| |
| |
| |
De Denker.
No. 596. Den 30 May 1774.
[Welk Boekje daartoe aanleiding gegeeven heeft. Aanmerkingen daarover.]
Laat Hemel zelf en Aard',
Zo kan de vroome spreeken,
Laat zelfs het Zamenstel der gansche Waereld breeken:
God is 't, die my bewaard.
Gellert.
(Vervolg van No. 595.)
Ons 595ste Vertoog was reeds afgedrukt, wanneer wy door eenen onzer Friessche Correspondenten, wien wy by deezen voor zyne vriendelykheid danken, werden berigt, dat het Advertissement, 't welk zo groote opschuddingen in Friesland gemaakt heeft, van deezen inhoud is geweest: Godgeleerde en Philosophische Bedenkingen over de Conjunctie van de Planeeten, Jupiter, Mars, Venus, Mercurius, en de Maan, welke Conjunctie op den agsten May gebeuren zal, en wel over de gevolgen deezer gebeurtenis, waaruit kan opgemaakt worden, dat die niet alleen invloed kan hebben op onzen Aardbol, maar ook op het gansche Zamenstel, waartoe wy behooren, en eene voorbereiding of een beginmaking van de ontsloping of vernieling van het zelve, ten deele of geheel zou kunnen zyn, door een Liefhebber der Waarheid
Wy hebben deezen titel hier willen opgeeven, om dat wy denzelven niet eer volkomen gehad hebben. Hier by heeft men ons gemeld, dat het gemelde opgehaalde Werkje thans, na den gerust geëindigden agsten May,
| |
| |
door de Staaten der Provintie aan den Drukker terug gegeeven is: doch men laat ons in het onzeker, of het zelve thans zal uitgegeeven worden dan niet. Wy willen niet ontkennen naar het zelve te verlangen, om te kunnen nagaan, op welke gronden de Schryver gebouwd hebbe. Dit zouden wy ook te liever doen, om dat dit Werkje niet alleen in Friesland zo veel onrust gebaard heeft, maar het gerugt daarvan, in het uiterste deel onzes Land overgevloogen, heeft aldaar, gelyk ook in onze Hollandsche Steden, veelen van het gemeen van zyn stel geholpen, en al mede in min of meer bekommeringen gestort. Men weet egter, dat het nergens tot dat uiterste gekomen is, dan in Friesland. De Boeren en arbeidslieden weigerden daar langer te werken. Menschen, die met de handen den kost wonnen, dagten genoeg te hebben om te leeven tot den agsten May, den gewaanden dag van 's Waerelds ondergang. Zy wierpen dan hunne werktuigen ann een kant, en algemeen begaven ze zich aan het leezen en bidden. Sommigen, die in diepe schulden zaten, zegt men, begeerden wel niet de geheele vernieling der Waereld; doch zouden egter met drooge oogen aangezien hebben, zo 'er iets gebeurd ware, dat hen van de betaling ontslagen hadt. Dan 't zy genoeg hiervan: alleen moeten we, (na den verschuldig den lof gegeeven te hebben aan de Staaten van dat Gewest, die door hunne Contra-Advertentie veel ter stilling der onrust by anders verstandigen, doch nu al mede bekommerde harten toegebragt hebben,) opmerken, dat de Voorzienigheid, ten dien stonde, eene ontschatbaare weldaad beweezen heeft aan duizenden, door het geeven van een zeer aangenaamen en stillen dag, op den agtsten van die Maand. Het gemeene Volk in Friesland dagt, dat 'er eene zwaare schudding gevoeld zou worden, en de ondergang daarmede een aanvang neemen: anderen verwagtten, dat 'er een zwaar Onweder zou ontstaan, en het zou geen wonderwerk zyn geweest, indien het laatste op dien dag gebeurd ware. Behalven ten platte lande, was 'er eene menigte in de steden, welke den ganschen nagt niet durfde naar bed gaan: deeze verzamelden op de wallen, of om een vry uitzigt naar den Horizon (Gezigteinder) te hebben, en den eersten aanvang te verneemen, of om in hunne huizen niet verpletterd te worden. Ware 'er dan in dien nagt, of op den dag zelve eens een Onweder ontstaan, het zou duizenden hunne gezondheid, en leven gekost hebben. Een
| |
| |
onschuldig, anders nuttig Onweder zou men dan, tegen den wil der Voorzienigheid, tot een oordeel voor zich zelven gemaakt hebben. Dan de goede Hemel, die zo dikwils mededogen heeft met de dwaasheden der menschen, is dit genadig voorgekomen: de lugt is schoon, het weder den geheelen dag aangenaam en stil gebleeven door ons geheele Land, en dus is deeze zwaare Wolk overgedreeven zonder nadeel gedaan te hebben.
Wy willen niet gelooven, dat de Schryver van die Godgeleerde en Philosophische Bedenkingen eenig onrust, door zyne berekeningen, onder zyne Landslieden hebbe willen verwekken. En daar men Hem, met naame, ons heeft genoemd, mogen we dat ook niet denken, en vertrouwen dus veel eer, dat hy, als een Liefhebber der Waarbeid, die eenige Godgeleerde Bedenkingen tevens wilde schryven, het nuttige en stigtelyke beoogd hebbe: dan wat baat een goed oogmerk in dat slag van zaaken? Wat is een yver zonder verstand! 't Zy verre, dat wy hem voor verstandeloos zouden verklaaren, dan, dat het hem in dit stuk aan genoegzaam overleg, doorzigt en voorzigtigheid gemangeld hebbe, meenen wy te mogen zeggen. 't Is waar, wy zyn niet voor verandwoording aan te spreeken, als wy een Boek schryven, en een ander wil dat misbruiken: maar moeten wy, vóór de uitgaave, niet overleggen, of het niet meer kwaad dan goed zal doen, wanneer het van dien aart is, gelyk deeze Bedenkingen?
Met wat medogen zouden de Inwooners van Jupiter, Mars, Venus, Mercurius en de Maan aangedaan zyn geweest, hadden ze geweeten, dat hunne Waerelden, onschuldig, een klein deel der onze, in rep en roere, gebragt hadden! Hoe zouden ze onze nodelooze bevreesdheid en ligtgeloovigheid beklaagd, of ons eerst hartelyk uitgelaggen, en daarna wyser zinnen gewenscht hebben!
Dan, laat ons ernstiger spreeken. Men moet met verbazing beschouwen, dat één Advertissement, één Boekje van een' Schryver, wiens naam noch niet openbaar bekend is, en dat men ook niet geleezen heeft, zulke opschuddingen kan verwekken onder een Volk, dat men anders een hard Volk noemt, en waaronder het gemeen zich niet ligt buigen laat. Dit doet egter één onbekend Schryver, ééne valsche uitrekening, of liever eene onbepaalde stelling; want, om hem regt te doen,
| |
| |
moet men wél letten, dat hy de ontsloping of vernieling niet zeker stelle, maar eenvoudig zegt: dat ze ten deele of geheel zou kunnen zyn. Inmiddels is deeze onbepaalde stelling tot eene vaste voorspelling door anderen gemaakt, hebbende zeer gedugte gevolgen gehad, zekerlyk geheel en al tegen het oogmerk van den Schryver.
Eén Man, één noch onuitgegeeven Schrift, ééne berekening, denkelyk op hypothesen (vooronderstellingen) gebouwd, en dus mag ik zeggen, ééne beuzeling brengt dan een geheel Volk, tegen 's Schryvers oogwit, tot opschudding, tot bekommering, tot onderzoeken van hunne wegen, tot leezen en bidden. Zy werkt meer uit dan honderd Predikanten kunnen doen met het woord der Waarheid. Een geheele Provintie (de verstandigen uitgezonderd) zet zich tot boete en bekering. En intusschen is 'er geen grooter onderscheid tusschen de stelling van dien Schryver, en de leer van alle Predikanten dan deeze: ‘de Waereld zou kunnen vergaan, den agsten May 1774, of liever de beginselen daartoe zouden zich kunnen opdoen; en, de Waereld zal, na eenige jaaren, de Profeetsien vervuld zynde, gewisselyk vergaan.’ Dus is het geheele verschil. ‘of de Waereld nu zou kunnen ondergaan, dat in het vervolg zeker zal gebeuren.’ En dit verschil heeft zulke verschillende uitwerksels. Op eene hypothese of vooronderstelling, tot eene Profeetsie ten onregte gemaakt, vernedert zich een Volk; en op de Leer der Waarheid wil zich een Volk niet verootmoedigen! - De ondergang der Waereld is zeker eene allergedugste gebeurtenis; maar (laat ons eens gezond redeneren) moet ik my, nu alleen, daar over zo zeer ontzetten, en anders onverschillig leeven? - Myne Friessche Correspondent berigt my toch, dat men den negenden May weêr zo gerust leefde als voorheen. Wy hebben dit ook wel verwagt. Redenlooze bedryven, waarin de hartstogten haare rol speelen, loopen zo af. De schrik, en geene andere verstandige drift heeft voor een korten tyd gewoeld, en haare oorzaak voorby zynde, houdt ze nu geheel op. Wy willen egter niet beweeren, dat ze by sommigen niets goeds zou kunnen agterlaaten De Voorzienigheid, zo wel om haare goedheid als haare magt, en andere wyze oogmerken te toonen, laat somtyds, terwyl zy de onzinnige bekommeringen, uit losse en ydele gronden ontstaan,
| |
| |
afkeurt, deezen zegen daaruit gebooren worden, dat eenigen beginnen verstandig daarop te letten, en vervolgens uit een los en zorgeloos tot een waakzaam en godvrugtig leven overgaan. Van zulken uitslag waren, vóór eenige jaaren, de bekende Nykerksche Beroeringen. Zy ontstonden schielyk, doch waren ook ras gestilt Niet de Beroerden zelve hebben de meeste vrugt ter godzaligheid daaruit getrokken; maar juist die menschen, welken dit geheele werk bedaardelyk beschouwende, inderdaad overgehaald werden om van hun onheilig leven af te stappen, en zich tot een godvrugtigen wandel te zetten. En van deezen moet men zeggen, dat zy daar by gebleeven zyn tot hun einde toe, en dat zy, die 'er van overig zyn, noch daarin volharden, terwyl alle hartstogtelyke aandoeningen lang hebben opgehouden.
Dan, laat ik, na deezen noodigen uitstap, wederkeeren tot myn bovengezegde. Waarom moet ik my, nu alleen, over een voorspelden Waerelds ondergang zo byster ontstellen, en anders onverschillig leeven? 't Zy zo, dat ik het einde der Waereld nu niet aanschouwe, ik zal het egter eenmaal zien. Het geheele verschil is dan maar, dat ik die ontzaggelyke gebeurtenis wat laater zal zien gebeuren. Maar moet ik my over een gedugt voorval alleen ontzetten, om dat het, by voorbeeld, na verloop van eene week my zal overkomen, en niet, wanneer het eert na den afloop van een jaar zal geschieden? kan dan het langer uitstel my iets ontslaan van 'er voor te beeven, zo ik 'er voor beeven moet? - Maar, laat ons zo verre niet eens gaan, en alleen vraagen, of niet de dag des doods voor den mensch zo gedugt is als de dag van 's Waerelds einde? Wy meenen ja, en zelfs nog gedugter. Voor het algemeen mag de ondergang der Waereld ontzaggelyker zyn, gelyk zy inderdaad is; maar ze is zodanig niet voor elk mensch. By den dood wordt het lot van elk schepsel voor altoos beslist; daar de boom valt, blyft hy liggen; maar, by 's Waerelds einde, zal, in het algemeen oordeel, deeze beslissing alleen algemeen openbaar gemaakt, geregtveerdigd en verzegeld worden. Wy hebben derhalven ons meer te bekommeren omtrent onzen dood dan omtrent den laatsten dag der Waereld. Evenwel men heeft, by deeze gelegenheid, zich veel meer laaten gelegen liggen omtrent het laatste, dan omtrent het eerste, en 'er is vreeze genoeg, dat men hier in zal volharden; want volgens het ontvangen berigt, leeft men nu in Friesland, doch laat ik niet zeggen, alleen in dat Gewest;
| |
| |
maar ook overal, waar eenige bekommering omtrent den agsten May geheerscht heeft, zo gerust als te vooren. En kan dat van een verstandig mensch ooit gebillykt worden! - Laaten wy denken en redeneeren, volgens het gewigt en de waarheid der zaake. De dag van onzen dood is eene ontsaggelyke dag; geen gedugter kan of zal 'er voor ons komen. Ik gedenk 'er nooit aan dan met ontzetting, en, buiten de troostgronden van het Kristendom, kan men 'er niet dan met verschrikking aan gedenken. Des kan ik niet draagen, dat menschen zo los van hunnen dood spreeken, als of het maar eene beuzeling ware. Ik herhaal het nog eens: de dag van onzen dood is eene ontsaggelyke dag; wy kunnen 'er geen eenen bedenken, die 'er in vergelyking by komt’. Ik moet afscheid van de waereld neemen, en tot een onbekend bestaan overgaan: ik moet weg van die schoone waereld, die ik zo lang lief gekreegen heb: ik moet gescheurd worden uit de armen van myne teerbeminde Vrienden, en tot het onbekend gezelschap der gestorvenen overgaan: de lieve band tusschen myne ziel en het lighaam moet worden losgemaakt, dat noch nimmer is gebeurd: zy moet daarop verschynen, op eene haar vreemde plaats, voor een gedugten Regter, zo regtvaardig als ontfermend, zo heilig als goed: daar, daar wordt haar eeuwig, eeuwig lot bepaald, haar vonnis geveld, en dat vonnis aanstonds aan haar uitgevoerd: myn lighaam, dat ik hier zo wel heb opgepast, dat ik zo heerlyk met pragtige klederen heb opgesierd, waar voor ik, by de minste ongesteldheid, zo tederlyk was bezorgd, moet geslooten worden tusschen vier planken, mogelyk nu reeds voor het zelve gezaagd; thans kan ik de bedompte lugt in een eng vertrek niet uitstaan, dan zal ik, in die benaauwende engte, de stinkende lugt myner eige verrotting moeten lyden, eene verrotting, die ik my nimmer zo levendig heb kunnen verbeelden, dan toen ik, in Italie reizende, en te Florence de Camera d'Arti of Kunstkamer beschouwende, de trappen der verrotting door Cajetano Summo, in verscheidenlyken afgebeeld, bezag. In het eerstelyk zag ik de gewoone geele doodskleur; in het tweede vermengde zich een hooger geel met blaauw, in een derde de opgebroken rottende etterbuilen; in een vierde de daarin wemelende en kruipende wormen, en in de volgende zag ik de verwoesting van den mensch, toeneemende in een hooger trap, tot dat 'er niets dan het geraamte overbleef. Zo ik ooit iets met afgryzen zag, dit zag ik inderdaad
| |
| |
met het uiterste afgryzen, en wil de Leezer weeten, wat ik toen dagt? Ik dagt in die groote ontzetting, en zeide in myne ziel: wat kwaad is niet de zonde, waar van dit de vrugt is! - Nu! zal ik aan alle deeze ontzagbaarende dingen niet gedenken, en alleenlyk beeven voor den dag van 's Waerelds einde? - Mogelyk antwoort men my: de bekommering was zo groot, om dat men niet alleen het einde der Waereld, maar ook elk zyn eigen einde dagt voor de deur te zyn, en juist deeze doods verschrikkingen baarden de meeste ontzetting! - Dan dit antwoord dringt my tot eene andere Vraag: waarom dan nu, gelyk te vooren, gerust geleefd? Is de dag des doods nu niet meer te vreezen? zullen niet veelen voor het einde van dit jaar sterven? Zyn 'er al niet verscheiden' na den agsten May overleden? - Wat kunnen, en moeten wy dan uit dit alles besluiten? Niets dan deeze droevige beschouwing daaruit trekken, ‘de dwaaze mensch zegt altoos: vrede, vrede, en geen gevaar! Een ander, niet ik zal sterven! 't Is altoos by hem, uitstel, uitstel, tot dat de dood hem overvalt!’ - Men is gelyk zekere dieren in America. (Wy willen ze met naame niet noemen, op dat welde trotsche menschelyke natuur niet hoonen; men moge dien gissen.) Deeze Dieren doen niet dan speelen, en springen op de takken der boomen, die over eene zo gevaarlyke rivier hangen, dat wie 'er invalt, door de snelvliegenden stroom weggevoerd, nimmer daaruit verlost wordt. Dit gevaar begrypen die Dieren niet, of, om beter te zeggen, zy willen het niet begrypen. Zo dra 'er dan een, door een missprong van den eenen tak on den anderen, in het Water stort, en niet gered kan worden, zyn alle Dieren zo verbaasd door dat ongeluk, datze eensklaps van springen ophouden, met bedroefde oogen den ongelukkigen aanzien, schreeuwen, en hem naoogen zo lang zy hem kunnen zien; doch hy is niet buiten hun gezigt door den stroom gevoerd, of het springen begint weêr als te vooren, tot dat 'er een tweede invalt, wanneer dezelfde angsten weêr vernomen worden - Passen wy dit toe op ons geval. Bezigheden, kostwinning, vermaaken, zonden zelve, om zo te spreeken, stonden stil, uit vreeze voor 's Waerelds ondergang: nu, dewyl men waant niets meer te dugten te hebben, gaat alles weêr zyn ouden gang, en egter leeft men in het zelfde gevaar. De dag van morgen kan den dag van onzen dood
| |
| |
zyn, gedugter dan die van 's Waerelds toekomende verwoesting, en voor deezen beeft men egter niet.
Hoe ongelyk is dan de mensch aan zich zelven! Wat zal hem beweegen, om zich verstandig en godvrugtig te bereiden tot den gedugten dag zyns doods? Wat zo veele duizenden rukken uit den zorgeloozen staat, waartoe zy op nieuws zyn weder gekeerd! Wat hen aanzetten om de verschrikkingen des doods te verdryven door een waaragtig geloof in het Evangelie, door eene ongeveinsde bekering! Dit alleen vermag het Evangelie, geen Ongeloof! Wat hen dringen, om, uit deeze ydele vreeze, de waare vreeze Gods te leeren! - Gy, gy die in kragt Menschenvrienden zyt; gy die een zuiver onuitbluschlyk medogen met de zielen der zondige stervelingen hebt, gy, die derzelver waardy kent; helpt hiertoe middelen uitdenken, of die ons de Openbaring geleerd en gegeeven heeft, onvermoeid aanwenden. Gy zult eene menigte van zonden bedekken, en grooter winsten doen, dan met koningryken te veroveren verkreegen kunnen worden. - Onze vriendelyke Friessche Correspondent geeve dit, en ons 595ste Vertoog in handen der zulken, die leezen willen. - Komt 'er eenige vrugt by ons en anderen van voort, dan zullen we de woorden van den godvrugtigen Watts overneemen, en zingen.
Dan hieven we een triomfzang aan
En zouden vreugde toonen slaan
Tot lof des Scheppers aller dingen,
Die ons uit niet te voorschyn bragt;
Herschiep door zyne liefde kragt,
En hoedde in 's waerelds wentelingen,
Om ons, in 't eind, gansch vry van druk,
Te stellen in 't bezit van 't hoogst volmaakt geluk!
|
|