| |
| |
| |
De Denker.
No. 583. Den 28 February 1774.
[Wanbedryven, door een slegte dienstmaagd in een huisgezin gedaan. Zy vraagt, tot inkeer komende, den Denker raad.]
-- Nunc te facta impia tangunt.
Virgilius
MYN HEER.
Ik ben een dienstmaagd, dog wil wel bekennen van een slegt Karacter: ik ondervinde, dat als ik met goede menschen verkeerde, die van een deugdzaam gedrag waren, ik zekerlyk van een beter gedrag zou worden; maar tot myn ongeluk verkeer ik met ligtvaardige Vrouwspersoonen; onder anderen heb ik 'er eene, die ik altyd myn Kameraat noeme, Letje geheeten; een meid, die door haare vleiende en listige streeken de gunsten der Mannen weet te winnen, gelyk het nu haar wonderlyk wel gelukt is, myn ouden Heer, by wien wy dienen, in het net te krygen. Sedert dat hy Letje heeft gezien, is hy smoorlyk op haar verliefd; ja, ik merk, dat als 'er eene zaak van gewigt is geruimd, myn oude Heer met Letje zal trouwen, dat geheel tegen myn oogmerk is: myn geryffelyke Kameraat een Mevrouw te zien worden loopt my geheel tegen: had ik dat kunnen denken, ik had wel gemaakt, dat my dat bouwtje niet ontglipt ware; want die digtst by het vuur is, warmt zich het eerst: maar nu wat raad, myn Heer! nu tegen eene kaale Moffin, Mevrouw te zeggen, stryd tegen myne consientie: ook zie ik nu wel, dat de zesthalven, die ik in zo eene menigte van mynen ouden Heer gekreegen heb, my voortaan niet meer zullen kwellen; want waarlyk ik heb zo mooi gekleed gegaan, dat, als UE. my Zondags met Letje had gezien, gy ons eer voor twee geryffelyke Meisjes dan voor braave eerlyke dienstmeiden zoud gehouden hebben, gelyk wy zulken door onze kledy de loef afstaken. Myne Kameraat draagt twee punthaaken, een gaaze sikkebaartje met een zwart mutsje daar onder, dat ik ook heb gaan draagen, schoon ik
| |
| |
wel overtuigd ben, dat het my, daar ik een ander dienen moet, niet past: ik heb veele arme Vrienden die ik Zondags niet eens wil kennen, en als zy my tegen komen, en ik hunne nederige sobere klederen zie, zeg ik wel eens tegen Letje: ‘meid! het geen wy draagen, past ons inderdaad niet; maar zy antwoort spottende: zo moeten wy de Heeren in onze belangen krygen, en wat scheelt het my, als ik onzen ouden pakkert maar tot myn Man kryge: 't scheelt niet al is hy oud, ik zal hem wel laaten zitten; dan heb ik geld, en voor de hulp, dat gy my daarin beweezen hebt, zal ik den ouden paay wél plukken, en u dat toesteeken.’ Op dit woord wierd ik boos, want het is myn oogmerk geenszins, dat zy met myn ouden Heer gaat trouwen, hy is 'er waarlyk te goed toe, dat hy door zo een knungel van een Moffin ongelukkig zal worden; want tegen u gezegd, zy lust gaarne een borrel, en zet zy dat voort, dan word myn ouden Heer nog arm: nu ben ik hier over in groote naarheid, en myne consientie raakt zodanig aan den gang over myn slegt gedrag, dat ik nu eerst begin gewaar te worden eene consientie te hebben. Ik heb wel eens gedagt, als 'er zo van consiensies gepraat werd, ik ben gewis niet thuis geweest, toen die uitgedeeld werden; maar nu word ik wel anders gewaar; want myn oude Heer heeft een eenige Dogter in de waereld gehad, een alderliefste Juffrouw, en ik ben oorzaak geweest, dat hy haar, op haar vierentwintigste Jaar, de deur uitgestooten heeft, en in een bekrompen staat laaten zugten, wanneer die lieve Juffrouw de teering kreeg en overleed. Kon ik myne deugdzaame Juffrouw weêr uit het graf doen opstaan, ik kroop als een worm op de aarde, en smeekte haar vergiffenis van het ongelyk, haar aangedaan. - Och, myn Heer Denker, geef my raad om den ouden Heer van Letje te doen afzien, alzo ze hem schadelyk zal zyn naar ziel en lighaam; byzonder verzoek ik u raad om van myn vorig slegt gedrag af te komen, en myne levenswyze met deezen Bededag te verbeteren, op dat ik stervende eenen gerusten dood mag hebben. Ik blyve
den 14. February 1774.
UE. nederige Dienaares
Antonia ....
| |
| |
Vier Karacters in éénen Brief! Een oud Man, jammerlyk doolende van het regte pad door dwaaze min. - Een stoute, hoogmoedige, ondeugende Moffin, die waakt voor haar belangen. - Eene verdwaalde meid, die tot droevige daaden vervallen is. - Een ongelukkige deugdzaame Juffer, het slagtoffer van deeze laatst. - Hier verwint de ondeugd de deugd, doch maar voor een tyd. - Hoe ongelukkig is het Huisgezin, daar alles zamenspant tot voldoening van booze lusten! - 't Is niet nieuws, dat een Man zyne Vrouw verliezende, wanneer hy in den bloei zyner jaaren is, en niet terstond eene andere trouwende, zin krygt in eene meid, die op haar luimen ligt; dan hoe ellendig valt dit ten laatsten voor hem en zyne Kinderen uit! De oude Heer, van welken men my schryft, verward in de strikken eener geile min, op Antonia verliefd, luisterde meer naar haare verleidende taal, dan naar de stem der reden. Hy, verwonnen door deeze drift, vergat een Vader te zyn. Ongelukkige Kinders! die in de handen zulker snoode dienstmeiden vallen. Eenige Dochter! lieve deugdzaame Juffer! gy hebt maar kort, doch lang genoeg geleefd om veele smerten te lyden.Uw Vader vergat u! Uw ontaarde Vader hoorde meer naar de stemme eener trouwlooze, die het bedde uwer Moeder innam, dan naar zynen pligt. Zo verre ging hy, ô ongelooflyke stap! dat hy u het huis deedt ruimen; dat hy u in bekrompe omstandigheden by vreemden zitten liet; dat hy u door overkroppende smerten, eene doodelyke krankheid aanjoeg; dat hy u in de armen van anderen den adem liet uitblaazen. Edele Juffer! Sieraad van het moederloos Huis! onbeloonde Deugdzaame! gy hebt, hoop ik, u den vroegen dood niet beklaagd: wat zou het te zeggen zyn geweest, indien gy de volgende afdwalingen van uw en Vader hadt beleefd? Gy zyt, vertrouwe ik, gestorven, vergeevende uwes Vaders dwaasheid; weenende over de boosheid eener stoute dienstmaagd, u onderwerpende aan deeze verborge bestelling der wyze Voorzienigheid. Vroeg moest gy uw leven afleggen, om een gelukkiger aan te vangen. Bejammer niet uw lot, de Eeuwen komen, waarin gy de geneimen
| |
| |
deezer godlyke bestiering zult hooren ontvouwen, en dan zult gy zeggen: het is wél geweest! - Myn medoogen met deeze braave lieve Juffer heeft my vervoerd tot deeze haar beklagende beschouwingen: ik verlaate met smerte de treurige nagedagtenis deezer edele Jonkvrouwe, die moederloos zynde, zo veele smerten van haaren Vader heeft moeten beleeven. - 't Is niet vreemd, dat eene ongelukkige Antonia in de strikken, haar door de oude Heer gelegd, gevallen is, ten zy men denke, dat zy zelve, om veele Zesthalven te krygen, en mooi opgeschikt te gaan, die voor den ouden Heer heeft gespannen. - 't Is niet zeldzaam, dat 'er nu eene Moffin komt, die op haar beurt deeze misdaad van Antonia betaald zal zetten, haar den voet ligten, en den ouden Heer beleezen tot den trouw. 't Is niet ongewoon, dat de oude Heer, die voorheen beter zou gedaan hebben Antonia weg te jaagen, roen hy linksche trekken in haar vernam, dan zyne onschuldige Dogter ten huize uit te zetten, uit liefde voor deeze booze meid; ik zegge, het is niet ongewoon, dat de oude Heer het uiterste onregt, zyn eenig kind voorheen aangedaan, en nu zyn hart van Antonia getrokken hebbende, vervalt in de handen eener trouwlooze stoute Moffin, die hem alle deeze gepleegde misdaaden tot den laatsten penning toe betaald zal zetten. Wie verwondert zich niet over de hand, die het al regeert? De deugd der gestorven Dogter blyft onbeloond; maar de misdaad des Vaders zal wel haast gestraft worden. En hoe? ô regtvaardige Hemel! Het geen hy aan eene andere, aan zyn eigen Kind gedaan heeft, zal aan hem vergolden worden. Hy liet zyn eenig Kind sterven in bekrompen omstandigheden, nu zal hy, eener dranklievende en alles verteerende Moffin ten prooie wordende, zelfs arm moeten sterven. Antonia voorziet het, zy kent haar kameraat, het zal geschieden - 't Is eindelyk niet onbillyk, dat Antonia nu ook eene beurt kryge, en den ouden Heer tot verstooting zyner Dogter gebragt hebbende zelve verstooten werde door deeze Moffin, die gelyk Antonia, mogelyk niet door een ander, maar door zich zelve gestraft zal worden: zy lust nu reeds den drank, heeft zy de handen ruim, zy zal zich
| |
| |
haast dood zuipen. - Dan het is nog zo verre niet: wagten wy noch wat, eer we haar rampzalig einde zien! - Het is egter niet vreemd, alle deeze opgetelde misdaaden in één Huisgezin te zien gebeuren; het is vreemder dat Antonia tot berouw komt. Zal men zeggen: wat berouw is dit? 't is valsch, 't is in schyn; het is geene waare boetvaardigheid. Hadt zy kunnen voorzien, dat de Moffin met haaren Heer zou trouwen, zou haar dat bouwtje niet ontgaan hebben, en digst by het vuur zynde zich eerst gewarmd hebben: nu spyt het haar, dat zy zelf geen Mevrouw kan worden; dat zy het hart van haaren Heer heeft verlooren; dat de zesthalven haar niet meer zullen kwellen, en eindelyk strydt het tegen harre consiensie haare kameraat Mevrouw te noemen. Is dan niet eigen belang en jalousie de bron van haar berouw? Wy antwoorden, dat wanneer wy geroepen worden om over het harte des naasten te oordeelen, het geen zelden geschied, en niet te verlangen is uit hoofde der moeilykheid, doch hier plaats moet grypen, zal men deeze meid raad geeven, men voorzigtig moet handelen, en liever ten zagsten, dan ten strengsten hellen. 't Is natuurlyk, dat, wil de oude Heer volstrekt ééne zyner meiden trouwen, Antonia zich zelven de voorkeur geeve; zy heeft ook het oudste regt, en dan is het niet te mispryzen, zo weinig als dat zy waare liefde voor haaren Heer hebbende, hem niet gaarne in de armen eener ondeugende en tot den drank geneigde Moffin zou zien: dit kan dan niet aan eene jalousie maar mag aan eene waare genegenheid toegeschreeven worden, dat ik in dit geval te liever zou doen, als men de andere omstandigheden hierby in aanmerking neemt. Maar stel eens, nydigheid hadde de eerste aanleiding tot haar berouw gegeeven, zou daarom het berouw niet opregt en goed kunnen zyn of worden? Haare oogen kunnen nu eerst open gaan; de mislukking van haar geluk kan den nevel haarer inbeelding verdryven, van agteren kan zy leeren zien de regtveerdige straf des hemels over haar. Zy erkent openhartig haar verkeerd gedrag; haar ontugtig leven met den ouden Heer; haaren iedelen opschik, te hoog voor haaren staat; de wreede mishandeling, haare
| |
| |
jonge Juffrouw aangedaan, welke zy kon verzweegen hebben: zy toont agting te hebben voor de deugd deezer onderdrukte Dogter: zy zou haaren Heer niet gaarn ongelukkig zien; zy kent de beschuldigingen van haar geweeten: meent met goeden verkeerende een ander mensch te zullen worden, weshalven 'er nog zaaden van verdrukte deugd in haar schynen te zyn: zy toont het kwaad te gevoelen, heeft berouw, en vraagt, dat nog allerbyzonderst voorkomt, voor den Bededag raad om van haar voorig gedrag, dat zy slegt noemt, nu af te komen, en haare leevenswyze by deeze plechtige gelegenheid te gaan verbeteren. Moet men nu, dit alles zamen genomen, voor een waar of valsch berouw houden? Uit het voorige gezegde heeft men genoeg begreepen, dat ik, in zulke gevallen, liefst tot de zagste party overhelle: haare openhartige schuldbelydenis behaagt my zeer, en ik meene overzulks het voorzigtigste te zyn, dergelyke menschen nooit voor het hoofd te stooten, hun berouw niet te noemen een Judas berouw, of de gevolgen van een ontwaakt geweeten, en voorts hen geheel over te laaten aan zich zelven; dit is, al ware het zo, byster liefdeloos, onvoorzigtig, en laat ik 'er byvoegen, wreed. Omtrent zulke menschen voele ik het uiterste medogen, en meene, dat men hen nooit te veel kan bystaan in die treurige omstandigheden, om dat, gesteld dat alles noch valsch ware, uit deeze valsche eene waare boetvaardigheid kan gebooren worden door eene goede leiding, van den Hemel gezegend. Althans men verliest niets, wanneer men de hand houdt aan zulke ellendigen; en niet te vroeg het goede als buiten twyfel vaststellende, nog min het kwaade vast van hen geloovende, alles aanwendt om hen of tegen de wanhoop, die dikwils naby is, of tegen eene nieuwe uitstorting van zonden, welk laatste by zulke menschen zeer gemeen is, te hoeden. Myn hart dan zeer hangende over den deerniswaardigen staat der ongelukkige Dienstmed, zal ik, ter volbrenging van mynen pligt, haar eerst raaden den geenen, aan wien haar oude Heer het meeste gehoor leent, te berigten, welk voorneemen hy heeft, en te verzoeken met kragt van redenen hem onder
| |
| |
het oog te brengen het slegt bestaan der Moffin, 't welk zynen ondergang naar zich zal sleepen. Indien dit niet baat, laat Antonia op een tyd, als haar Heer te Kerk is geweest, of zeer bedaard, en haar kameraat van de hand is, hem openleggen den droevigen toestand van haar gemoed, als een gevolg van de overtreeding, met hem begaan: zy stelle dit voor, op eene beweeglyke wyze, dat haar ligt zal vallen te doen, wyl eene ontwaakte consiensie altoos treffend spreekt: zy zegge hem ronduit het voor hem onbekend bestaan der Moffin, en beduide hem zyn naderend ongeluk, indien hy haar trouwt: zy toone tevens, dat haare waarschouwing uit geen eigen belang voorkome, en stelle hem dus voor: dat zy, zo de Moffin blyft, het huis zal verlaaten, of zo hy tot haar vertrek besluit, blyven wil, doch niet meer op dien voet als voorheen: zy zegge, dat zy geenszins het trouwen van hem vordert, als onbestaanbaar met zynen hoogen en haaren laagen staat; doch als een eerbaare meid hem wil dienen, om voortaan met hem de bedreeve dwaasheden te beweenen, en een ander leven te leiden, dan dus lang geschied is. Luistert hy hier naar, dan heest zy dubbele reden den Hemel te danken: zo niet, zy herhaale haare waarschouwing, bidde hem met traanen te denken aan zynen pligt ter voorkoming van zyn tydelyk en eeuwig ongeluk, en vertrekke dan met 'er daad uit dit gevaarlyk huis. Gelukt het haar, gelyk ik van harten wensch, den ouden Man te winnen, zy moet de beschuldigingen van haar geweeten hem telkens onder het oog leggen, vermaanen met haar boetvaardig te worden, en tot een ander leven zig te schikken: zy beklaage zich dikwils haare onbetamelyke verkeering met hem, en het onregt, dat zy zyne Dogter heeft aangedaan: zy betigtte alleen zich zelve, zonder hem als noch van dezelfde misdaad te beschuldigen, dat naderhand moet volgen, om dus eerst de vaderlyke genegenheid te doen boven komen, en hem tevens tot erkentenis van schulden te brengen: dit doende zal de weg tot zyne behoudenis gebaand kunnen worden. Dan, moet zy vertrekken, zy erkenne de regtveerdige straf des Hemels; eene meid, die de Dog- | |
| |
ter uit haar wettig huis heeft doen vertrekken, verdient niets beter. Zy gaa heen, en zoeke een anderen doch stillen dienst by Lieden, die zo wel medogen met ongelukkigen als verstand en godsvrugt hebben, om hen te leiden. Hier overdenke zy dagelyks, hoe zy van het pad der deugd zy afgedwaald; zy beschouwe niet allen haare misdaaden in de verzwarende omstandigheden, gelyk zy nu schynt te doen, als zy de neepen haarer consiensie met treffende woorden uitdrukt, maar lette telkens ook op de goedertierenheid en verdraagzaamheid Gods, die haar ter bekering leidt. Waare zy in dit Huis gebleeven, volhardende in denzelfden zondigen levenstrein, ware zy vervallen tot den drank, met haar kameraat tot het verteeren van het goed des souden Heers, en eindelyk tot armoede; hoe veel ellendiger zou het dan met haar gesteld zyn! Zy geloove, dat de Hemel, haar nu buiten het geweld der verzoeking gebragt hebbende, waarlyk voor haare behoudenis, schoon zy zich dezelve onwaardig gemaakt heeft, waakt, en hoede zich dus tegen al te verre gaande en zielverslinde droefheid. Zy luistere naar goede raad, bidde de droefheid die naar God is, dat is, een waarlyk boetvaardig hart te mogen hebben, op dat zy verzekerd zy zich niet te bedriegen; zy zoeke verzoening van haare misdaaden, en toone uit een veranderd leven, dat zy waarlyk tot inkeer gekomen is. Zodanige verbetering mag den ouden Heer ter ooren komen, en zou, wanneer hy door het ondeugend gedrag der Moffin bemerkt, hoe wél Antonia hem geraaden heeft, ook noch tot andere gedagten gebragt kunnen worden: ten minsten moet Antonia niet nalaaten veel voor hem te bidden, en kan zy, andere middelen tot zyne behoudenis te werk stellen; want de bekeering der zulken moeten wy het yverigst zoeken, met welken wy voorheen in de zonde hebben zamen gespannen. Voorts moeten wy haar het leezen van het Evangelie, als het beste behoedmiddel tegen ongeloof en moedeloosheid, aanpryzen; zy trekke daar uit een waaren troost, en worde waarlyk gelukkig!
|
|