| |
| |
| |
De Denker.
No. 580. Den 7 February 1774.
[Vraag of men de verkeering van twee Gelieven buiten weeten der Ouderen mag toelaaten: met het antwoord van den Denker.]
Gelukkig, dien de goede Koninginne
Der kuische liefd' bereidde een effen baan,
Waar langs hy naar het ryk van trouwe minne,
Op haar gelei gerust kon heenen gaan!
Gelukkig, dien 't gebeuren mag te rusten,
En bly en vry te leeven onbelet,
En 't vol genot der langgehoopte lusten
Te erlangen op het eerbaar huwlykshed,
Gelukkig, die in vrolyke gedachten
Verloopen tyd en leed herroepen mag,
En eene reeks van droeve en donkre nachten
Besluiten met een' altoos blyden dag.
Het is wat groots in stilligheid zyn klagten
Te storten in een welbemindes schoot:
Men mag 't voor troost en zoete lichtnis achten,
In zwaaren druk, of in geringen nood.
Het is wat groots in wankle levens dagen,
Die 't kwaade en 't goede uitdeelen, beurt om beurt,
Te hebben een gezelle, om meê te draagen
Het zoet of zuur, dat ons word toegekeurd.
Maar ach! misschien zal my die dag nooit daagen,
Die zo veel heil, die zo veel zegen spelt!
Relands Galaté.
MYN HEER
Ik ben een oude Dame, die stil en eenzaam leeft, en geene bezoeken afwagt, dan van een Nigt, die myn eenige Erfgenaam by myn overlyden zyn zal, waar door zy met het geen zy van haaren Vader te wagten heeft, veele schatten zal bezitten.
| |
| |
Myn Nigt is middelmaatig schoon, een aardige en verstandige Juffer; menigmaalen heeft zy aanzoeken gehad tot een Huwelyk, maar alle partyen heeft zy van de hand geweezen, schoon haar Vader nog ik daar geen reden voor konden vinden, alzo zy menigmaalen aanneemlyke partyen heeft kunnen doen. Thans ontdekt zich daarvan de oorzaak. Een welgemaakt wellevend jong Heer, in myne buurt woonende, maakt by my wel eens een praatje, als ik op de stoep staa, en hy verdubbelt dat bezoek te vlytiger, als hy myne Nigt by my ziet. Zy is ook gaarne aan de deur, als zy myn buurvryer merkt; daar schynt een overeenkomst des harten by die jonge Luiden te zyn; hy verklaart zich aan myne. Nigt, vraagt om verkeering met haar te houden, en betuigt, dat hy dit aan haaren Vader zou doen, indien hy een bestaan hadde; want hy is in de affaires by zyn Oom, die daar van noch niet wil uitscheiden, begeerende nog één jaar daar mede te continueeren; maar zyne genegenheid is zo groot, dat hy dezelve niet langer kan verbergen, uit vreeze dat een ander met den buit mogt gaan stryken. Myne Nigt is met vreugde aangedaan over deeze verklaaring, alzo zy menigmaalen gedagt heeft, dat zo die Heer haar ten huwelyk vraagde, zy hem niet zou afslaan. Maar wat nu? zy voorziet, dat zy dit voorstellende aan haaren Vader om vryheid tot verkeering te krygen, de zaak afgedaan is, en de twee Gelieven van malkanderen gescheiden zullen worden. Zy vleien zich nu, dat ik de verkeering aan myn huis zal vergunnen tot zo lang hy bekwaam is de Juffer te maintineeren, dat voor my een scheeve party is, waarom ik verzoek my uwen raad in een uwer Vertoogen eens mede te deelen, waarna ik my getrouw zal gedragen, want ik vinde my bezwaard twee jonge Lieden den omgang ten mynen huize te vergunnen zonder 's Vaders toestemming. Als ik zulks eens toelaat, en myn Broeder komt 'er agter, heb ik met reden zynen haat te vreezen, en aan den anderen kant zie ik zulk een opregt hart en genegend- | |
| |
heid by de beide jonge Lieden, dat, als haar Vader deeze party van de hand wyst, uit hoofde, dat de Jongman geen bestaan heeft, ik vreezen moet voor die twee Gelieven, dat zy beide ongelukkig zullen worden, en daar zoude ik veel mede te doen hebben. Keurt UE. het goed, Heer Denker! dat ik de verkeering, zonder myns Broeders weeten, toelaate in myn huis, nooit zal hy myn Nigt spreeken dan onder toeverzigt van my, die met agting tekent
UED. Dienaares en
Vriendin
Susanna Vrindlief.
| |
Antwoord.
MEVROUW!
Ik ben vry wat trotsch, dat ik eene Dame tot eene Correspondente heb gekreegen, die, hoewel my onbekend, zich myne Vriendin noemt, nog meer om dat zy braave sentimenten heeft, en in eene tedere zaak, waarin zy zich verbeeldt, geen verstand genoeg te bezitten, raad vraagt, Zy handelt zeer verstandig, dat ze in deeze zaak niets doet buiten weeten van haar Broeder; hierom kan ik niet
| |
| |
goedkeuren, dat de jonge Heer haare Nigt spreeke in haar huis buiten weeten van de Vader. In zaaken van deezen aart moet altoos rondborstig te werk gegaan worden. Het Vaderlyk gezag moet nooit gekrenkt worden, het geen zy ook genoeg begrypt; thans haare Nigt in huis hebbende, is zy 'er mede bekleed, en mag dus geenen stap doen zonder de Vaderlyke voorkennis: in zaaken van klein gewigt heeft zy carte blanche, hier in niet. De jonge Heer moet dan uit haar huis blyven, te meer daar de zaak, wanneer de liefde, door één jaar omgangs dieper wortelen geschooten hebbende, noch ongelukkig zou kunnen uitvallen, waar voor zy schynt te vreezen. Niettemin schynt zy belang te neemen in het genoegen deezer twee Gelieven, waarin wy haar zeer pryzen. En ten blyke, dat wy, schoon oud en grys, ook nog wel mogen zien, dat de Zon in 't water schynt, willen we haar raad geeven. Hier komt alles aan op de Vraag: wie is de Vader, en hoedanig de Jonge Heer? Is de laatste een Jongman, waarop niets te zeggen valt, dat is, is hy omtrent van gelyk fatsoen als de Juffer, van braave zeden, van een goeden inborst, en bekwaam om in de affaire van zynen Oom te treeden? dit onderstel ik, want myne hupsche Dame zou zich anders voor hem niet interesseren. Dit dan vastgesteld, is de tweede Vraag: wie is de Vader? Een allervoordeeligst denkbeeld kan ik my uit het beloop des briefs niet van hem maaken. Waarom toch weet de Juffer zeker, dat de zaak afgedaan is, als zy vryheid vraagt tot eene verkeering met een Jongman, die, na verloop van één jaar in de Affaires raakende, haar trouwen kan? waarom voorziet Tante, dat de twee Gelieven dan van malkanderen zullen gescheiden worden? Zo min myne Dame misnoegd is op haare lieve Nigt, dat zy verscheiden partyen van de hand geslaagen heeft, zo weinig behoort Vader daar over kwaad te zyn: 't is toch een blyk, dat de aartige en verstandige Juffer geene liefde voor de aanzoekende Heeren gehad heeft, en wat redelyk Vader zou zyn kind in dat
| |
| |
geval tot trouwen willen dwingen? dit staat volkomen in haare keur; schoon het een Vader smerten kan, dat zyne Dochter in een braaven Heer geen zin kan krygen: doch hier van is niets te zeggen: onze menschelyke neigingen zyn niet te dwingen, en het is in dezelve noch eene verborgenheid van zich dus of zo te bepaalen. Er is eene blyk in van de Wysheid des Scheppers, die ik niet ten vollen doorzie, hoewel ik 'er eenige goede redenen voor meene gevonden te hebben. - maar laat ik van mynen tekst niet afdwaalen. Laat Tante in de bresch springen voor haare aartige Nigt, en den Vader vryheid vraagen tot conversatie voor de jonge Lieden: is hy dan een hupsch bescheiden Man, hy zal dezelve vaardig toelaaten onder beding, dat de jonge Lieden met trouwen wagten, tot dat de jonge Heer in zyne affaires zit. Wat toch steekt hierin, dat zy één jaar vreyen, dat zekerlyk by veelen maar al te kort geschied, waar door ze elkander niet genoeg leeren kennen. Ik stel vast, dat de twee Gelieven hiermede wonder wel in hun schik zullen zyn. Maar mogelyk is Vader een redenloos hoofdig Man, vol van eigen capricen: dan beklaag ik de jonge Schoone in myn hart, en 't werdt moeielyk haare Tante raad te geeven. Zy beproeve door overtuigende reden; haare Nigt door traanen; de Jongman door een eerbiedig verzoek den Ouden Man te overreeden: baat dit niet, de Juffer tragte haare zinnen af te trekken van deezen jongen Heer, uit hoofde van 't vaderlyk ongenoegen, en de onaangenaame gevolgen, die 'er voor haar uit kunnen voortkomen: maar wil dit niet, gelyk het zelden wil, om dat jonge Lieden doorgaans de liefde te diepe wortelen laaten schieten, eer zy weeten, of de Ouders die zullen toestemmen: ik zegge: wil dit niet, gelyk ik vreeze, dan zal ik haar eenen raad geeven, die veele Ouders niet zal behaagen, dat is, zy trouwe met den jongen Heer in weerwil van den Vader. Zulk een advis klinkt mogelyk wel wat vreemd, doch men moet wél letten op welken
| |
| |
grond, en in welk geval ik hetzelve geeve. Ik heb ondersteld, dat de Jongman deugdzaam is, en na verloop van één jaar in de Affaires zittende, voor een Huisgezin den kost kan winnen; dat Vader een volkomen onhandelbaar, capricieus Man is, die maar zyn zin wil hebben zonder te letten of die billyk dan ongegrond zy, zonder te letten op het geluk zyner Dochter; ook dat hy door niemand te verzetten is, en alleen eene blinde gehoorzaamheid van zyn kind eissche enz. in dit geval wykt hy van zynen vaderlyken pligt verre af, en ontslaat dus van zelfs zyne Dochter van haare verpligting om hem te gehoorzaamen in deeze zaak. Ik weet wel, dat veelen anders oordeelen, maar moet ik dan ten gevallen myner Ouderen ongetrouwd blyven, daar de Goddelyke wet my gebied te huwen? of moet ik, om myns Vaders eigenzinnigheid te voldoen, myne zinnen, tegen wil en dank, aftrekken van eenen, dien ik alleen beminnen kan, en eenen Echtgenoot kiezen, waarin myn Vader zin heeft? verbiedt niet Natuur en Godsdienst myne hand te geeven uit inschikkelykheid voor eenen Vader aan eenen Man, dien ik niet lief hebbe? Wat zullen de gevolgen zyn van zulk eenen Echt, waarin men nooit te veel liefde kan hebben, en somtyds maar al te weinig heeft om voor te komen huisselyke verschillen en andere onaangenaamheden. Onze Burgerlyke Wetten koomen met myn gegeeven raad over een, en zy veroorlooven een Huwelyk, wanneer de Ouders van de jonge Lieden op de eene of andere party niets wezenlyks hebben in te brengen. De jonge, Juffer weete dan, dat, zo zy trouwen wil, en de zaaken met haaren Vader zich niet anders willen schikken, zy door de Wetten onzer Overheid gedekt is, mids zy tot jaaren van onderscheid zy gekomen, dat ik niet weete, maar ondersteld heb. Nu weet myne Correspondente met de jonge Lieden myn advis, doch het is noch maar ten deele Elk hunner zal zich nu noch nader moeten bepaalen. Is Mevrouw van myn oordeel, en stemt
| |
| |
zy voor het Huwelyk der jonge Lieden, gelyk het my toeschynt, dat zy zeker zal doen, dan is de vraag, of zy, haare Nigt, over een jaar huwende, op dit oogenblik besluiten zal, geene andere nadere Erfgenaamen hebbende dan haaren Broeder en deeze Nigt, aan de laatste al haar goed te vermaaken? want schoon de eerste het eerste regt daarop mogt hebben, zy moet, nu als Moeder over deeze Nigt gesteld zynde, en het huwelyk doorzettende, haaren Broeder voorby gaan in haar Testament, wyl hy haar goed zich onwaardig heeft gemaakt, en bespreeken het zelve aan haare Nigt, te meer, daar haar Broeder ryk schynt te zyn, en genoeg voor zich zelven te hebben. De jonge Juffer met den jongen Heer zullen voorzigtig handelen van te denken, dat de Vader, een capricieus Man zynde, by deeze caprice eene andere zou kunnen voegen, en de boosheid hebben van zyne Dochter, trouwende tegen zynen zin, te ontërven; want men heeft zulke ontaarte Vaders meer in de waereld gezien. Zy zullen beiden nu moeten weeten, of zy zich dat zullen getroosten, indien het eens mogt gebeuren; want dan berouw te krygen over hunne Verbindtenis, gevolgd van zulk een onaangenaam geval, elkanderen deswegen zuur aan te zien, of wel de Nigt hard daar over te behandelen, zou te laat, en voor den jongen Heer eene onvergeeflyke misdaad zyn. Ze moeten derhalven dit stuk in ryp beraad neemen, en de Juffer behoort aan haaren Galant, en hy aan haar te verklaaren, dat zy dit met een gelaaten hart zullen ondergaan. Ondertusschen wensch ik van harte, dat myn raad onnoodig zal zyn, en myne Correspondente, ondersteund door haare Nigt, (want wat vermag een braave Dochter al niet op haaren Vader?) het zo verre zal brengen, dat het Huwelyk, een jaar na deezen, met toestemminge des Vaders en algemeen genoegen der Vrienden zal mogen voltrokken worden! anders toch blyft 'er altoos eenig bitter in al het zoete. Vader blyft Vader met alle zyne ca- | |
| |
pricen. Indien ik eenig genoegen met dit antwoord geeve aan myne Correspondente, blyve ik te meer
Mevrouw
UE. Onderdanige Dienaar
en Vriend,
De Denker.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|