| |
| |
| |
De Denker.
No. 591. Den 25 April 1774.
[Redevoering van D.G. van der Keessel, over de liefde voor het Vaderland]
Sic servet cura Patriam --
Hoogstratanus.
(Vervolg van No. 590.)
Liever gaa ik over (dus gaat de Hoogleeraar voort) tot het ander deel myner Redevoering, waarin ik eenige weinige aanmerkingen zal opgeeven, die der Academische jeugd, in het bestieren deezer Liefde voor het Vaderland, nuttig kunnen zyn, en welke ik des te noodzaakelyker oordeele, daar ik gewis vertrouwe, dat de meesten al verlangen te weeten, hoe zy toch hun goedwillig en dankbaar hart aan het Vaderland zullen mogen betoonen.
Allereerst moeten allen, die zich aan deeze Hooge School op de Weetenschappen toeleggen, overweegen, dat zy geene, ten minsten maar zeer geringe Liefde aan het Vaderland, in den loop van hun geheel leven, zullen kunnen bewyzen; ten zy ze den onherroepelyken tyd, die zy op de Academie doorbrengen, zo aanleggen, dat het Gemeenebest een overvloedigen oogst uit hunne geleerdheid en goede zeden moge verwagten. Noodig is het derhalven, dat elk zich met alle vlyt toelegge op de Weetenschappen;
| |
| |
de moeilykheid, die met dezelven gepaard gaat, kloeklyk overwinne; de verloksels der wellusten vliede; de begeerlykheden bedwinge; tegen verdrieten en verongelykingen zich harde, en, eindelyk, allerleie deugden, als de beleefdheid, zagtmoedigheid, matigheid, kloekmoedigheid, agting voor Overheden en Wetten, met de eerbied voor den Godsdienst aanleere; op dat hy t' eenigen tyde, in het openbaar verschynende, dien bystand den Lande bewyze, welken de wenschen hunner Ouderen en Vrienden, de raadgevingen hunner Leermeesters, de gebeden der braave Burgers, het verlangen van 's Lands Bestierders, en eindelyk het Gemeenebest, als eene algemeene Moeder, van hem bidden en verwagten.
En wanneer Gy (dus keert zich de taal de Hoogleeraars tot de studeerende jeugd,) wanneer gy, den prys uwer naarstigheid en deugd wegdragende, uwe loopbaan alhier ten einde gekomen, en in dien post gesteld zult zyn, dat een deel van het Gemeenebest aan uw bestier vertrouwd zal worden, of gy door uwe raadgevingen den Vaderlande eenige hulp zult aanbrengen; zo graveert deezen regel boven alle anderen in uwe harten: dat de waare Liefde voor het Vaderland, hoewel ze in de dapperheid des oorlogs meest moge uitschitteren, nogthans in oorlogsmoed en standvastigheid geenzins eindige, of alleen in de oproerige oorlogs tyden kunne geoefend worden. Zodanig was wel, eertyds, de gesteldheid des Romeinschen Ryks, welk in den kryg gebooren, opgetrokken, en tot volle grootte gebragt is; maar geheel anders is het met ons Vaderland geleegen. Nimmer is hetzelve gelukkiger of magtiger geworden door een groot aantal Burgers, die de wapens voerden tegen de magtigste Ryken van Europa; die de grenspaalen verder uitzetten, of zich in geschillen mengden: maar door de kunsten in tyden van vrede bloeiende en toenemende, zeer bekwaam door 's Lands gelegenheid tot den koophandel, de geheele Waereld door de Scheepvaart aan zich verbindende, door werklieden den handel ondersteunende, de verkreegen waaren onder den nabuurige Volken gemeen maakende, en tragtende by allen in een goeden reuk te staan,
| |
| |
is hetzelve zo veel afkeeriger van den oorlog, als het zeker weet, en door ondervinding geleerd heeft, dat dezelve de ergste aller rampen is, door welken de Stervelingen gekweld en verteerd worden.
Niemand zal dan, by wettigen gevolge, meer kunnen twyffelen, of het noodig zy, dat hy, die het wel meent met het Land, den vrede zoeke te bevestigen, vooral de kunsten begunstige, den handel onderschraage, den Landbouw uitbreide, en de handwerken aanmoedige.
En daar deeze laastgenoemde dingen onze taak uitmaaken, is het, mogelyk, niet geheel mis, wat uitvoeriger voortestellen, wat elk hier in, voor 's Lands welzyn, doen of laten moet.
Dat men den Koophandel, als de voornaamste Zenuw van den Staat, bevorderen moet, is eene uitgemaakte zaak. De voorbeelden onzer Voorouders, de besluiten onzer Overheden, de verbonden met Uitlanders, en aangevangen oorlogen, in welken de handel der Nederlanders bevestigd, en tegen nydige vyanden beschermd is, overtuigen 'er ons van. Dan, ons ongeluk in deezen is, dat de meeste Burgers, die geene Kooplieden zyn, of niet weeten, wat hierin hun pligt zy, of denzelven verwaarloozen, scherpende zy allen daarop hunne zinnen, dat zy van vreemden de hoogste intressen van hun geld mogen trekken, en niet denkende, dat zy den Vaderlande schuldig zyn, een deel der goederen, door hetzelve hun gegeeven, in den handel, dat is, tot voordeel van het Land, te leggen. Anderen, handeldryvende, vervallen daartegen tot eene tegengestelde, niet min doodelyke, dwaaling. Zy meenen, dat de nu heerschende weelde en de zugt voor vreemde ingevoerde goederen tot ondersteuning van den handel nuttig zy, bekreunen zich bygevolg weinig aan eigen Fabrieken, die eertyds zo veele schatten in Holland bragten, en beletten zelfs met alle vlyt, wat tot derzelver herstelling ondernomen word. Hierdoor is men nu zo ver gekomen, dat, volgens waaragtige getuigenissen, het zestiende deel der Manufactuuren, die voorheen eene menigte Burgers den kost gaven, de voorsteden deeden uitleggen, de bezittinge der vernuftige Arbeiders ver- | |
| |
meerderden, en de Zenuwen des Staats gewoon waren te sterken, niet meer overgebleven is: waaruit de allerellendigste staat van de gemeene burgers hedendaagsch is voortgekomen, welker zeer groot getal tot dat gebrek is gebragt, dat nog de hoogste en van tyd tot tyd zelfs vermeerderde mildadigheid der Ryken, nog de voorziening der Magistraaten een hulpmiddel tegen dit kwaad heeft kunnen vinden. Gy, die steden, eertyds door Fabrieken bloeiende, bewoont, kent deeze dingen; ja zy zyn bekender, dan dat ik noodig oordeele, door een levendige doch droevige afbeelding derzelven de vreugde van deezen plegtigen dag te stooren.
Dan, waar van daan toch deeze byster groote ramp; en wat is de oorzaak, dat veelen, hedendaagsch, zo verkeerd denken van het waare voordeel des Vaderland? Indien ik zal zeggen, wat 'er van de zaak zy, de waare en voornaame oorzaak is, dat onze Landgenooten in het bestieren der Liefde voor het Vaderland dwaalen: zy toch spreeken en handelen zo, dat zy openoaar toonen, niet te weeten, wat het Vaderland zy, welks heil, zy anders zeggen, hun ter harte te gaan. Die in eene beroemde Koopstad of in deeze of geene Provintie woonen, houden die Stad, of Provintie allen voor, hun Vaderland; elk de zyne; en tragten daarvan het voordeel, zelfs tot merkelyk nadeel der andere vereenigde Gewesten, te behartigen zo dat men naar zyne geaartheid en meening, alleen het eigen voordeel bejaagt, naar gelange men grooter is in aanzien en magt, en de vreemde of liever de algemeene zaaken verwaarloost.
Maar Gy, allerbeste jongelingen! de hoop van ons Vaderland, en zyne toekomende steunsels, moet dus niet denken. Houdt liever dit vast, dat het Vaderland het geheel vereenigd Nederland is. Door de wel vereenigde kragt der zeven Gewesten staat de heilige trouw van het beste Verbond. Gaat hiervan iets verlooren, dan helt het Vaderland zelf tot zynen ondergang. Wat dan niet voor geheel Nederland heilzaam is, kan den Vaderlande niet nuttig, maar nadeelig zyn. Gy lieden moet derhalven, als Burgers van
| |
| |
geheel Nederland, alle voordeelen van allen wél wikken en wegen, en dat den meesten nuttig is, boven het heil van byzondere Steden opf Gewesten stellen.
Wanneer wy nu deezen goeden regel in het bestieren der Liefde tot den Lande ter zaake toepassen, zie men ligtelyk, dat het geheele Vaderland meer gelds en magts uit zyne Manufactuuren te wagten heeft dan uit den handel dier goederen, welken de Uitlanders gemaakt hebben Dan, stelt eens, dat niemand ligtelyk zal beweeren, dat de Koopman, met vreemden handelende, een gelyke winst trekke uit goederen van buiten aangebragt, het geen de behoeftige arbeidsman en de Koopman beiden gevoelen kunnen: niemand zal egter twyfelen, of al de overige winst, of de billyke loon van den arbeid, welke in alle Manufactuuren byna met den helft van den prys gelyk staat, en onder veelen der armste werklieden verdeeld word, zal geheel tot de Uitlanders overgaan, wanneer men den Kopphandel meer dan de Manufactuuren begunstigt. Wie, derhalven, het Vaderland lief heeft, wie deeze liefde, volgens de regels der gezonde reden wel bestiert, zal zekerlyk zyne medeburgers liever dan de vreemden begunstigen, al mogt het mogelyk hem wat hooger komen te staan. Voornaamelyk, wanneer hy ook bedenkt, dat het Gemeenebest als dan eerst gelukkig is, en waarlyk bloeit, wanneer het geringste slag van Burgers, welker getal altoos het grootste is, gemakkelyk kan leeven, door welker ruimer verteeringen de gemeene schatkist meer dan door de weelde der Ryken gevuld wordt.
En hier mangelt het ons niet nog aan vermaaningen van 's Lands Staaten, nog aan uitmuntende voorbeelden van Mannen, welken elk een, die wel by het Vaderland wil staan, tot deezen pligt dringen. Dan van deezen wil ik geene andere noemen, dan die in onzen leeftyde zyn gebeurd. Roept, derhalven in uw geheugen, wat voor 's Lands geluk bedreeven heeft Prins Willem de IV, onsterfelyker gedagtenis, wiens doorlugtig voorbeeld ik hier liefst aanhaale, om dat het op ons onderwerp zo uitneemend past. Te weeten de zeer voorzigtige Vorst, in kommerlyke tyden aan den regering geraakt, oordeelde,
| |
| |
eerst den oorlog te moeten stillen, stellende den vrede, het beste aller dingen, en den Lande zo noodig, boven den roem, door duizend overwinningen behaald. En dit oogmerk bereikt hebbende, wendde hy alle zyne zorgen aan, om het Gemeenebest op veele plaatzen door twisten gescheurd, door wetten vast te stellen. Hierna keerende tot de bronnen van ons geluk, zogt hy, met een oneindigen arbeid, naar de middelen om den vervallen handel te onderschragen, en deszelfs oude kragten te herstellen. Dan, hier liet het de drift des besten Prinse voor 's Lands heil niet by. Op de Fabrieken het oog slaande, was hy, zelf voorgaande, oorzaak, dat de Staaten van Holland dat beroemde besluit namen, in den jaare XLIX. van deeze Eeuwe, by welk alle Burgers ernstig vermaand en aangespoord worden eigen Manufactuuren in plaats van vreemden te draagen, zullende de Edelen, Overheden, en allen, die eenig deel in 's Lands bestier hadden, met eigen voorbeeld voorgaan. Ook na 's Prinsen ontydigen dood, heeft de Koninglyke Prinses Anna gelyk besluit, ten algemeen welzyn, van den Staaten verkreegen. En och of alle Burgers zulke loflyke en schoone voorbeelden van Liesde voor het Vaderland gevolgd hadden en noch volgden! Och os zy ernstiglyk wilden bedagt zyn, om, in dit gedeelte, 's Lans geluk door hunne gehoorzaamheid te bevorderen! Och of zy in hunne uitgiften niet hun eigen voordeel allen, niet van Buitenlanders, maar dat van hunne Burgers, en het algemeen welzyn zogten!
Deezen pligt vorderen van U lieden die droevige klagten der eerlykste Burgers, welke wy in verscheidene Hollandsche Steden dagelyks hooren, de beweeglyke kermtaal der moeders, en het geween der kinderen: daar het gemeen tot zulk eene engte is gebragt, dat het, by gebrek van werk, met eigen hand en vlyt, hoe zeer het wenschte, den kost niet langer kan winnen. Hiertoe maant de Mildadigheid der Nederlanderen in het voeden der Armen, door vreemden hoog geroemd; boven welke uitmuntende en loffelyke deugd Gy nimmer iets schoover en nuttiger voor het Vaderland kunt oefenen, dan wanneer gy uw
| |
| |
geld uitgeeft voor die dingen, welken de eigen hand onzer Burgeren heeft gemaakt. Eindelyk, hiertoe dryft de Kristelyke Godsdienst, welke wy belyden, ons aan, die de Liefde tot den naasten des te sterker aanbeveelt, met hoe naauwer banden hy aan ons verbonden is; maar ze heeft ook, omtrent de vrye uitdeeling onzer goederen, deeze bepaaling gemaakt, dat wy, in het zoeken van ons eigen voordeel, tevens het heil van anderen, zo veel mogelyk is, in het oog zullen houden.
En dit één voorbeeld schynt ter aanpryzing van de nuttigheid deezes regels genoeg te zyn. Meer anderen kon men 'er bydoen, wilde ik onze Jaarboeken openslaan, welke U, ô edele jongelingen! die eens naar 's Lands bestier zult staan, ligtelyk zullen overtuigen, dat nooit zwaarer ramp, die de menschelyke voorzigtigheid hadt kunnen afkeeren, onzen Lande overkomen zy, dan tot welke de aanleiding gegeeven heeft dat wangevoelen, dat men, in het bestieren deezer Vaderlandsminne, het heil van ééne Stad, of van één Gewest boven 's Lands algemeen welzyn stellen moet.
Gelukkig is het, dat ons Gemeenebest zo gesteld is, dat de Nederlandsche jeugd dit beginsel van ons geluk, door my opgegeeven, uit 's Lands eige gesteldheid leeren kan. Want, hoewel de Staaten, elk in hun Gewest de hoogste magt bekleeden, is 'er echter voor altoos vastgesteld, dat het gezag des Erfstadhouders, in groote en kleine Staats-Vergaderingen, groot zou zyn, die door denzelfden band aan elks Gewest verbonden, door gelyke liefde voor allen gedreeven zou worden, en dus de voordeelen van het gebeele Land gelykmaatig zou kunnen behartigen: in welke zaak het geluk onzer tyden te roemen is, daar wy thans den besten Vorst mogen eerbiedigen, die door eene waare liefde voor geheel Nederland gedreeven, de zugt tot den vrede, en de bronnen van het algemeen welzyn, door eigen voorbeeld, zo zeer aan allen aanpryst, dat alle waare Liefhebbers des Vaderlands op dit voorbeld aller deugden het oog mogen houden. Ook zyn 'er, Edelmoedige Jongelingen! doorlustige Mannen, die
| |
| |
de naauwste betrekking tot deeze Hoogeschool hebben, Mannen van den eersten rang en gezag, welken de zuiverste algemeene Liefde voor het Vaderland meer versiert, dan de luister van geboorte, of de waardigheid der hoogste eer; uit welker openbaar of byzonder gedrag gy deeze lessen leeren kunt, die eens ten welzyn des Lands aangelegd, deszelfs toekomend geluk, gelyk wy voorpellen, bevorderen zullen, enz.’
In deezer voege heeft de Hoogleeraar van der Keessel, na dat hy noch den Ed. Gr. Achtb. Heer Huigens, als een nieuwen Curator der Academie, op eene sierlyke wyze, begroet heeft, de voorgenoome taak afgedaan. Laaten zyne gegeeven lessen, de Heeren Studenten der Academie lynregt betreffen, en de Curatoren daarom gewild hebben, dat deeze Redevoering gedrukt zou worden, ze zyn egter van dien aart, dat ze ook ons allen raaken, en dus niet alleen elks overweging waardig zyn, maar ook elks beoefening vorderen. Hebben ze op ons deezen gewenschten invloed, dan zal de vrugt op den arbeid des voortreffelyken Hoogleeraars zich, nu al, verder dan de Academie verspreiden, en wy zullen dien zegen en roem, tot veeler geluk, nalaaten, dat wy ook geleerd, gekend en geoeffend hebben de waare Liefde voor het Vaderland.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygb, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing
|
|