| |
| |
| |
De Denker.
No. 578. Den 24 January 1774.
[Een gelukkig Mensch geschetst.]
Justum et tenacem consilii sui virum
Scelerisque purum promovet Sapientia
Felicitatis omnis ad fastigium,
Non ambientem gloria vana frui,
Opibusque fluxis atque honorum insignibus
Carere doctum. Victor incedit sui,
Quem Pallas armat. Auspice hac sortem premit,
Ejusque cal cat munera audaci pede,
Et quod cupido sordidus defert sibi.
Avidum domare spiritum qui sciverit,
Regnum ille regnis omnibus majus tenet.
Hoogstratanus.
Indien al het kostelyke zeldzaam is; geen wonder dan dat gelukkige Menschen dun gezaaid zyn. Zy zouden egter overal kunnen groeien; want het Opperweezen zou hun, om zo te spreeken, eene plaatze, zelfs in de Woestenyen, willen inruimen, indien ze daar wilden geplant worden. Thans zou men ze zoeken, gelyk de schoonste bloemen in de vetste en beste gronden wassen, in die oorden, waar men het heerlykste voedsel van wysheid en deugd vindt; dan ook daar schieten ze heden maar zeldzaam op. Laaten wy, die treffelyker zullen uitblinken, zo wy maar weinige in getale zyn, gelyk 'er maar ééne zon zynde des te schooner blinkt, op den grond, waar wy nu zyn, groeien in schitterende deugden, en hoe gelukkig zullen we dan voor ons zelven zyn, hoe veel hoope kunnen wy hebben van beminnelyk te worden voor onzen ellendigen Naasten, waardig alle onze ontferming! Ziet onzen Felix aan, wiens karacter wy gaan schetzen, volgt zyn voorbeeld, en wordt gelukkig, ô Ongelukkigen!
Felix heeft het wél, zeer wél, oneindig beter dan
| |
| |
men denkt. Hy kogt veel uuren uit om te leezen; doch hy las niet dan weinige maar altoos goede Boe, ken: dan hoe veel hy las in alles wat anderen geschreeven hebben, noch meer lss hy in zyn eigen hart, dat het zyne was, en wat hy mogt vergeeten, nooit ontschoot hem, dat hy daarin opgemerkt hadt. - Verpligt zynde in de waereld te verkeeren, leerde hy haar grondig kennen, zonder haar te willen navolgen, en hoe meer hy haar bezag en kende, agtte hy haar des te minder. - Zyn hart en de waereld deeden hem voorheen meenigen stryd aan, waaruit hy dat voordeel heeft getrokken, dat hy nu weet, niet alleen waarop hy zich mag verlaaten, maar ook dat hy nu eenparig gewapend is tegen alle uitkomsten der dingen. - Zich zelven meester geworden zynde door den bystand, die hem het Evangelie heeft gebooden, waarvoor hy den Hemel dank weet, kan hy den boozen wil tegenstaan, en den goeden zo behagen, dat ze hem niet weelderig maakt. - Hy verkeert in de waereld, en heeft zelf eenige goederen; doch hy wenscht niet meer dan zyn bescheiden deel, zelfs geeft hy groete sommen aan de Armen, maar zorgt, dat niemand Felix voor den geever groet, schoon men het vermoedt: gaarne zou hy alle menschen niet minder gezegend zien, doch zou 'er dan, voor hun, verstand en hart by bedingen om ze zo wél te gebruiken: dus te vreden met de bezitting van maatige goederen, maar nog meer dat hy ze mag uitgeeven, is hy minder te vreden met een maatig deel van Godsvrugt en deugden: gaarne zou hy daarin alle menschen overtreffen, zonder hoogmoedig te worden; niet om dat hy anderen die zielsgaaven misgunt, maar om dat hy oordeelt, hoe meer hy 'er van heeft, te meer nut te kunnen doen in de waereld, hy gelooft toch, dat hy 'er maar in leeft om zich zelven en anderen wys en goed te maaken. - In alle zyne omstandigheden staat hy op eigen voeten, en leunt niet op den arm der grooten, die zo dikwils uit eige belangen weldoen. - Hy voegt zyne gedagten zo naar zynen staat, dat hy, iet minder hebbende, geen gebrek kan lyden, alzo hy zo vry wil zyn zo wel van begeerte als van overtollige overvloed. - Toen hy het gevaar van de voor- | |
| |
spoed in de waereld leerde kennen, beukte hy haare magt, bragt ze onder, en kan ze nu bestieren naar zyn believen. - Men bedriegt zich zo men gelooft, dat Felix den bitteren kelk van smerten nooit geproefd heeft, schoon hy waardig was geweest, dat die hem voorby ware gegaan, indien een wys Mensch het gezonke zoete vogt, op den bodem niet wist te vinden, 't geen anderen, het bovenste alleen proevende, niet denken daarin te zyn: dan de verdrukkingen, hoe zwaar of veel, vielen op onzen Felix als hagelsteenen op een dak, die alleen een groot geraas maaken, de waereld verbaazen, dog schielyk 'er van afschuiven: zyn hart was vlak en effen, effen schuins om de tegenspoeden daarop te laaten afglyden, vlak om het goede volkomen daarop te ontvangen. In de stormen der waereld werdt hy wel getobd; dan hy begreep, dat in dezelfde zee veele anderen verschokt werden door dezelfde stormen, en dat zo hy klaagen wilde, zy zo wel als hy reden tot klaagen hadden, maar dat klaagtoonen niets uitdeeden. Hy dagt dan best de stormen maar te verdraagen, en gerust de slaapen, wanneer 't anker zyner ziele maar vast ware. - Hadt de groote Mogol hem zyn ryk aangebooden, gelyk men nu dwaaslyk meent, dat hy aan zekeren Vorst van Europa gedaan heeft, ja was het hem in waarheid gegeeven, hy hadt geen ander geweest of geworden dan hy nu is, niet vrolyker van harte, niet vergenoegder van geest, niet moediger in zynen omgang, dewyl hy zeer wel weet, dat het genoegen niet is gelegen in de dingen, die hy heeft, of in dat geval bezitten zou, maar in het gemoed des genen die ze agt. - Wanneer het hem lust zich eens één oogenblik te verheffen zonder te zondigen of hoogmoedig te worden, kan hy van een arm hutje een Paleis, van zyn akkértje eene Heerlykheid, van zyn gering kleedje een Gala gewaad maaken; kunnende veel heerlykheids zien in den staat van een Landman, wyl hy vast houdt, dat 's menschen grootheid of kleinheid alleen in zich zelven is hierom roept hy zelfs de Grooten tot getuigen, en laat zich by hen voorstaan, dat hy het veel beter heeft dan zy: maar dikwils keert hy ook het blaadje eens om, en dan wordt, zonder dat hy zich bedroeft, zy- | |
| |
ne deftige wooning een eng hutje; in zyn beste gewaad ziet geene heerlykheid, zyne goederen zyn dan niet zyne eige maar alleen geleende: niets bezit hy, alles is maar voor zyn gebruik, en dat voor een korten tyd. Op zyn best uitgedoscht, ziet hy in dat uitwendige den Heer; maar van binnen den knegt, den regt nederigen Felix. Dus praalt hy als een Gebieder, maar is een knegt van zich zelven, en wordt dus best gediend. - Hoe gerust leeft hy thuis buiten het gewoel der waereld, hebbende geen liever gezelschap dan van zich zelven, en dan nu en dan van zyne Vrienden. - Op het land verkeerende, spreekt de gantsche Natuur tot hem van de Almagt, Wysheid en Goedheid des Scheppers, en hy antwoort met lofen dankzeggingen. Nooit volleerd, leert hy hier noch dagelyks, en de geschape Natuur, de Leermeesteres van zynen Opperheer, staat altoos daartoe gereed, wanneer hy maar leeren wil. - Tusschen hoop en vreeze altyd leevende, maar niet gelyk de waereld, vreest hy altyd met een eerbiedig hart zynen God, en wil niet hoopen dan op het geen, hy volstrekt moet hebben. - Versierd met eene zeer edele, wyse en deugdzaame ziel in een onderdanig lighaam, 't welk dien kostelyken inwooner hoog agt, en als een gewillige dienstknegt onderdanig is, hoopt hy, gevoelende nu en dan de ongesteldheid deezer zwakke wooning, op een verheerlykt lighaam, dat hem zo waard zal zyn, als het hem nu onbekend is. - Hy heeft geene Vyanden, een Wonderspreuk! ten minsten geenen, dan die de deugd, overal, daar zy ze vinden, haaten; die hy dus heeft, benadeelen hem niet, maar zich zelven meer dan hem; want hy heeft de kunst geleerd van voordeel te doen met hunne boosheid. Veel nuts heeft hy van hen getrokken. Zyne vlekken eerder ziende dan zyne onoplettende Vrienden, luisterde hy naar de getuigenissen, die ze van hem gaven, prees hen, wanneer ze zyne feilen hadden ondekt, en verbeterde zich zodanig, dat ze, in volgende tyden, geene waarheid meer willende spreeken, lasteringen van hem moesten uitslaan, welken hy zyn eenparige deugdelyke wandel alleen liet bestraffen. - By de verkryging van eenige aardsche goederen, omhelst hy dezel- | |
| |
ven niet met een schaaterend gelach; en by de scheiding zegt hy ze geen vaarwel met traanen; want zyn hart is geen slaaf van 't aardsche, dat stof is; liever dient het een edeler Heer: en mist hy iets, hy behoeft zich niet te troosten, om dat hy weet, dat het in zyn handen niet vallende, in die van anderen overgaat, welke het mogelyk beter noodig hebben. - Altoos heeft hy een hoog gezelschap, het beste dat 'er voor een Geest, gelyk den zynen, te vinden is, dat naamelyk van den God der Geesten, en der Geesten van dien God; niet aflaatende geduurig aan te houden in eene heilige ontzaggelyke gemeenzaamheid met hem, terwyl hy nog door al te groote duisternis verhinderd wordt hen te zien, nog door al te helderen lichte verblind het oog des geloofs op den eersten te houden, en van de laatsten zich hulpe te belooven in onzigtbaare gevaaren. - Zyn geweeten en zyne handen zyn by uitstek goede Vrienden; de laatsten dienen het eerste, en staan op deszelfs bevel gereed, het goede te doen, 't welk de hooge hemelwet haar bevoolen heeft. Hier door klopt zyne geweeten nooit, en zyne handen rusten nimmer van wél te doen.
Met opgerigten hoofde doedt dit geweeten Felix gaan, opregt en vrymoedig, weigerende zich slaafsch te buigen onder den bezwaarenden last eener moedwillige ongeregtigheid, of bevangen te worden met de knellende boeien van onbillyken angst en noodelooze zwaarigheden, die den geest ter neêr slaan, en geen ander bewys nalaaten, dan dat ze eene ongeroemde overwinning behaald hebben op een zwak hart. - Al konde hy, hy zou niet willen vlugten van zich zelven nog van zynen God; want zyn goed hart is hem als een geduurige maaltyd, en God is zyn eenig licht, en heil, en levens kragt. Als deeze twee maar weeten zyne godvrugtige daaden, is het genoeg; ze mogen dan voor de waereld verborgen blyven, die ze of den behoorlyken lof niet zou geeven, of al te zeer verheffen; voor welk laatste Felix banger is dan voor het eerste. - Scherp berispen en overdadig toejuichen zyn by deezen edelen Man vreemdelingen en geene Gasten. Hy kent de nadeelen van deeze twee uiter- | |
| |
sten. Wanneer hy de misslagen van anderen ziet, is hy aanstonds gereed om die te bestraffen, wyl de wonden der lief hebberen getrouw zyn, dan hy bezit de kunst van dit zo behendig te doen, dat hy dan meer zich zelven dan anderen schynt door te haalen. Zyne geneezende pillen zyn allen verguld. Overdadige toejuiching noemt hy eene valsche Moeder, die hoogmoed haart. Waare lof zyn de goude penningen, welke hy altoos vaardig staat te betaalen. - Zyn oor is een doortogt; nooit geene herberg van de dagelyksche vertelsels, welke de liefdelooze van zynen naasten verbreidt. - Gansch ongenegen om lasten te draagen, niet om dat hy 'er bang voor 'is, maar om dat 'er de Voorzienigheit hem niet toe roept; legt hy niet zeer veel gewigts, waarna anderen haaken, op zyne schouderen; hy weigert zich te pyningen met bewind en regeering, weetende dat het veel gemakkelyker is bestierd te worden dan het roer van heerschappy in handen te houden. Hy schuilt liever onder de nederige onderdaanen, dan vóór te gaan in de openbaare raadzaal. Werk te doen is maar een spel voor Felix, egter wil Felix zich zulk een werk niet maaken. Hy eert liever, dan dat hy geëerd wordt. In deeze ootmoedigheid is egter geen hoogmoed. - Daar hy niemand beleedigt, verwagt hy niet gehoond te worden; zyn goed vertrouwen op zyne medeburgeren doedt hem gerust slaapen: hy vreest geene dieven by nagt, doch is banger voor dieven by dag, die hem den tyd ontsteelen, welken niemand te rug geeven, of hy voor geld koopen kan. - Zo men vraagen mogt; welk is Felix's ambagt? het antwoord is gereed. Felix's ambagt is wél te doen; wél gedaan hebbende is zyn vermaak 'er aan te denken, en nieuwe middelen te beraamen om andermaal wél te doen. Dus is zyn leven een aaneenschakeling van goed doen. Onvergenoegd als 'er de gelegenheden zich niet toe aanbieden, oordeele hy zich verpligt die te moeten opzoeken. 't Zyn zyne beste dagen, als hy eene Weduwe heeft mogen helpen, of Weezen zegenen. Nooit slaapt hy geruster dan in den volgenden nagt. - Felix heeft maar twee handen; hadt hy 'er meer, 't
| |
| |
mogt hem mistaan, maar het zou hem niet berouwen. Zy zyn uitgestrekt tot weldadigheid, niet tot droefenis; wel om, de smerten van anderen te verligten, nooit om ze te vermeerderen. - Droevige wegen ziet hy andere Lieden inslaan; den zynen bewandelt hy blymoedig; want ze is hem van den wysen God aaageweezen des is hy vergenoegd; geene traanen ziet gy immer op deezen weg hem ontvallen, hy strooit denzelven veel eer met bloemen, blyken van zyn dankbaar vrolyk hart, nooit wenschende, dat deeze weg ruimer of effener ware: want, naar zyn bestendig gevoelen, moet deeze goed zyn, wyl God nooit kwaad maar altoos wél doedt. - Deeze gansche weg is somtyds wel eens onveilig door de verzoekingen, dan die voorzien hebbende, en 'er wél op gewapend, maaken ze hem veel eer sterker dan dat ze hem ontzenuwen. Hy strydt overwint, en komt gekroond te rug uit den geestelyken stryd, zingende, niet tot roem zyner moedigheid, kragt en list, maar tot eere van Hem, onder wiens baniere, en door wiens kragt hy heeft mogen zegepraalen. Vernedert hy zich door deeze verlochening? Neen! zo min als een krygsknegt, die den Veldheer, door wiens bevel en geleide hy mogt overwinnen, ter eere zingt. 't Is waar, Felix wordt eens gewond, maar zyn lidtekenen in 't aangezigt tot schande? 't Zyn tekenen dat men van geen vlugten wist. - Gelyk zyn huis dagelyks open staat voor armen en verdrukten, zo zet hy zyn hart open om de gaaven van den altoos goeddoenden God te ontvangen. Hy toch bemint zich zelven om zyns Scheppers wille, en God om zyns zelfs wille. Is Deeze by hem, hy vreest niet wat zou hem een mensche doen! Geeft Deeze hem heil, zyne Ziele is ryk: geeft Deeze hem waereldgoederen, anderen worden door hem daarvan ryk. - Die prys op waare deugd stellen, rekenen zich eene eer Felix te mogen dienen, of hem behulpzaam te zyn in zyne goede oogmerken. En wat zouden menschen geene eer hierin stellen? Engelen zelve vernederen zich om den weldaadigen Man gade te slaan, op dat hy hun gelyk werde. - Voorts is hy wé voorzien en uitgerust voor beide de waerelden;
| |
| |
want in de tegenwoordige heeft hy vreede, en is deeze niet de grootste schat? voor de toekomende is hem heerlykheid bereid, en kan men grootscher goederen begeeren? - Hy leeft noch in de waereld; maar hy heeft te gelyk een hooger uitzigt: 't een verhindert het ander niet. Zyn oog is zo sterk gevestigd op den Hemel, dat aardsche dingen zyn hart niet roeren, zyn oog niet aftrekken kunnen. Eer het zyn tyd is, ziet hy reeds gelyk Stephanus, de verborgen verrukkende vermaaken, hooit ze gelyk Paulus, geniet ze gelyk Lazarus. Niemant misgunt hem dat geluk, dan zy die het niet willen hebben nog verkrygen. Dermaate verrukt door Hemelsche vreugde, zou hy de waereld uitloopen, indien hy niet dagt, dat het laf hartigheid is zynen post zonder oorlof van hem, die 'er ons op gesteld heeft, te verlaaten. Dus is hy te vreeden, schoon deeze weltevreedenheid byna een zyner zwaarste stryden is. Meer verblyd zynde in de hoop van dit geluk, als ooit moedeloos door het gevoel der waereldrampen, agt hy het geen groot gewin te leeven. Nog eenen stap moet hy doen, en dan is het alhier afgedaan. Sterven is zyn meeste bezigheid. Dan hy heeft zo goede kennis gemaakt met den Dood, dat deeze hem geen vyand, maar zyn laatste Gast is, van welke hy geene onbeleefdheid vreest. Dus is het weggaan uit dit leven voor hem niet anders, dan dat hy uitzynde 's avonds naar huis keere, of vermoeid zynde, zich te ruste begeeve. - In dien staat is Felix thans; lang blyft hy 'er niet in. Zyn Verlosser komt, en dan bevindt hy zich in eenen anderen staat, dien Engelentongen alleen kunnen afmaalen. - Verwondert gy u, Leezer, over Felix's geluk? het kan en mag niet minder zyn, om dat hy Felix is. Deeze is geen geboorte-maar een verkreegen naam; hy wordt door meer dan eenen gedraagen: des is hy ook voor allen te verkrygen, mids zy lust hebben Felix's voetstappen na te wandelen.
* * *
De Denker zal de ontvangen Brieven van Susanna Vrindliev - A. Onbekend - N.N. Leiden 17 Nov. - en van k. Weetgraag in het vervol beantwoorden.
|
|