| |
| |
| |
De Denker.
No. 592. Den 2 May 1774.
[Noodzaakelykheid der Overheden. Een braaf Regent geschetst.]
Vitam enim tribuisse suis, tribuisse salutem,
Id demum patriae consuluisse suae est.
Reddidit-incolumes tua nos prudentia cives.
Francius.
Niet dat wy, met het wuft Gemeen,
Den roem van haar Bestierdren krenken,
Of spoorloos hen op 't harte trêen,
Door onbetaamlyk achterdenken
Neen, neen; hun voorzorg is getrouw.
Tot d'avond van den vroegen morgen
Met lust den Vaderlande wyd,
Wat zyn we al schuldig aan hun zorgen!
L.W. van Merken.
De veelvuldige ongerustheden, die in het afgeloopen jaar ter deezer stede verwekt zyn door verscheiden benden van dieven, en de opschuddingen, welke dergelyke complotten noch onlangs op de grenzen van ons Vaderland maakten, hebben my dikwils doen denken op de voorregten, die wy bezitten, van waa- | |
| |
kende Overheden te hebben, welken onze rust zo zeer ter harte gaat, dat zy niets ontzien om dezelve ten alle koste te handhaaven. Onder het gemeen, en zelfs onder het fatsoenlykst geslagt der menschen zyn 'er niet te min verscheiden, die aan het geluk van een gerust leven niet denken, die menigvuldig vergeeten den Keizer te geeven, dat des Keizers is, dat is, die niet gedenken aan hunnen pligt om hunne Overheden de verschuldigden eerbied en gehoorzaamheid in woorden en daaden toetebrengen. In derzelver regeering weeten deeze schranderen altoos deeze en geene feilen te ondekken; veele dingen zyn geenzins naar hunnen zin, want men weet wel, waarom dat zo en zo gebeurt: men kon de Overheden wel missen, zeggen zy somtyds, en hadden deeze Lieden het roer der regeering in handen, het zou 'er anders gaan; zy zouden dat en dat aanstonds verbeteren, deeze en geene zaak in eene andere orde brengen, enz. - ô! wat geluk was dan den Burger niet beschooren? Ik vindt niets onbetamelyker, dan in openbaare plaatzen, op markten, beurzen, coffyhuizen, wagens en schuiten zulk eene schendtaal uit te slaan. 't Is waar, 'er word daardoor weinig nadeels onzen Regenten toegebragt; wyl zulk eene iedele babbeltaal het zaad van muitery in welgestelde harten, welker getal verre de overhand heeft, niet kan zaaien, en deeze menschen door zich zo openbaar ten toon te stellen, zich zelven meer schande aandoen dan der Overheden zelve: intusschen zyn deeze snateringen voor een braaf burger niet te verdraagen; want wat zyn ze anders dan openbaare tekens van een onvermogend doch oproerig hart, dat tegen goddelyke en menschelyke inzettingen aandruischende, en niet te vreden met zulken, door welken het der Voorzienigheid behaagt ons te regeeren, gaarne de Maatschappy in een andere plooi zoude brengen, waardoor ze spoedig tot haaren ondergang zou hellen. 't Is jammer, dat deeze roervinken niet begrypen, hoe ze, willende wys zyn, nergens hunne dwaasheid meer door openbaaren, dan door deeze losse taal. Het is der moei- | |
| |
te niet waardig veel te doen om hen verstandiger te maaken: zo men ze anders maar ééne week aan het roer der regering zette, zy zouden het zo bezwaarlyk weeten aan te grypen, ik laat staan, te bestieren, dat ze in de volgende daarvan weg zouden loopen. Onderneemt men dan al niet om hunnen snaterenden mond op zulk eene wyze te snoeren; wy willen egter de moeite doen van hun te leeren de nuttigheid en treffelykheid van braave Regenten, of zy van taal en mening veranderden. - Hebben zy noch niet geleerd, welke opschuddingen eene kleine bende dieven in de grootste koophandeldryvende stad, waar veele goederen en geld voor handen zyn, of in een stil Land verwekken kunnen, en hoe zou dit afloopen, zo men Overheden miste? Hebben zy niet gezien, dat, hoe groot de onderlinge ongerustheden onder anders geruste burgers mogen zyn, de geheele beroeringen wel dra door deeze scherptoeziende Overheden, en wel zodanig worden gestild, dat, eenige weeken daarna, geen zweem van dergelyke onrust meer vernoomen wordt? Wat zullen zy dan, dit versch voorbeeld voor oogen hebbende, van de nutteloosheid eener Regeringe noch durven uitslaan? - 't Is voor lang beweezen, en my dunkt, zy kunnen, dag aan dag, uit de ondervinding zien, dat geene Maatschappy, blyft de waereld zo bedorven als zy nu is, kan bestaan zonder eene heerschappy hebbende Magt. - Onder welk eene zonderlinge gerustheid leeven wy toch; hoe veilig leggen wy ons hoofd nêer; hoe ongestoord slaapen wy, als wy ons verlaaten op de waakende Burgervaders? Om deeze oproerzieke snateraars te beteugelen, zyn 'er ook Overheden noodig, en wy zullen ze, zo lang ons geluk duurt, ten hunnen spyte, blyven behouden. Dan laaten we eens schetzen, wat braave Regenten zyn, en welk hun zwaar en edel Werk is, of het ons mogte gelukken, dit geluk en voorregt, hen te leeren kennen, op dat ze met genoegen mogen leeven, en schuldige dankbaarheid aan deeze Mannen voor hunnen liefde-arbeid, en der Voorzienigheid
| |
| |
voor haare weldaadigheid in deezen ons verleend, te betaalen.
In deeze ongelukkige warzugtige gesteldheid der Waereld, waar de een den ander zo gaarne kwelt, verbyt, onderdrukt en plondert, gewisse kentekenen eener algemeene verdorvenheid; moeten wy onze Regenten met het hoogste regt noemen Gezanten van onzen Schepper, die altoos de orde lieft en beveelt, en wiens wet zy daarom tot een regel hunner heerschappy stellen. - De braave Burgervader heeft een hart, dat ik by den grooten Oceaan vergelyk, waarin zich duizend zorgen van een menigte byzondere menschen ontlasten; welken hy aanneemt zonder van klagten over derzelver lastigheid over te vloeien, en wanneer hy dezelve te rug zendt met den vloed, loopen ze naar de rievieren van geregtigheid en billykheid te rug. Zyn oor staat zo wel als zyn Huis, voor de geenen, die iet komen vraagen of verzoeken, open, en de klagende Burger gaat niet met het vrolykste hart van hem weg, als hy het eerste komt, maar die de beste zaak aan zyne zyde heeft. - Zyne Nagten zyn kort, en zyne Maaltyden niet lang; want hy weet, dat hy waaken moet voor de geenen, die zich op zyne zorg verlaaten, en dat zyn hart meer door der Burgeren geluk dan door langduurig aanzitten aan rykelyk opgedischte tafels gevoed wordt. - In stormagtige tyden zo wel als in lieflyke dagen zet hy zich gerustelyk aan het roer der regering, en plaatst den eenen by de fok, den anderen by het zeil, een derden by het dieploot, een vierden by het anker, een vyfden by het zwaert, na dat wind en weder, stroom en gronden vereisschen, doende alleen zo veel met zyne tonge als alle de bootsgezellen met hunne handen. - Wanneer men hem in de Regtbank ziet verschynen, is hy een ander Man, dan hy thuis scheen te zyn. Hier zyn toch alle byzondere belangen, alle inzigten van Maagschap, vriendschap, en verbindtenis zo vergeeten, als of hy ze nooit gekend hadt. Al ware het zelfs, dat zyne eige Vrouw of Kinders daar kwa- | |
| |
men, men zou geene vaderlyke aandoeningen in het gelaat lezen kunnen. Het mededogen, het welk anders het uiterste der beste beleefdheid geheeten, of als een kristelyke pligt zo hoog geroemd wordt, moet voor dien tyd ter zyde staan, op dat het door zyn teder geweld hem niet afleide van den koninglyken weg der geregtigheid. Gunst, die anders zo veel plaats elders vindt, durst hier niet verschynen, nog haar wordt hier zitplaats vergund. Persoonen spreeken hier; dan hy hoort geene Persoonen, maar wel zaaken Hy mispryst wel niet de Welspreekendheid, wanneer ze haare zoete kragten te werk stelt, om als eene voorstanderes der Waarheid te pleiten tegen de Ondeugd; doch wil ze voor de laatste het woord voeren, aanstonds worden haare streeken ontdekt. De Waarheid is hier alleen van hem geagt, en geeërd. Zy legt hier alle haare klederen af; want zonder bedeksels is zy alleen schoon: zonder eenige vermomming, vernis of geleende opsiering treedt zy voor den dag, en krygt aanstonds by hem gehoor. Een geschenk, aan zyn huis heimelyk gebragt, op dat hy de kragt der waarheid niet bemerke; een Request, waarin zy wordt te kort gedaan, worden met een toornige weigering terug gestooten of van hem verscheurd. Er zyn er, die, wanneer zy merken, dat de Waarheid volkomen gehoord, en de Leugen bestraft wordt, Misnoegen, Wraak en toekomende Vergelding hem van ter zyde laaten zien, of onder vier oogen dreigen; dan hy verwaardigt zich niet dezelven aan te zien, veel min te vrezen. 't Regt, dat alroos voor hem staat, trekt alleen zyn oog. - Indien 'er ooit kan gezegd worden, dat 'er eenige aandoeningen in hem ontstaan; het is dan, wanneer hy de verdorvenheid zyns naasten in deszelfs euveldaaden ontdekt, en het Menschdom van zyne voorige regtheid zeer verre ontaart ziet. Hoe gaarn wenscht hy dan, dat zyne bediening onnoodig mogt zyn; dat de ondeugden van de waereld verbannen waren; dat elk zynen duidelyken pligt behartigde! - Vordert de Geregtigheid zyn vonnis; het zelve
| |
| |
wordt niet gegeeven dan wél bedagt, en verzeld van doorziende wysheid, en uiterste billykheid: en komt het op de uitvoering aan, dan doedt hy de wetten gestand, toonende dat eene barmhartige ongeregtigheid geen plaats moge hebben in het hart van eenen Regter. De achtbaarheid der wet staat by hem veel hooger dan het kwalyk geplaatst mededogen. - Zyn Gelaat is zeer deftig, wanneer hy als Regent zich vertoont in de Vierschaar, bekwaam om de boosheid te beschaamen; nogthans zyn zyne woorden ontzaggelyker dan zyne vertooning. In de zamenleving, in gezelschappen is deeze deftigheid niet geheel verlooren; doch zo getemperd door minzaamheid en vriendelykheid, dat men veel minder van het eerste dan van het laatste verneemt. 't Is daarom twyfelagtig, of hy meer van de boosen gevreesd, dan van de goeden geliefd wordt. De laatsten ontzien hem op eene minzaame wyze; het middelsoort van menschen bemint hem met vreeze; en de snooden ontzien hem slaafagtig zonder liefde. - De verongelykingen der wet, der Maatschappye, en goede orde aangedaan, kan hy niet draagen; die ze bedryft, merkt hy als zyn Vyand aan: doch andere vyanden heeft hy niet, ten minsten men kan het nog aan zyne woorden nog aan zyne daaden bemerken. Byzondere verongelykingen agt hy niet, nog straft ze ooit ten voordele zyner Bedieninge. - Men twist, of hy zich verstandiger gedraagt op het Raadhuis, dan kloekmoedig is, wanneer hy ter wapen moet komen om den Burger te beschermen tegen overlast en geweld. Hy neemt toe in gestrengheid naar gelange de boosheid aangroeit in stoute bedryven; wordt hy geroepen om te straffen, dan dondert hy, voor en na de straf, met woorden tot den harden boosdoender, om alles te beproeven; op dat deeze straf de laatste zy, en de misdadiger van de euveldaaden afgeschrikt werde. Heeft hy een overtreder voor zich van beweeglyken gemoede, in welken het kwaad noch niet diep is doorgedrongen, dan spreekt hy, als een Vader, die het dwalend hart door zoete woorden tot zynen pligt
| |
| |
wil brengen. Dus heeft hy menig een terug gebragt van den begonnen zondeloop, en voor een tweede euveldaad gelukkiglyk behoed. Hier door schuilen 'er veele bekeerde Overtreders, die bedektelyk hem als hunnen Vader beminnen, hem hunne behoudenis volkomen toekennen. Langs deezen weg heeft hy veele proeven gegeeven, dat hy liever het kwaad in het voortgang wilde stuiten, dan het kwaad bloeddorstig straffen: nooit verroeste egter zyn zwaart by mangel van gebruik; doch getrokken zynde, werdt het niet opgestooken in de schede, dan wanneer de voldaane wet het hem geboodt. Zulk eenen Burgervader noemt men algemeen, zelfs houden zyne Vyanden hem daarvoor, een Bewaarder der beste wetten, een toevlugt der onnozelen, een redder der verdrukten, een vergelder van goede diensten, een handhaver der geregtigheid, een voorstander des vredes, een beschermer van den Godsdienst, een Vader des Vaderlands.
Ziet daar eene schets van een braaf Regent. En wie, die noch eenige agting voor verdiensten en deugd heeft overgehouden; wie, die eenig gevoel heeft van ontvangen diensten; wie die eenigermaate het voordeel kent, dat zulk een Man aan zyne Stad en Vaderland doet, kan immer van zich verkrygen hem op eene of andere wyze te beledigen, zyn bestier te berispen, en te waanen, dat men zelf aan het roer zittende het beter maaken zou? Dus spreekende verraadt men toch zyn onverstand, en ondankbaarheid, men is den naam van een goeden Burger volkomen onwaardig. En hebben wy zulke treffelyke Mannen aan het bestier van zaaken zitten; bewaaren zy de goede orde; mogen wy, onder hun toeverzigt, nagt en dag, ons veilig en gerust rekenen; jaagen zy al het gespuis, dat wanorde baart, zo dra als het zich begint te roeren, op de vlugt; wy behooren te gedenken, hoe wy op de meest mogelyke wyze hen zullen eeren, en gehoorzaamen. Waar is de braave Burger, die hen niet houdt voor een lust zyner oogen! Waar is hy, die hun niet altoos toebidt eene he- | |
| |
melsche vergelding! En zal hy niet in aller herten leeven, langer dan hy leeft op aarde?
* * *
De Schryver van den brief; ondertekend Musae beant, weete, dat het gezondene met genoegen ontvangen is, en gebruikt zal worden.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L Huyzing
|
|