hem aanspreekende, deeze aanmerkingen deedt afbreeken. - Daags daar na uit
| |
| |
geweest zynde, bragt hy my dit ander groot nieuws thuis, naamelyk, dat de Reformateur eindelyk gevallen was in de handen van een jong aanzienlyk Man, die, een afgryzen hebbende van eene Leer, zo strydig met de goddelyke Openbaring, hem zyn ongenoegen over derzelver verspreiding, met een oogwenk te verstaan hadt gegeeven, niet willende zulk eene hervorming onder het Volk dulden, waarop deeze Held, den wind zo sterk van dien kant van voor krygende, best geoordeeld hadt zyn biezen te pakken, en naar zyn Vaderland terug te keeren, op dat zyne Machine hier niet geheel ontsteld zou worden. Hoe het hem op zyne reize vergaan zy, zal ik met den tyd ontdekken, en den Leezer, sterft de Man haast, berigten, of hy niet, in het einde zyns levens, den God der Openbaring aangeroepen, en daar door zyn geheel stelsel om verre geworpen hebbe, dat aan dat slag van Heeren niet geheel oneigen is. In het uur des doods herroepen zulke Helden vry veele hunner gevoelens. - Laaten intusschen allen, die deezen Heer niet gezien hebben, zich daar over niet beklagen; want wy verzekeren hun, uit het geen we daarna nog vernoomen hebben, dat hy niets nieuws voortgebragt, maar den ouden ongeloovigen koekkoeks deun, dog op eene Fransche Voys, dat 'er niet te beter om is, gezongen hebbe. Zulke onaangenaame klanken, honderdmaal da Capo gespeeld, zyn wy, die eene nieuwe mode in de Godsdienstleer gewoon zyn, styfhoofdig, tegenstand te bieden, volkomen moede, en willen van dit oud gebruik eerstdaags noch niet veranderen. Onze herssenen zyn toch of niet zo ligt geballast, of wy zyn noch veel te ouderwetsch, niet kunnende zien, dat alle verandering verbetering geeft. Laat men ons eerst eens geeven een Historisch Verhaal van de gezegende uitwerksels des Deismus (ongeloofs) op het Menschdom, verre te boven gaande de vrugten van het Evangelie, en dan zullen we zien, wat we doen. Het gaat meest met deeze Lieden gelyk met Voltaire. Men
| |
| |
weet, dat hy een Naturalist is, en men zal doorgaans vinden, (wy weeten dit van Heeren, die met hem verkeerd hebben) dat de Natuurlyke Godsdienst van deezen Man slegts zo veel geld als eene Godheid by de Heidenen. Men bid Haar wel aan; maar men gehoorzaamt Haar niet. Dit is de vrugt van hunne Leer.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L Huyzing
|
|