| |
| |
| |
De Denker.
No. 584. Den 7 Maart 1774.
[Bedenkingen op den 15 van Sprokkelmaand, de dag van Brederode's dood, en van de geboorte eenes Prinse van Oranje.]
En schenkt ons kroost en erven,
Wellekens.
Blink, Heer van Bredero! blink als de dageraat! dus zongen, voor meer dan twee Eeuwen, onze weldenkende en vryheid-lievende Vaderlanders den braaven, allerbraafsten Hendrik, Heer van Brederode, toe; wanneer hy met Prins Willem den I. en andere Grooten verbonden, aan het hoofd der Edelen, zo rustig den grondslag lei tot Nederlands Vryheid. Dan, O ongelukkige Hendrik! gy moest, op de edelmoedigste pogingen, zo lang en in zo grooten getale te werk gesteld, ondervinden, dat het goed geluk niet altoos verzelt, en volgt de treffelykste oog- | |
| |
merken. 't Gansche Vaderland is getuigen geweest van uwe grootmoedige en edele inzigten. Gy beöogde niet minder dan 's Volks en 's Lands geluk; men heeft het toen dankbaar erkend, en wy erkennen het noch. Maar dat is het al geweest. Gy, met zo veele anderen, waardig eene onsterflyke vergelding, na het uiterste gewaagt, en alles opgezet te hebben voor Nederlands Vryheid, moest, helaast eindelyk voor de overheering zwigten, den lande ruimen, en als balling in vreemde gewesten omzwerven. Treurig, onwaardig lot voor den braafsten der Edelen! Een ander hadt Gy verdiend; indien de blaakendste Liefde voor het Vaderland iets waardig is, en hoe veel verdient zy niet? In een vreemden oord, daar geen Vyand u durfde bestooken, moest hartzeer over 's Vaderlands rampen uwe ziel deerlyk afmartelen, zo lang tot dat gy, op den vyftienden van Sprokkelmaand, pas zesëndertig jaaren oud, den geest uitblies, en uw koud gebeente rusten moest, niet in het oudädelyk graf uwer groote Voorouderen, maar onder een' vreemden Zark. Hadt gy toen mogen zien, hoe de edele onderneeming om het Land te verlossen, door u en anderen begonnen, na duizend, duizend weiffelende lotgevallen, eindelyk bekroond is geworden met den heerlyksten uitslag, en nu reeds meer dan twee Eeuwen pronkt met de lief-lykste gevolgen; uwe jonge jaaren waren door kwyning niet verteerd, ten minsten zoud gy, in zoeten troost over Nederlands toekomend geluk den laatsten ademsnik gegeeven hebben. - Wy, O edele Hendrik! wy, als een dankbaar nageslagt, hebben altoos gevierd den roemwaardigen dag van uwe grootsche onderneeming; maar
| |
| |
wy hebben ook altoos traanen gestort over uwen al te ontydigen dood. - Vyftiende van Sprokkelmaand! gy staat in onze Jaarboeken bekend, geprent in onze rouwdraagende harten, altoos van ons bewaard, als een dag, waarop onze Vaders zo groot verlies leeden, door Hendriks dood. Nooit, nooit zongen wy: blink Heer van Brederoô, blink als de dageraat! - Neen, de zon uwer heerlykheid, die reeds zo vroeg en helder scheen, dook al te spoedig onder, en verborg zich agter duistere kimmen tot onzes smerte.
Maar zullen wy, O edele Schim! ook deeze reis dien droeven dag beweenen? nu wy, uwe laate Landgenooten, zo vryen en ruimen adem haalen; nu wy zo rykelyk genieten, dat gy zo vroeg beoogde. Verg van ons die billyke offerhande, ditmaal, niet Eene gebeurtenis, op den verjaardag van uw afsterven voorgevallen, die u, zo de dooden iets weeten van de levenden, verheugen moet, dringt ons, na dat wy uwe assche met traanen besproeid, of ditmael ingehouden hebben, tot blyde lofgalmen. De Nakomelingen van dien Willem, aan wien gy door tedere vriendschap zo sterk verknogt waart, leeven noch; en ten deezen vyftienden dage der Sprokkelmaand is onzen Lande een andere Spruit, een tweede Zoon uit den Huize van Oranje, gebooren.
Overmaat van vreugde doet ons dan vergeeten de treurgeschiedenissen, by 's Vaderlands opkomste gebeurd; overmaat van vreugde doet ons thans alleen gedenken aan onze tegenwoordige heil eeuwe. Vyftiende van Sprokkelmaand deezes jaars! gy zyt ons een lieve dag geworden; gy zult het altoos blyven; gy zult met
| |
| |
gouden letteren in 's Lands Historie-bladen aangetekend staan; wy vergeeten u nooit, leeft Hy, dien nu het leven is gegeeven. Een vrolyk loflied willen wy u ter eere digten; onze blydschap valt niet te beteugelen, onze wenschen zyn veele.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! dus zingen wy. Gy, O Vorstelyk Kind! zyt laat op den dag, laat in den avond, ter waereld gekomen. Zeker, Gy zyt het groote geschenk van dien dag voor ons Vaderland geweest. Geschenken komen somtyds laat, en de laatste zyn niet altoos van het minste soort. Groei op, O jonge Prins! en wordt een helder licht voor onze Landen, wanneer 'er duistere avonden voor het zelve aankomen. Zyt een' vroegen, maar ook een' laaten zegen voor ons die leeven, voor de geenen, die na u gebooren zullen worden!
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! De vyftiende der Sprokkelmaand ging vóór eenen grooten dag. Het geheele Volk bereidde zich tot verootmoediging, maar tevens tot eene heilige vreugd, tot een godvrugtigen dank en lof. Wy hadden reeds veele zegeningen, waar over wy ons mogten verheugen, waar voor wy moesten danken. Eene ontbrak ons nog, maar zy wierdt met U gebooren. Gy voltooide ons genoegen. Wilde dan de Heer van het leven zyner Schepzelen U het leven geeven, op dat wy ruimer stof tot godvrugtige lofzangen zouden hebben? Gy, nieuwe Bewooner der waereld, moet, gaet alles wél, ons zyn tot eene bestendige vreugd. De God van Nederland vermeerdere door U den zegen des Lands voor de volgende Geslagten!
| |
| |
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Ter plaatze, daar het u gegeeven werdt het eerste levenslicht te zien, hadt men zich reeds bereid tot het houden van den grooten Verbodsdag: veelen waren, op dat uur, nog bezig in het stille avondgebed: zy bereidden zich om op den volgenden dag ook voor U te bidden: de Godsvrucht bidt ook voor ongeboorenen. En vroeger dan men dagt, werdt hunne smeeking verhoord. De Hemel komt ons dikwils vóór met onverwagte gunsten; want de Hemellis onbegrypelyk milddadig. Zoo gaa het, dierbaar Kind! in uwen geheelen levenstrein. Zegeningen, vroege onverwagte zegeningen werden op uw pad bestendig gestrooid. Ontvang ook eer gy bidt, en hebt de gebeden van duizenden geduurig voor u. Ontvang in den avond, dat gy den volgenden morgen eerst noodig hebt.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Zo hebben veelen gewenscht; zo wenschen wy noch; zo zullen duizenden blyven wenschen. Aanzienlyk's Gravenhaage! eerst bevoorregt met deezen heuchelyken uitroep: een tweede Prins is 'er gebooren! Gy mogt u met de nabuurige rondom-liggende plaatzen, waar dat groot nieuws, 's nachts of in den vroegen ochtend, naar toe vloog; gy mogt u allereerst verblyden, en met byzondere aandoeningen van blydschap over dit heil den plechtigen Dankdag vieren: zy, die laater daarvan verwittigd werden, wilden u in wélmeenende wenschen niets toegeeven De Vorstelyke Zoon is zo wel binnen hunne landpaalen als binnen uwen omtrek gebooren. Zy hebben gelyke liefde: daarom offeren zy gelyke dankzeg- | |
| |
gingen aan den Koning der Koningen, en eeren met gelyke liefde den jongen Vorst.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Wy weeten de tederheid van uw bestaan. Het oog, dat ons, die in dezelfden staat geweest zyn, gade heeft geslagen, moete U ook beveiligen. Geen onvermoeide zorg, geen kunstige opkweeking geen naauw agtgeevende oogen kunnen u tegen toevallen, aan jonge jaaren eigen, behoeden. De Bewaarder van Israël moet nagt en dag u beschermen. Hy is de Hoeder der kleinen ze wel als der grooten. Kinderen worden van hem niet vergeeten. Engelen krygen bevel om hen te bewaaren op alle hunne wegen. Groei dan op als eene veel belovende plant. Doorworstel de zwakheden van het tengere gestel. Overwin de gevaaren der jeugd.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Wy weeten niet, waartoe de goede en wyze Voorzienigheid U zal gebruiken. Wat weeten wy van het toekomende! Hoe wyselyk en genadig is het voor ons verborgen! Dan wy weeten, dat Gy, ô Vorstelyk Kind! een geschenk des Hemels zyt, voor welk lang is gebeeden door de geheele Natie, en voor welk onze gebeeden duuren zullen. Wy weeten, dat de Regeerder aller dingen u tot heerlyke einden gebruiken kan. De tyden zyn wisselvallig, de lotgevallen der Volken onzeker. In droevige zo wel als blyde, in rampspoedige zo wel als in gezegende dagen kunt Gy onzen Lande tot eenen zegen zyn. Veel hangt 'er van de Vorsten af. Men zal hen altyd zegenen of min agten; overëenkomstig hunne gedraagingen. Zulken, die uit den Huize zyn, var welk Gy uwe afkomst telt, zien wy niet gaarne dan al- | |
| |
lergelukkigst. Den besten der Prinsen wenschen wy de beste Zoonen toe.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Door U beleeft ons Vaderland een' zo aangenaamen als zeldzaamen tyd. Niet vaak zag men, 't geen men nu ziet, twee Broeders uit deezen Stam te gelyk, hoewel men ten dage van Willem, den I., vyf Broeders te zamen beschouwde, die; het geen by uitstek zeldzaam is, of byna nooit gebeurt, allen groote Prinsen waren van uitsteekende bekwaamheden. Groei nu met uwen Broeder, ô Vorstelyke Zoon! weelig en voorspoedig op. Streeft beiden naar de beste en schitterendste sieraaden der Vorsten. Uw Huis is altoos geteld onder het beste der Prinfelyke Huizen. Ontaarte Telgen zyn in uw geslagt onbekend.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Uw pad moet zyn gelyk dat van een schynend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag. Uw luister moet met uwe dagen hoe langer hoe glansryker opgaan; met uw leven toeneemen. Zo wordt Gy gelukkig voor u zelven; een blinkend voorbeeld voor anderen! De braaven onder de Natie, waar onder 'er veelen zyn, zien gaarne Prinsen, die in deugden uitschitteren; want deugden staan by de braaven op zeer hoogen prys.
Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat! Wordt een godvrugtig, een wys, een gelukkig Vorst, gelukkig voor u zelven en voor ons Men zegene den dag van uwe geboorte; men verblyde zich in uw leven; men zie spade deszelfs einde. Groei, Zoon van Willem! groei, groei als de dageraat!
| |
| |
| |
Ter verjaaring van Zyne Doorluchtige Hoogheid
Willem den Vden. Erfstadhouder, enz.
Den 8 Maart 1774.
O Edle Vryheid die van boven neêrgedaald,
Op onzer Vadren bede, en uitgerekt verlangen,
In Batoos Leeuwendaal, uw hulde hebt ontvangen;
Toen de Eendracht in het Sticht, is juichende ingehaald.
Juich dierbre Heldenspruit, daar u Gods Gunst bestraald!
De Waare Godvrucht juicht met feestgewaad omhangen,
De Dichtkunst huwt haar Lier aan streelende Gezangen;
Nu 't koestrend Nassauws licht nog aan uw kimmen praald.
Dank God die u in nood, steeds Redders heeft gegeeven,
Dat Hy na Frisoos dood, u liet een' Willem leeven:
O Vryheid, juich om 't heil dat thans uw Schutsheer ziet!
Ach dat Gods Menschenmin nog lang zyn leeven spaare,
Den zuivren Godsdienst, U, en de achtbre Vreê bewaare;
Zo wykt de Welvaart niet uit Neêrlands Staats Gebied!
|
|