| |
| |
| |
De Denker.
No. 587. Den 28 Maart 1774.
[Een Bemoeial in zyn gedrag verbeeld.]
Is aan een iedel leven vast.
C. Bruin.
Ik ben gewoon de Waereld aan te merken als eene School, waar men zeer veele dingen aan en af te leeren heeft. Alle Menschen daarin geeven ons lessen, die egter zeer verschillende zyn. Eenigen zyn zodanig, dat ik my in de navolging gelukkig reken; anderen zyn van zulken aart, dat ik my allerzorgvuldigst moet hoeden van ze na te komen. Ik ben, uit leerzugt, niet alleen gewoon in gezelschappen de Karacters der Menschen op te merken, maar het is ook myn werk lang geweest,
| |
| |
die van myne buuren gade te slaan, tot welken ik altoos oordeele eene nader betrekking te hebben dan tot afwoonenden. Met May des voorleeden jaars hebben we uit onze buurt verlooren een mensch, die ons lang tot een last is geweest, doch een ander behouden, die ons zal doen vergeeten het ongenoegen, dat we van den eerstgenoemden geleeden hebben. Zy zyt beiden waardig in hun Karacter geschetst te worden op dat anderen van deezen en hun soort leeren mogen, gelyk wy van hun geleert hebben, en nog leeren.
De eerste, over wiens vertrek wy ons grootlyks verheugd hebben, was een van dat soort, welk men gewoon is te tellen onder de ballasten der Waereld, die ons lange jaaren heeft verveeld, en zulks op nieuws aan anderen, in welker buurt hy belanden zal, staat te doen. De onbezorgde kost hebbende, gelyk men spreekt, en niets om handen, oordeelde hy een Opsiender van anderen te moeten zyn; want hy vondt niets in zich zelve, waarop zyn aandagt met regt kon vallen. Waanende dan geene ondeugden te bezitten, of zo hy die hadt, niet van belang te zyn; en zyne deugden ook zodanig niet schitterende, dat hy 'er altoos door afgetrokken werdt, dagt hy best zich alleen met die van anderen bezig te houden. Zynen staat dan te naauw oordeelende voor zyn bespiegelend verstand, zag hy zich genoodzaakt zich ruimte te maaken, en deeze vondt hy ligtlyk in de groote verscheidenheid van zaaken, welke in onze buurt voorvielen. Dan weetende, dat de Menschen liever willen bespieden dan bespied worden, dagt hy zyn werk, dat hy tot zyn Ambagt maakte, dus te moeten beleggen, dat niemand dit ligt kon kwalyk neemen: en wyl liefde elk een behaagt, oordeelde hy niets verliger te kunnen aangrypen, tot bedekking zyner
| |
| |
oogmerken dan den mantel der liefde, waarmede hy alles bedekte De onderdeur van zyn huis, waarop zyn luie romp den geheelen dag rust, is de throon, op welken hy gehoor leent, en van daar zyne aanmerkingen uitdeelt. Wanneer deeze plaats hem verveelt, (want wie kun altoos op dezelfde blyven?) neemt hy toevlugt tot de stoep, en dit rekent hy zynen buuren als eene gunst toe, zich dus vernederende, en een trap nader hun te gemoet komende. Valt deeze plaats hem niet gunstig tot bespieding van de naaste zy huizen, hy wandelt heen en weer op de straat, telkens naar den Hemel ziende, als of hy alleen de lucht wilde waarneemen. Een gedaante voorwendende van een onuitbluschbaare liefde voor zyn naasten te hebben, en een algemeen belang te stellen in het welzyn der waereld, vraagt hy, wien hy ook moge zien, of 'er wat goed nieuws zy, om dus tevens agter het kwaade, dat hem alzo lief is te hooren, te komen. Elk vertelsel heldert hy op mét aanmerkingen; by elke gebeurde zaak, die hy hoort, voegt hy eenige byzonderheden, die 'er by konden voorgevallen zyn, en hier door wordt de geen, die hem daar over hoort redeneren, zo verbysterd, dat hy de voorgevalle zaak niet meer aan anderen vertelt, zo als hy ze gehoord heeft, maar met de byvoegsels van onzen Man. Dit neemt hy ook in agt, wanneer hy dezelfde zaak aan een ander verhaalt, en wil 'er zyn verstand, dan dus een droog vertelsel wat verlevendigt, door vertoonen. Men draagt geen vleesch uit de hal, of geen visch van de markt voorby zyne deur, of hy maakt een praatje men den draager, en veinst den prys niet te willen weeten, terwyl het hem 'er alleen om te doen is. 's Morgens is hy overal te vinden: hy moet weeten, wat de Stad ect en drinkt, en dus is hy in de hal, op
| |
| |
de markt, aan de poort en elders, vorschende dus na, wat 's middags op elks disch zal komen, terwyl hy altoos veinst niet te eeten, dat hy al eet. Hy houdt eene naauwe correspondentie met den besteller der brieven in onze buurt, om telkens te weeten, wie 'er al van buiten krygt, en waar van daan. Ziet hy eenen rouwbrief, aanstonds gist hy, wie 'er mogt gestorven zyn, en of zyne buuren 'er wat van zullen erven. Kan hy het niet gissen, hy volgt den bestelder, en belt met hem te gelyk aan het huis, daar de brief moet zyn: dan voorwendende uit het gezigt des briefs te vreezen, dat ze een zwaar verlies in de familie geleden hebben, komt hy eindelyk, na ontdekt te hebben, wie 'er overleden is, tot de overblyvende Vrienden, en vorscht dus uit, of zy iets te erven hebben. Is de gestorvene maar een Neef of Nigt, dan verheugt hy zich dat zy geen zwaarder verlies lyden, en gaat vrolyk been: maar is het sterfgeval van meer belang, dan schynt hy met hen te weenen, en kan zich niet troosten, ten zy dat ze van den overleden tamelyk bedagt zyn: dit zalfje, hoopt hy, zal 'er volgen Ziet hy op straat twee lieden in een drok discours; hy schynt hun voorby te willen gaan, doch zich als schielyk bedenkende, keert hy zich tot hen met een beleefden groet, vraagt of zy het nog wel hebben, en thuis alles nog wel is; want hy betuigt eenig onheil gevreesd te hebben uit hunne ernstige zamenspreking, wenschende, zo het geoorlofd zy, iets daar van te weeten, om met hen blyde te zyn, zo het wel; of om met hen smerte te gevoelen, zo het kwalyk zy. Weigeren zy hem zulks te ontdekken, hy zal hunne geheimhouding op eene zagte en bedekte wyze bestraffen met hun iets, dat geheim is, te vertellen en toe te vertrouwen, om te zien of hy hen dus kan overhaalen om hem het begeerde ook mede te deelen.
| |
| |
Gelukt deeze list niet, hy veinst te vrede te zyn, verlaat hen; maar laat niet na, zo dra hy eenen van deeze twee afzonderlyk ontmoet, te vraagen, waarom hy zo geheim voor weinige dagen was, toen hy hem zag? en wendt nu voor, wel geweeten te hebben, dat de ander een agterkouzig mensch ware, gewoon alles bedekt te houdeu; doch dat hy, was de andere 'er maar niet by geweest, hem alles wel zou verteld hebben Kan hy 'er dus nog niet agter komen, hy veinst alleen nieuwsgierig geweest te zyn om eene rede, waarin hy groot belang heeft, buiten welke hy 'er niet na gevraagd zou hebben. Altoos is hy gereed de geheele buurt nagt en dag ten dienst te willen staan, niet om dat hy een hart heeft, dat den naasten mint, en gaarne liefdeblyken betoont, maar om dat hy dus agter alle zaaken denkt te zullen komen. Hy schynt dan veel te zullen uitvoeren, niet nalaatende uit de hoogte te spreeken; maar hy volbrengt altoos weinig, en om zich deswege te bedekken, brengt hy geduurig geheime beletselen voor den dag, die het hem verhinderd hebben. Waar hy komt, by wil overal een leidsman zyn, maar by ongeluk kent hy den weg niet. Geen arbeider gaat ledig langs de straat, of hy moet weeten, waarom hy niet te werk is: geene meid gaat by een schoenlapper, of hy moet weeten, of de zool dan wel de agterlap hersteld moet worden. Nergens is hy openhartiger dan aan de tafel zyner buuren, alleen om hen openhartig te maaken. Dan hoort hy scherp, en zegt veel, maar zyne woorden beduiden niets, schoon hy ze voorstelt als van veel belang: altoos is 'er deeze voorwaarde by, dat men het niet overbrieven zal den geenen, wien het raakt; doch hy gaat niet naar huis, zonder hem eerst te bezoeken, van wien
| |
| |
'er aan tafel gehandeld is, overdragende niet zyne maar de gezegden van een ander, wel gestoffeerd met veele haatelyke byvoegsels. Gelyk men twee onwillige honden, die niet vegrens gezind zyn, tegen elkander aanhitst, zullen ze tot den stryd komen; zo hitst hy den eenen tegen den anderen op, en brengt dus tusschen hen een langen twist, en eindelooze scheuring. Wordt hem rekenschap van woorden, die hy vergroot, en ter kwaader trouw overgedragen heeft, gevorderd, dan is hy niet thuis, en weet het gebeurde dus te verdraaien, dat hy voor een eerlyk man te boek blyft staan, schoon hy nietsmeer weet dan te waaien met alle winden. Veele moeite heeft gy gedaan om in kennis te geraaken met een Notaris, uit wien hy hoopte telkens te vorschen, wie en hoe hy zyn Testament gemaakt heeft. Wanneer hem dit mislukte, storte hy, van smerte, in een krankheid van twee Maanden. Die korte tyd was de goude Eeuw voor onze buurt. Doch toen onze herstelde Buurman weêr op straat verscheen, haalde hy, dat agter uit was, weêr tien dubbel in. Toen was men voor een opstand tegen hem bedugt; dan die wierd gedempt door de aangenaame tyding, dat hem de huur tegen May was opgezegd. Men wilde dan liever maar verbeiden tot zyn vertrek, en hem in rust laaten, dan geweldige handen naar hem uit te sleeken. Intusschen nog door de ziekte nog door het algemeen gemerkt ongenoegen verbeterd, leeft hy als voorheen. Zyn ooren zyn lang en groot, geslooten voor zyn eigen, geopend voor alle zaaken van een ander. Hy hoort snel, maar meest naar de gebreken des naasten; deeze zyn een voedsel voor zyne Ziel, doch de goede naam en deugden zyner buuren zyn een verrotting in zyn gebeente.
| |
| |
Lang heeft hy zich toegelegd, en het is nog zyn praktyk om de dienstbooden der buurt in zyn huis te lokken, en, onder het geeven van de thee of coffy, die hy altoos voor hun, doch naauwlyks een dronk koud water voor een ander over heeft, te verneemen, wat in haare huizen omgaat; wat 'er gegeeten en gedronken wordt; welke gasten daar worden genoodigd en hoe dikwyls; wat men 'er al of niet uitvoert; en wanneer hy met de eene dus begonnen, en zyne rol gespeeld heeft, vangt hy wederom aan met eene andere. Hy haat de gestadigheid van alle dingen; de standvastigheid der natuur zelve ziet hy voor een gebrek aan; liefst verkiest hy zelf van werk, plaats, en, kon hy, ook van gedaante te veranderen. Hy is alle bediening aanstonds moede, om dat zy altoos dezelfde bediening is: maar alle bedieningen zyn hem nog spoediger moede, om dat hy de wisselvallige maan altoos gelyk is. En wyl hy de onveranderlyke vriendschap zelfs haat, heeft hy geene bestendige vrienden, naardien men nergens meer zich op verlaaten kan, dan op zyne veranderlykheid. Evenwel heeft hy die bestendig eigen, dat hy zich niet met zyne, maar met een andermans zaaken op den duur alleen bemoeit; dan wegens deeze bestendigheid wordt hy van allen gehaat, en zyne bestendigheid met eene andere dus beloond. Men zegt, dat hy aantekening houdt van allen in de buurt hoe dikwils zy te Kerk gaan; doch zelfs 'er nooit komt, om dat hy dan zyne aantekening niet zou kunnen vervolgen Dus schynt hy zich aan den vast verkooren levensregel te houden, zich alleen te bemoeien met de aarde, en niet te denken aan de eeuwigheid Hy verhuist nu by geluk; want zo hy stierf in deeze buurt, zou men dit opschrift op zyn graf gezet hebben: ‘Willem Bemoeial arbeidde in de
| |
| |
waereld, en voerde niets uit; wilde weldoen, maar werdt van niemand bedankt; sprak, maar werdt van niemand geloofd; leefde maar genoot nimmer eenige liefde; leedt maar niemand hadt medogen met hem; en stierf, doch werdt van niemand beweend, alleen zeide men: 't is jammer, dat hy niet eer gestorven is!’ - Vraagt men, of hy dan nooit eenig nut in zyn leeven heeft gedaan? wy moeten antwoorden: zeer veel, doch tegen zyn oogmerk, en wil. De gansche buurt zag, jaaren lang, zyn ydel, bemoeiallig, onnut leven; oud en jong werdt door zyn uitblinkend voorbeeld dermaate afgeschrikt van zulk eenen levenstrein, dat men in de geheele buurt nooit een luier mensch gevonden heeft. Men hoopt daarom, dat hy zich zal neêrzetten in eene plaats, daar veele traage ydele menschen woonen, aan welke zyn hier gehouden gedrag wel dra bekend zal worden, en ongetwyfeld zulk eenen invloed op hen zal hebben, dat men mede een afgryzen zal krygen van de volharding in een nutteloos ydel gedrag. Dus moet dit mensch, anders een ballast van de waereld, in leeven blyven, niet om door lessen de deugd voort te planten; maar om door de ondeugd de deugd bevorderen. Zeldzaame manier van nuttig te ontstigten! Wy willen egter niet, dat hy meer navolgers kryge; daar men op veele plaatzen zyns gelyken al genoeg vindt; 't zal best zyn alle de zulken, woonen zy in onze huizen, de huur op te zeggen, en hen te laaten vertrekken naar eene woesteny, waar de beste geneesmiddelen voor hun zullen groeien.
* * *
In het 585 Vertoog bl. 86 staat in een Noot: in den jaare 1571 en 1572 heeft men een vaart gedolven om den Ryn te Leiden in Zee te brengen; enz. Ververander deeze drukfeil, en lees: om den Ryn te Katwyk in Zee te leiden.
|
|