De Denker. Deel 12 (1774)
(1775)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 121]
| |
De Denker.
| |
[pagina 122]
| |
kon een middel zyn om elk een, van jongs af, dieper in te prenten gehoorzaamheid aan de Overheden; eerbied voor den Godsdienst; af keer om nimmer iets, dat ons eigen is, aan vreemden te leeren, wanneer het ten algemeene nadeele des Lands kon strekken; veel eer eenen yver opwekken om 's Lands voordeel meer dan zyn eigen te behartigen, en eindelyk een braaf voorbeeldig leeven te leiden, om anderen in deugden voor te gaan, en een af keer te geeven van die ongeregtigheden, die een schandvlek, en tevens een ondergang der Natien zyn.’ Met hoe veel regts wy ten dien tyde deeze taal voerden blykt thans, onder anderen, uit de fraaie Redevoering,Ga naar voetnoot(†) onlangs, door den welspreekenden Leidschen Hoogleeraar van der Keessel gedaan over de Liefde voor het Vaderland in de Nederlandsche Jeugd op te wekken, en voorzigtig te bestieren. De bekoorende schoonheid deezer Stoffe, de sierlykheid der uitvoeringe, en het groot belang, dat wy allen, aanzienlyken en geringen, in dezelve moeten stellen, hebben ons zonder moeite overgehaald, ja zelfs gedrongen, eene korte vrye proeve van 's Mans taale onze Leezeren aan te bieden. De Liefde voor het Vaderland, dus vangt de Hoogleeraar, na eene welgepaste Inleiding, aan, noeme ik die edelmoedige beweeging van een eerlyk hart, waar door men haakt naar het geluk van den grond, waar men gebooren is; van de Stad, waar men het eerste levenslicht zag; of waar men zich ter neder heeft gezet, en alle vlyt en kragten inspant, op dat het Gemeenebest behouden blyve, de Regten en voorregten, van de Voorouders nagelaaten, ongeschonden bewaard werden, de bronnen des openbaaren welstands geduurig blyven opwellen; daarentegen de onheilen afgekeerd, de | |
[pagina 123]
| |
konstenaryen der jaloersche Volken beteugeld, en de vyandlyke aanvallen dapperlyk tegengegaan worden. Deeze loflyke en uitneemende Zielsdrift, door de natuur de stomme dieren eenigermaate ingeboezemd, is in het menschelyk hart door het hooge Opperwezen tot het bedryven van allerlei heerlyke daaden gelegd: dit leeren ons de Geschiedenissen, en de dagelyksche ervarenis. En deeze dingen zyn te bekend om 'er lang op te staan. De Ouden voeren ons de voorbeelden van de Brutussen, Curtiussen, Deciussen, Scipio's en anderen, ja van het geheele Romeinsche Volk aan, onder 't welk eenigen, voor 's Lands behoudenis, hun geld en goed in de schatkist bragten, vrywillige ballingschappen ondergingen, kinderen en vrienden verlooren, en anderen hun leven waagden, of de onverwagste overwinningen met hun bloed kogten. Wy leeren uit deeze voorbeelden, dat deeze Liefde voor het Vaderland de bron van den aanwas en vastigheid der Koningryken, en zelfs zo groot is geweest, dat niet alleen de Overheden, Veldheeren en voornaamste Burgers, maak ook het gemeene Volk het eigen geluk voor het algemeen welzyn opofferden. En dit valt niet zeer te bewonderen, wanneer men de menschelyke natuur regt beschouwt, in welke eene geweldiger kragt om die dingen te doen, welke met de gezonde reden strooken, gevonden wordt, en deeze kragt is in de driften gelegen, zonder welken de traage en kwynende reden, ingenoomen door de verloksels van eigen gemak, nog haare pligten volbrengen, nog den arbeid verdraagen, nog den gebooden tegenstand zou kunnen overwinnen. Onder deeze hartstogten, beslaat de Liefde voor het Vaderland, uit de natuur oorspronkelyk, de eerste plaats, en is sterker dan alle andere driften, wanneer zy uit veele bronnen te gelyk ontspringt, by voorbeeld, uit de zugt voor 't behoud zyner goederen, uit de liefde voor Ouders, kinderen en Vrienden, en voornaamelyk uit de eigenliefde; want hoe driftiger iemand alle deezen bemint, en zoekt te verdedigen; hoe sterker hy door Vaderlandsminne gedreeven wordt, wel weetende, dat, | |
[pagina 124]
| |
die allen by den ondergang des Gemeenenbests, tevens verlooren gaan. Hier by kwam die heerschende dorst naar roem, welke de oorlogzieke Volken byna geheel hadt ingenoomen; de verkeerde neigingen verwon, zo lang de weelde niet doorgebrooken was; en de zugt voor 's Lands geluk altoos verzelde. Dan waarom, zal men mogelyk vraagen, heb ik beslooten van deeze Liefde voor het Vaderland, allen aangebooren, thans uitvoeriger te spreeken? Waarom geef ik een vermoeden, dat onze Nederlanders niet alzo denken? Laat ik zeggen, wat 'er van de zaak zy. Ik dugte, dat deeze Liefde niet zodanig zal gevonden worden by menschen van onzen leeftyde, als zy wel by de Grieken, Romeinen, ja zelfs by de oude Bataviers en onze Voorouders uitgeblonken heeft, en in de Geschiedenissen beroemd staat. Want, indien iemand den tegenwoordigen staat des Lands met de voorige gelukkige tyden vergelykt, toen hetzelve, na het voeren van den zwaarsten oorlog, tagtig jaaren lang, eindelyk in vryheid raakte; uit een uitgebreiden koophandel onnoemlyke schatten verkreeg; aan de voornaamste ryken van Europa den vrede bezorgde; nabuurige verdrukte Volken beschermde; en met veeler Vriendschap verëerd, benyd doch tevens ontzien werdt; zal hy niet een groot onderscheid gewaar worden, en met eene Vaderlandsche rondborstigheid dat gewillig erkennen? Ik wil onzen hedendaagschen staat niet schetzen; niemand twyfelt 'er aan, of we zyn veel van onze oude magt kwyt: beschouwt alleenlyk de vermindering van den Koophandel en Fabrieken, tegen welken de voorzigtigste en beste maatregelen onzer Bestierderen als noch geen kragtig hulpmiddel hebben kunnen vinden. - Onderzoekt men de oprzaaken van dit kwaad, wy zullen, zo ik my niet bedriege, ras bevinden, dat de asneemende Liefde voor het Vaderland eene der eersten zy, hedendaagsch in veele Burgers dermaate kwynende, en byna verstorven, of in het verkeerde afdwaalende; zo dat wy den Nakomelingen daar uit niets goeds, zelfs niet van de wysheid en deugd onzer Regeerders voorspellen kun- | |
[pagina 125]
| |
nen, indien deeze edelmoedige drift in veelen niet wederom opgewakkerd wordt, ontvlamt, in anderen regt bestierd, en tot bevordering van het waaragtig geluk des Lands geleid wordt. Wie toch, die op den byzonderen staat onder Burgeren agt geest, ziet niet eene menigte aan de weelde, en die ondeugden, welken dezelve verzellen, dermaate overgegeeven, dat zy zich niet ontzien den wankelenden staat hunner zaaken met allerleie hulpmiddelen, die hunnen Medeburgeren en den Lande zelve den ondergang dreigen, te onderschraagen, ten minsten eigen voordeel voor het algemeen welzyn trekken? Wil men voorbeelden tot staaving van het gezegden? Denkt op de onnoemlyke geldsommen, die onze Burgers ter inwinning van meer intressen, by vreemde Volken uitgezet, of ter ondersteuning van derzelver Koophandel gegeeven hebben; waardoor men, dermaate verre, zich met hen heeft ingelaaten, dat, wilde men nieuwe wetten maaken, om onzen koophandel te begunstigen, en dien van vreemden te benadeelen, zulks den ondergang van veelen onzer byzondere lieden, ten nasleepe zoude hebben. Overweegt, hoe bezwaarlyk veele Nederlanders kunnen overgaan om hun overtollig geld in den Koophandel te gebruiken, of tot het bebouwen der ledig liggende Vaderlandsche akkers te besteeden: daarentegen hoe gereed anderen zyn om elders hun geld uit te zetten, en daar door zelve ten ondergang gebragt worden Let, hoe het Credit verzwakt en verminderd zy, dat voorheen zo grooten naam van ons Vaderland deedt uitgaan. Denkt eindelyk aan die heete drift, welke onze hedendaagsche Nederlanders doet hygen naar al wat maar vreemd is, waar door zy de koopwaaren en dragten, die wy hun kunnen bezorgen, reukeloos versmaadende, niets fraai, nuttig of geestig keuren, dan dat Franschen, Duitschers of Engelschen aanbrengen, welk voor groot geld gekogt, en dagelyks veranderd wordt naar den loop der Mode. Andere staalen, ieder een genoeg bekend, laat ik vaaren: zy stryden zo zeer tegen de Liefde voor het Vaderland, als het zeker is, dat deeze vordert, het algemeen boven het byzonder welzyn te stellen. | |
[pagina 126]
| |
Uit dien hoofde heb ik beslooten deeze Liefde voor ons Geboorte-Land, voorzeker een allergewigtigsten pligt, door verscheidene redenen, ontleend zo uit de nuttigheid, braafheid en elks pligt, als uit de voorbeelden onzer Voorvaderen, aan te pryzen, en de regelen, naar welke dezelve bestierd moet worden, op te geeven. Overweegt dan, allereerst, dat ons Vaderland, hoewel, nog door vrugtbaarheid van gronden, nog waare gematigdheid der lugt, nog uitgebreidheid van grenzen, nog geruste ligging, met veele Staaten van Europa niet te vergelyken, egter veele voordeelen en weldaaden bezit, aan welker behoudenis elk Burger, die zyn belang kent, zeer veel gelegen ligt. In de eerste plaats mag men hier denken aan de Vryheid van Godsdienst, op de wetten van het Gemeenebest gegrond, door de voorzigtige zorg onzer Landbestierderen verdedigd, en zo wyselyk gematigd, dat zyne agting bewaard, en zyne tegenspreekers zagtlyk beteugeld worden. Men voege hierby de algemeene en byzondere Vryheid, den Nederlanderen aangebooren; door de wetten bevestigd; door de wapenen verdedigd; door de bekwaamste Rigters voorgesprooken; egter zo billyk gematigd, dat ze niet misbruikt wordt, nog grond tot oproeren geeven kan: door welk geluk wy iets boven de meeste ryken van Europa vooruit schynen te hebben Men overweege verder, hoe zagt onze Overheden regeeren, die zelve door wetten gebonden, den gemeenen man niets hards nog onregtvaardigs kunnen aandoen, nog iemand onderdrukken. Let daarboven, hoe wyselyk de hoogste magt, in alle Gewesten van Neerland, wordt bestierd; zy is nog aan éénen, nog aan te veelen toevertrouwd, en besluit niets nieuws in geringe zaaken zonder toestemming der meesten, en niets in gewigtigen zonder de goedkeuring van allen. Eindelyk geeft eens agt op de voordeelen, die 'er voortvloeien voor elk een uit de Unie, waarby men zich verbonden heeft den Burger te beschermen, en niets in algemeene zaaken, zonder aller toestemming, te besluiten. En om dit politiek lighaam in beweeging te brengen is, door het wys besluit der Staaten, een Erfstadhouder aan | |
[pagina 127]
| |
het hoofd geplaatst. By deeze voordeelen komen duizend andere byzondere nuttigheden uit de beoeffening der weetenschappen, der kunsten, des Handels, uit de gemaklykheid om denzelven te dryven, uit de aangenaamheid en onbegrypelyke verscheidenheid van den Vaderlandschen grond, zo dat naauwlyks eenig Land van Europa daarby kunne vergeleken worden. Het overige nu laate ik daar. Elk Nederlander derhalven, die zo groote en zo veele voorregten geniet, die dezelve behouden wil zien, die vuurig wenscht, dat ze den kinderen en nakomelingen in handen geraaken, moet vast stellen, dat deeze goederen behouden nog vermeerderd kunnen worden, ten zy elk in zynen staat zich bevlytige, dat het den Vaderlande welgaat. En elks voordeel vordert niet alleen deezen pligt, welke wy den Lande schuldig zyn, van ons; maar de grondbeginsels van eerlykheid en regtvaardigheid eisschen dien ook; want daar niemand kan groot worden en gelukkig leeven, wyl de menschelyke natuur, van alles behoeftig, zonder de gezellige liefde en goedwilligheid niet ondersteund en behouden kan worden, zyn wy schuldig, dat wy van anderen ontvangen, wederom op gelyke wyze te vergelden. Wat is toch schandelyker en een braaven man onwaardiger, dan ontvangen weldaaden niet te vergeeten alleen, maar zelfs te veragten? Wat snooder, dan aan hem, wien gy alles schuldig zyt, niets te vergelden? Hier uit volgt, dat het Vaderland ons allerwaardst moet zyn; want, schoon wy veel aan Ouders, Voorouders en Vrienden gehouden zyn, nog meer, ja alles zyn wy aan het Vaderland verpligt, als het welk hen allen heeft gevoed, beschermd, en met goederen gezegend; 't welk, door hun als 't ware, ons heeft gezoogd en opgevoed; 't welk ons, van Ouders en Nabestaanden beroofd, door Vrienden-hulp heeft bygesprongen, en, als noch, ons en onze Vrienden in zynen schoot koestert, en tegen in- en uitwendig geweld beschermt, Voornaamelyk wanneer wy letten op de uitneemendste weldaad, welke wy van het Vaderland door de Goddelyke bestiering, ontvangen | |
[pagina 128]
| |
hebben, te weeten, den zuiveren, hervormden, vastgestelden Godsdienst, die hier niets van der vyanden woelingen of aanvallen te vreezen heeft. Welke weldaad van het hoogste gewigt zynde, ons en elk, die den Godsdienst lieft, ten sterkste moet opwekken en dringen, om te begrypen, dat we zo veel voor 's Lands welzyn moeten doen, als wy 't goede den Godsdienst toewenschen, en denzelven tot de Nakomelingen tragten voort te planten. Dan waarom zal ik, met meer redenen, deeze Liefde voor het Vaderland aanbevelen, tot welker beoeffening de loflyke voorbeelden onzer Voorouderen ons roepen, welke zekerlyk by de Nederlanders zo voortreffelyk en veeltallig zyn, dat naauwlyks de Geschiedenis van eenig Volk, uitmuntender 't zy van Overheden 't zy van Veldheeren, kan uitleveren? Ik roep hier tot getuigen alle die dappere en getrouwe daaden, die in den Spaanschen Oorlog, ter verdediging van het Vaderland, bedreeven zyn. Gy weet, wat in de belegering van Haarlem, door de tedere sexe, hoewel met ongelukkigen uitslag, is gedaan. U is de dapperheid der burgeren van Alkmaar, geduurende eene zwaare belegering bekend, en niet minder wat de moedige Leydenaars uitgestaan hebben, alleen voor het heil van het Vaderland. Ik roep hier tot getuigen de heldendaaden van Willem den I, van de Graaven van Egmond en Hoorn, van Jan van Nassau, van Brederode, en andere Edelen, die voor 's Lands Vryheid en geluk alles oordeelden te moeten opzetten. Ik roep tot getuigen.... maar laat ik liever eindigen, want, wanneer ik alle doorluchtige bedryven van volgende jaaren, die de blakende zugt van Liefde voor het Vaderland ten toon spreiden, zoude ophaalen, de tyd zoude my eer ontbreeken, en de kragten eer ontvallen, dan de stof van ze te pryzen en te roemen.
Het vervolg hier na. |
|