| |
| |
| |
De Denker.
No. 586. Den 21 Maart 1774.
[In zekere Stad wil men thans alleen Fransche en Zwitsersche knegts hebben.]
Ovidius.
MYN HEER.
Ik heb lang gediend, en kan dus mee praaten van het geen dienen is, maar nu uit myn huur geraakt zynde, om dat myn laatste Heer, by wien ik agt jaaren gewoond heb, gestorven is, heb ik uwe Stad op en neer geloopen om ergens te kunnen aankomen, doch het is overal mis, en zo is het niet allen my, maar ook eene menigte andere domestiken vergaan. Wy Dienstbooden hebben nooit slegter tyden beleefd, dan nu en in deeze laatste jaaren; honderd menschen schaffen 'er één of twee af, daar van daan loopen 'er zo veel leedig, dat gy binnen het uur wel honderd Knegts en Meiden, die nog al wagten op een huurtje, zoudt kunnen krygen; nooit in myn leven is dit hier zo gezien, en waar moet dat heen, als het zo voort gaat? Verscheiden, die nog eenen t'huis hebben, en weeten, nu zy hier niet kunnen aanraaken, waar zy blyven kunnen, gaan wêer weg naar haar Land, dat hier nooit vertoond is. Zelfs heb ik moeten besluiten naar eene andere groote Stad te gaan, en te zien, of ik daar kon aanraaken, want nu te verteeren al wat ik gewonnen heb, bolt my maar in het geheel niet. Daar gekomen heb ik huuren genoeg kunnen vinden, maar in geen eene kunnen aan- | |
| |
komen, al heb ik de beste Attestaties, en al verstaa ik het dienen zo goed als een dertien. Dit moet UE. zeker verwonderen, en het spyt my waarlyk niet minder. Begrypt eens, Heer Denker, hoe het daar toegaat. Men moet daar altemaal Fransche of Zwitsersche en geen Hollandsche knegts hebben. Die vreemde Sinjeurs, die hier op een stroowis komen aandryven, hebben ons domestikenryk daar zodanig ingenoomen, dat wy, Vaderlandsche knegts, maar niet durven ruiken aan een huur. Ik heb dus een verlooren reis gedaan, moeite en kosten 'er op toegegeeven, en andere knegts, die al mede hier niet kunnen aankomen, zullen, vreeze ik, myn voorbeeld volgen, en even als ik, daar na toegaande, slegt ten haring vaaren, waarom ik verzoek, dat UE. een Advertissement van den volgenden inhoud in een uwer Vertoogen, (die my bekend zyn, alzo ik ze mynen overleden Heer altoos plagt voor te leezen) ten nutte en waarschouwing van alle lydende Domestiken in deeze dagen, gelieft bekend te maaken.
| |
Advertissement.
Op verzoek van Jan Getrouw, uit liefde voor alle ledigloopende Domestiken, wordt bekend gemaakt, dat zy geene moeite doen en hun geld verreizen naar de Stad .... om 'er een huur te zoeken, zo zy ten minsten geen Fransch zo perfect verstaan, dat aan het spreeken niet kan gemerkt worden, dat zy geboore Hollanders zyn, alzo de Dames aldaar beslooten hebben geene andere dan Fransche en Zwitsersche knegts te huuren, en reeds gehuurd hebben, voor eerst om dat het altegemeen is het Dienstvolk in het Nederduitsch te gebieden, het moet daar zyn, Jean, Henry Louis, apportez moi, &c. ten tweeden, om dat de Heeren Fransche en Zwitsersche knegts veel humbeler zich kunnen buigen dan onze Vaderlandsche styve ruggraaten; ten derden om dat die snaaken 'er op geleerd zyn door het vertellen van galanterietjes de harten der Mevrouwen of haare Dogters in te neemen, en eindelyk om dat zy de eer van
| |
| |
het huis oneindig beter weeten op te houden door hun bel air, en scavoir vivre, dan onze Hollandsche knegts. Een yder wagt zich dan voor schaade, en doe met dit Advertissement zyn profyt.’
Hier mede zal UE. my en alle Dienstbooden verpligten, en doen blyven.
UED. Onderdanigsten Dienaar
Jan Getrouw.
* * *
Ik zou my wel gewagt hebben den Brief van Jan Getrouw en zyn Advertissement, dat ik in den beginne voor verzonnen hieldt, in myn Vertoog te plaatzen; doch, in het najaar, op eene Buitenplaats aan de Vegt geweëst zynde, en daar gelegenheid gevonden hebbende om onderzoek naar de waarheid der zaake te doen, heb ik inderdaad bevonden, dat Jan Getrouw getrouw schryft in zynen Brief en Advertissement. Medelyden dam hebbende met hem en alle andere Domestiken van het manlyk geslagt, welken het dus slegt vergaat, heb ik niet alleen aan het laatste eene plaats willen vergunnen, maar zal ook eenige myner aanmerkingen op dit geval hier laaten volgen.
In zekeren zin is het waaragtig, dat deeze laatste jaaren vry slegt geworden zyn voor Dienstbooden. Het algemeen verval in den Koophandel, de Fallissementen, de duurte enz. hebben veele menschen, die de pragt al mede sterk navolgden, gedwongen hunnen staat te verminderen, en een of meer Dienst-booden te laaten gaan. Niemand kan dit laaken, 't ware zelfs te wenschen, dat de slegte tyden de hoog opgevoerde pragt meer knakten. Dit verminderen van staat is zeker goed voor de Huisgezinnen, slegt voor de Domestiken in het oog van Jan Getrouw, doch ik moet deezen goeden knegt anders onderregten. Wy hebben, sedert eenige jaaren, maar al te veel Dienstbooden uit de Provintien van Gelderland en Overyssel getrokken, 't welk drie nadeelen heeft gedaan. Eerst zyn 'er al te veel nuttige en zelfs
| |
| |
noodzaakelyke jonge Lieden uit die Provintien herwaards gevloeid, welke beter gedaan hadden daar te blyven, te trouwen en het Land te bouwen. Onze hooge loonen, die wy dwaaslyk geeven, hebben hen verlokt, en dit ander nadeel voortgebragt, dat de Dienstbooden in die twee gewesten zo weelderig en stout geworden zyn, dat de Inwooners der steden met hen maar deerlyk zyn gebruid geworden. De Regeering van Zwol, om maar één voorbeeld aantehaalen, ziende de dartelheid der Domestiken, welken, als hun een nieuwe huur maar niet aanstondt, den volgenden dag de biezen pakten en naar Holland gingen, heeft zich genoodzaakt gezien een Reglement daarop te maaken, dat in alle opzigten lofwaardig is. De menigte Domestiken, uit die twee gewesten in onze Provintie komende, bragt het derde nadeel voort, te weeten, het gaf gelegenheid dat men zeer gemakkelyk veele dienstbooden kon krygen, en daar een deel der pragt in de meenigte gelegen is geweest, heeft men zich te gereeder van meer dan men waarlyk noodig hadt, voorzien. Voegt men hier by, dat zy groote huuren hebben getrokken, dat de zo genoemde bruidstukken en rouwen hoog zyn geloopen, en dat de kwaalyk ingevoerde foytjes, die zy trokken, doorgaans veel meer op gebragt hebben, dan hunne huuren; daarby dat zy de onbezorgde kost hebben gehad, toen hunne Heeren en Vrouwen alles ten duursten betaalden: zo dunkt my, dat de Domestiken in deeze laatste tyden heerlyke en geene slegte jaaren gehad hebben, zelfs twyfel ik, of ze voor hun wel beter zullen worden; 't is ten minsten niet te hoopen. Al wat zy hier tegen kunnen inbrengen, is, dat hunne klederdragt thans veel kostbarer is dan ooit voorheen, dat men moet toestaan; doch stondt het niet in elks magt de pragt, welke men ook al sterk ziet doorgedrongen tot in de klederen der Domestiken, te verminderen? moest men al mede het zeil zo hoog in top haalen, dat men weinig kan overleggen om het bewaaren tegen een kwaaden dag, of daar van iets zenden aan een ouden Vader en Moeder, die eene wedervergelding van zyn kind wagtte? stondt eenvoudig en net niet alzo wel als pragtig en zwierig! Die dienstbaar is moet werken,
| |
| |
die werken moet, moet naar het werk gekleed zyn, en niet als een Heer of Dame maar als een dienstboode voor den dag komen. - Ondertusschen kan onze Jan Getrouw niet aan eene huur komen, en honderden met hem loopen ledig. 't Spyt my van den knegt; want hy schynt my toe een hupsch kaerel te zyn, doch het spyt my niet van het grootste gros. Veelen hebben lang geklaagd over de trotschheid, baldadigheid en dartelheid der dienstbooden, en men heeft Verhandelingen willen schryven om de oorzaaken van dit bederf, en de middelen tot verbetering aantewyzen; doch ik twyfel, of men met deeze dingen wel veel zou uitgevoerd hebben. Het allerbeste middel ter verbetering der trotschheid, demping der baldadigheid en uitblussing der dartelheid zal het verval der tyden uitleveren. Hoe minder men hen noodig heeft, hoe meer 'er ledig loopen, des te zorgvuldiger zal men het kwaade ras hun fortuin laaten zoeken, al het slegte soort uitmonsteren, en de goeden behouden, die zich aan anderen spiegelende en dergelyk lot vreezende, gedwee zullen worden, indien 'er ook in hen eenige sprankelen van dertelheid zich noch ophouden. En hoe braaver onze Domestiken zyn, hoe nuttiger het zal zyn voor onze Kinderen, die, slegte voorbeelden daar van dagelyks ziende, weinig goeds van hun zullen leeren, en integendeel van de goeden, die de ouderlyke lessen ondersteunen, veel heils kunnen trekken. Dan hoe maaken wy het met onzen Jan, die intusschen ledig loopt? al wat we ditmaal kunnen doen, is, hem te verzoeken, dat hy zynen waaren naam aan ons ontdekke, op dat wy hem aan onze bekenden, zo dra 'er eene plaats openvalt, aanbeveelen. Moeilyker zal het vallen de Dames van gemelde Stad te beduiden de nieuw ingevoerde Mode af te schaffen, en zich te bedienen van Vaderlandsche knegts; want wie is hedendaagsch gelukkig in het bestryden der Modes? Waar wordt 'er eene overwinning op dezelve behaald? zy zet de Wet, ontvangt 'er geene, en bespot alle tegenspraak; niets dan gebrek aan geld kan haar tegenstand bieden, en snuiken. Het is niet te hoopen, dat het verval der tyden dermaate toeneeme, dat zy verpligt worden haare
| |
| |
Fransche en Zwitsersche Knegts het afscheid te geeven: redelyker bewyzen, hoop ik, zullen de schoone Sexe overreden, dat men zich de grootste oneere aandoet, wanneer men blyken geeft van eene uitgebluschteliefde voor het Vaderland, van eene heerschende zugt voor wat vreemds: ook zal de ondervinding, dat galantiseerende knegts doorgaans zich toeleggen om de eer der Dochteren heimelyk te steelen, en die gestoolen hebbende, de geschonde Juffers over te laaten aan jonge Heeren, die haar ten Huwelyke willen vraagen, de Moeders bedagtzaam moeten maaken in het huuren en houden zulker Domestiken. Wy kennen verscheiden voorbeelden van zulke treurige gevallen, en men heeft zich te laat beklaagd, dat men Vreemdelingen in huis genomen hadt. Wy willen niet ontkennen, dat zy de eer van het huis beter weten op te houden, in den galanten zin onzer eeuwe, dan veele van onze nog ongedresseerde knegts; dan het wil weinig zeggen, als de ingebeelde eer van myn huis behouden wordt, en die myner Dochteren verlooren gaat. Ik, een groote botterik in deeze dingen, myne waereld vry slegt verstaande, weet niet, waarin het bestaat, dat een knegt door een bel air de eer van myn huis ophoudt: ik meende, volgens onze ouderwetsche Vaderlandsche denkbeelden, dat niet de knegt, maar de Heer van het Huis, door deugd en goede zeden, de eer zelf moest ophouden, en dat de knegt niet anders hadt te doen, dan alleen te dienen en te gehoorzaamen. Is dit nu zo geheel veranderd? moet de knegt doen, dat voorheen alleen de post van den Heer was? Wy leeren dit van die welleevende Lieden; trouwens hoe langer mee leeft, hoe meer men leert. - Ik kan egter niet denken, dat die Dames zo gezet zyn om Fransch te spreeken met haare knegts, om ons voor te gaan en in alles Fransch te leeren worden, zelfs op zyn Fransch familliaar met de knegts. Schaamen zy zich gebooren te zyn van Moeders, welke in die taal geheel onbedreeven waaren; het leven in een Land te hebben ontvangen, dat zynen ondergang ten deele aan de Fransche Modes zal dank te weeten hebben, en die zeker niet gaarne zullen zien, dat haare zoonen en Dochters de Fransche Galanterien eerst navolgen,
| |
| |
en dan tot het Fransche Ongeloof vervallen? Is het nu al te gemeen, te laag de dienstboden in onze Moedertaal beveelen te geeven? Wat is het jammer, dat die Dames, kinders zynde, Duitsch gesprooken hebben, en het Fransch, die edele taal, zo laat geleerd hebben? - Hiervan genoeg: zy zullen iets hebben, om haare zaak ten deele goed te maaken, en zeggen, dat de Fransche en Zwitsersche knegts veel humbeler zyn: ik geloof het, en het is zo. Uiterlyk hebben ze dit eigen, doch hun hart is doorgaans hooger dan dat van onze Vaderlandsche Dienstboooden: ik zeg doorgaans: want omtrent de meesten onzer domestiken is het waaragtig geworden, dat de trotschheid zich uiterlyk op eene ondraaglyke wyze vertoont, en dat ze inwendig niet minder is. Zy zyn hierin geenzins te verschoonen; en dit is een van hunne tegenwoordige ergste gebreken, welk men meest moet toeschryven aan het groote geld, dat zy winnen, of weeten te verkrygen. Men durft 's morgens geene Dame eene visite geeven, of men moet, een kop Chocolade by haar drinkende, in 't weggaan (nota bene, als men zelfs van haare Familie is) de meid een gulden in de hand stoppen. Voor weinige dagen werdt my nog van een jong Zee-Officier verhaald, dat hy zekeren Heer, by wien hy zyne bevordering zogt, niet kon te spreeken krygen, ten zy hy eerst den knegt, die hem de deur opende, twee zesthalven liet zien; anders, dit wist hy by ondervinding, was de Heer niet t'huis. Dit is zo ondraaglyk van Domestiken, dat, hadt my de Officier den naam van dien Heer willen zeggen, ik denzelven door een briefje zou berigt hebben de streeken van zynen snooden knegt, die, wie weet, hoe lang zich op zulk eene wyze, zynen Heer onbekend, verrykt heeft, en denkelyk in deeze fieltagtige parten zal volharden, zonder dat hy bevel kryge zyne levery aanstonds uittetrekken, en het huis te verlaaten. Ik wensch, dat hy spoedig ontdekt, en met een schop onder zyn agterste verzonden worde. Doch tot de zaak weergekeerd, indien onze Domestieken de oogen willen opendoen, zullen zy ligtelyk zien, dat, hebben zy 't hart de vreemdelingen ras te doen
| |
| |
bedankt worden, en anderen, die herwaards staan over te komen, gelyk ik hoore, dat 'er al weêr veelen ontbooden zyn, te doen agterblyven, zy hunne Zeden moeten veranderen, en maaken, dat zy door braafheid, nederigheid, yver, getrouwheid, en andere deugden hun de loef afsteeken; wanneer ik vertrouw, dat de Fransche en Zwitsersche knegts binnen korten dan niet meer genoemd zullen worden; dat Jean, Henry en Louis weêr naar hun Land zullen gaan, en de oude roem onzer Domestieken herleeven. Willen ze niet, ze zullen, al verteerd hebbende wat 'er gewonnen was in voorige huuren, en nu geene nieuwe kunnende krygen, besluiten moeten naar Zee te gaan: dit nut zullenwe van hen hebben, dat wy'er onze Oorlogschepen mede kunnen bemannen, wanneer Jean, Henry en Louis gaarne hier zullen blyven aan land dienen, en hen uitgeleide doende tot aan de Ligters, eene goede reize wenschen. Ondertusschen staat het vreezen, dat het groot aantal ledigloopende dienstmeiden nog zal vermeerderd worden, en keeren zy niet naar huis om aldaar het brood voor zich en haare Ouders te winnen, (terwyl wy dit uitschot niet noodig hebben, en de goeden, die 'er onder zyn, met de kwaaden betaalen moeten, naar dien wy haar daaruit niet kunnen kennen), zullen de meesten, brood gebrek lydende, en weinig voor haare eer bezorgd, gevaar loopen van tot eenen staat te vervallen, waarvan wy hoopen, dat ze nog een afgryzen hebben. En dit is des te meer te dugten, alzo de Huwelyken wegens de slegte tyden overal meest verminderen, althans in de groote steden, 't welk aanleiding geeven kan, dat de verzoeking feller kragt op haar oefene. Laat ze dan te zamen vertrekken, en thuis op hun gemak erkennen, dat wy ons door ondeugende dienstbooden niet langer laaten ringelooren, en dat het haare zaak zy daar te overdenken, hoe het gemis van braave Zeden de eerste bron tot alle verlaging zy; als ook hoe zy tot dezelven zullen wederkeeren, en zich daaraan gewennen.
|
|