De Denker. Deel 12 (1774)
(1775)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 17]
| |
De Denker.
| |
[pagina 18]
| |
brengen. Hadden zy dit kunnen voorzien, ze zouden zekerlyk hunne ontdekkingen aan de vergetelheid opgeofferd hebben. Konde men de slagtingen, die 'er door gemaakt zyn onder de Volken der aarde, hun vertoond hebben, ze zouden zich dood geweend hebben. Dan, wat klaagen wy over deeze uitvindingen alleen! Eeuwen verloopen 'er somtyds, in welken een Volk, in vreede leevende, geene verwoestingen door middel derzelver te lyden heeft: terwyl 'er eene andere uitvinding onder ons is, die helaas! met weinig smerte werdt beschouwd, hoewel ze elken winter aan veelen, in alle onze Gewesten, het leeven kost: ik doel op de uitvinding der Schaatzen. De kunst is zeker fraai; maar is zy nuttig en voordeelig? Deeze vraag moeten we altoos van alle kunsten doen. Indien hy nog leefde, wiens handen de eerste gemaakt hebben; indien hy zag, hoe veele duizenden daardoor jammerlyk zyn omgekomen in het water, en noch verder het leeven zullen verliezen, de Man zou mogelyk, indien hy niet verder ging, zyne handen, die ze toestelden, uit wraakzugt afgehouwen hebben. Al wat men ten voordeele der Schaatzen zeggen kan, is voor eerst, dat men door dezelve zich eene sterke lighaams beweeging in den winter geeven kan: maar is die beweeging niet al te sterk, vooral in den winter? men maakt de zweetgaten der huid zodanig open door de al te hevige beweeging, die men zich geeft, dat meenig een, die zich niet hoedt, als hy by voorbeeld wat rust, onder het ryden met een ander, dien hy ontmoet, wat praat, of die afbindende, zich niet terstond naar het vuur begeeft, eene doodelyke verkoudheid zich op den hals haalt. - Mogelyk zal men ook aanvoeren, dat men schielyk van de eene plaats naar de andere komen kan, waartoe anders nooit zo gemakkelyke gelegenheid is: 't is zo, maar wat nadeel lydt men, als men van de eene plaats naar de andere moetende, wat langer onder weg is? - De reis op Schaatzen, zegt men, is onkostbaar, men gaat dan noch eens naar eene plaats, daar men anders zelden of nooit komt: dan dit laatste is een teken, dat men 'er weinig te doen heeft, wyl men anders | |
[pagina 19]
| |
op andere tyden wel middelen zou vinden om 'er heen te gaan. - 't Is vermakelyk, voert men aan, zich zulk eene beweeging te geeven: ik ontken dit niet, want men ziet dit aan de byna algemeene heete drift, die men 'er voor betoont; doch de grootheid van dit vermaak komt niet zo zeer of alleen voort uit de beweging zelve, als wel uit de zeldzame gelegenheid, die men heeft, om ze te oefenen. Indien men ze toch, het geheele jaar door, kon hebben, het aangenaame zou ras weg zyn. 't Is thans zo veel als een Spel, dat diverteert, om dat men het alle dagen niet kan waarneemen. - Eindelyk zegt men, in den winter zit men te veel, en daarom is het zeer gezond zulk eene beweeging te genieten: maar wiens schuld is het, dat men in den winter te veel zit? men kan dan immers zo wel gaan wandelen als in den zomer? en wat de beweging aangaat, beweeging is gezond, maar niet alle beweeging, vooral niet die zo sterk is als het schaatsryden: ik heb boven reeds aangemerkt, dat ze voor veelen, zich, bezweet zynde, niet hoedende, doodelyk is geweest; en hoe sterk ze zy, weeten alle Liefhebbers, die voor de eerste reis in een winter op de Schaatzen komen, wat zweeten zy? wat hygen ze, maar kort gereeden hebbende, naar den adem? hoe langzaam moeten ze het in den beginne aanleggen? hoe dikwils rusten? en hoe styf zyn ze des avonds? hoe veel pyn of strammigheid voelen ze dan in de leden? bewyzen genoeg, dat de beweeging veel te forsch is voor menschen, die anders veel zitten. Sommigen moeten, alleen wegens deeze reden, het schaatsryden laaten vaaren, en zy handelen zeer voorzigtig. -- Dan keeren wy het blaadje eens om, na dat wy dus met een kort woord wederlegd hebben, al wat men voor deeze oefening met eenigen schyn kan inbrengen. Indien onze aangevoerde redenen niet gelden, zouden wy alleen maar daartegen behoeven in te brengen, dat het schaatsryden voor veelen gevaarlyk, en doodelyk is. - Niet gevaarlyk zegt men, als 'er balken onder het ys liggen, gelyk men zich doorgaans dus uitdrukt om dik zwaar ys te verbeelden; doch weet men niet, dat overal | |
[pagina 20]
| |
waar stroom gaat, waar een soort van ysdoorvreetend water is, waar togtslooten zyn, op welken Molens maalen, het ys veel dunder dan elders is, en geen mensch kan draagen, wanneer men intusschen op anderen plaatzen met wagens en paarden 'er over kan ryden? Weet men niet, dat het ys van den eenen winter veel broozer is, dan dat van den anderen? Leert de ondervinding niet, dat ys boven sommige gronden geen duim dik zal worden, wanneer het boven anderen tot vier en zes duimen zal toenemen? kortlyk, nooit is 'er op alle plaatzen, staat te maaken op de sterkte van 't ys, en dus kan men niet redeneren op deezen voet: hier kan het veele menschen te gelyk draagen, derhalven overal. Zo hebben veelen gedagt, maar dit heeft veelen het leeven gekost. Doch laat ons eens stellen het ys is overvloedig sterk, 'er is geen gevaar van breeken; wél zo, maar is daarom het schaatsryden buiten alle gevaar? Een ander gevaar, dat 'er altoos mede verzeld gaat, is, dat de kundigste en vlugste Schaatsryder door het breeken van een riem of touwtje van zyne schaats, of door het ryden over een stroospiertje, of door 't glyden in eene barst van het ys den jammerlyksten val kan doen Ik heb een Officier gekend, onder duizenden voor den besten schaatsryder gehouden, die over een rietje, by toeval op 't ys geraakt, rydende, en daardoor in de volle vaart gestremd, dermaate viel, dat hy sints, al zyn leeven, op twee krukken heeft moeten gaan. Ik ken noch meer zulke voorbeelden, die zich noch bitter beklagen ooit schaatzen aan de voeten gehad te hebben. De Liefhebbers deezer oeffening brengen hiertegen in, dat men overal ongelukken kan krygen, zelfs als men maar wandelt, of in zyn eigen huis gaat. Wy staan toe, overal kan men ongelukken krygen; maar loopt men wandelende of in huis gaande, ongelukken te gemoet? heeft men daar te wagten, dat men op gelyke wyze door vallen hals en beenen zal breeken? Ik kan 'er, by ongeluk, struikelen en een val doen; doch zal de val op de aarde zo hard aankomen als een val op het ys? Wy besluiten dan, dat het ons onbegrypelyk voorkomt, hoe men deeze zo gevaarlyke | |
[pagina 21]
| |
kunstoefening met zo veel drift en zo algemeen kan najaagen, en aanmoedigen: geen winter loopt 'er ten einde, of 'er gebeuren overal de droevigste ongelukken en met dat alles wordt men 'er niet door afgeschrikt. In den laatst verloopen winter niet verre buiten deeze Stad, komt een Vader met zyn Zoontje, in eene sleede gezeeten, op de gewoone baan herwaards aanryden, geen kwaad dugtende. Onverziens breekt het ys, te midden op de baan, zy beiden storten 'er in; de Vader redt zich eerst gelukkig, en meent toen ook zyn kind te helpen; maar alle zyne pogingen waren ydel; het lieve jongetje van negen jaaren verdrinkt voor zyne oogen. Een ander geval. Een vader bindt smiddags zyn eenig Zoontje de schaatzen zelf aan, het Kind zou met zyne makkertjes leeren ryden; het krygt streng bevel niet van de baan te ryden; in de drift van voortscharrelen vergeet het, of let niet naauwkeurig, waar de baan was, alzo daar nog maar weinig op was gereeden: den avond vallende, komt het kind niet thuis, de Vader wordt ongerust, hy gaat de buurt rond om te hooren, of zyn kind by anderen ergens in huis was geraakt, of nog op het ys gebleeven; men weet 'er niets van; alle andere kinders waren al thuis, en wisten niet waar het gebleeven was; doodelyk ontsteld leent hy een lantaarn, en gaat het zelf zoeken; na lang zoekens vindt hy het, maar waar? op eene plaats, waar het ys broosch was, in eene byt verdronken. Men denke, hoe de tedere Vader, die zelf het kind de schaatzen hadt aangebonden gesteld was, en welke nagedagtenis hy hiervan hebbe behouden. Een derde geval. Een Bruidegom en Bruid gaan te zamen ryden om eenen hunner Bloedverwanten in een niet ver afgelegen Dorp te gaan bezoeken; vrolyk en wel gemoed tygen zy op 't pad; onverwagts, hoewel men meende, dat het ys overal zeer sterk was, storten zy beiden 'er in; hy komt 'er uit, redt zyne Bruid, doch valt 'er zelf wederom in, en zy magteloos om haaren waarden Bruidegom te verlossen, ziet hem voor haare oogen verdrinken. Hoewel men nu door alle zulke treurige gevallen, waar van 'er, helaas! duizenden meer voor | |
[pagina 22]
| |
handen zyn, niet wyzer wordt, behoorde men, myns oordeels, dergelyke ongelukken in alle openbaare Nieuwspapieren, en voornaamelyk in de Almanakken, die altoos zaaken van veel minder belang melden, bekend te maakën, om het algemeen af te schrikken van het schaatsryden. De Meesters in de schoolen, en de Leeraars in de Categisatien, moesten elk ongeluk, dat 'er gebeurde, den Kinderen voorhouden, en in de Leerredenen over het zesde Gebod: Gy zult niet Doodslaan, de Ouders plegtig afmaanen deeze kunstoefening hunne Kinderen te laaten leeren. Ik staa toch ten vollen in dat denkbeeld, dat Ouders geen vryheid hebben zulk een gevaarlyk vermaak den kinderen toe te staan, en my dunkt, dat de jeugd telkens onder het oog gebragt zynde, dat Ouders aan God verantwoording moeten doen van het leeven hunner kinderen; dat men zich nooit moedwillig in eenig gevaar begeeven moge; dat schaatsryden in meer dan een opzigt gevaarlyk is; dat 'er zulke en zulke droevige voorbeelden van verdrinken zyn, enz. dit eene goede uitwerking op dezelve zou hebben, vooral als men de kinders ongemerkt af hieldt van te gaan zien schaatsryden, en door hun andere vermaaken ten zelfden tyde te bezorgen, of eenige geschenken te geeven, die onthouding wilde boeten. Myne zedeleer mag gestreng schynen; maar Ouders en Vrienden, die kinders in het ys verlooren of met gaaten in het hoofd, dan wel met verminkte Leden thuis gekreegen hebben, zullen ze niet gestreng houden. Men zal misschien ook van my denken, dat ik geen Liefhebber van schaatsryden ooit geweest ben; doch men bedriegt zich daarin. Ik plagt dit oefening dermaate te beminnen, niettegenstaande ik wel eens eenen val gedaan heb, die ik dagt, dat my het leeven zou gekost hebben, dat ik in den zomer al watertandde naar den winter, alleen om op schaatsryden te ryden, en hadt ik het durven en kunnen doen, ik zou den zolder van het huis met zeep besmeerd hebben, om van die Exercitie niet geheel verstooken te zyn in den zomer. Dan wat ouder wordende, het gevaar waarin ik | |
[pagina 23]
| |
my telkens stelde, begrypende, ging de lust geheel over, voornaamelyk toen ik een Vriend kreeg, die my meenigmaal met ontzetting vertelde, dat hy eens met zes makkers op het Haarlemmer - Meer gereeden hebbende, alleen behouden was thuis gekomen, na dat hy hen allen hadt zien verdrinken. - Voorts, mogen anderenGa naar voetnoot(*), gelyk ik my, by gelegenheid van den nu zeer overvloedig vallenden Sneeuw, herinner, zeggen: dat dezelve eene groote weldaad van den Goeddoenden God is, daar zy de hooge lugtgewesten bekoelt; daar de kleine sneeuwdeelen als spiegeltjes, die altoos om den as van hun vlak draaiende, het Zon - en Maan - licht naar alle kanten af kaatzen; daar zy ook nevens andere olyagtige en vlamvattende deeltjes in den dampkring hangende, en met dezelve door aanbotsing moetende vereenigd worden, beletten dat deeze vlamvattende deelen niet altoos in te groote menigte zich by den anderen voegen, ontvlammen, en de lugt te zeer verhitten; daar zy nedervallende door de lucht, uit dezelve met zich naar beneden neemen de dampen die ter ademhalinge onbekwaam zyn, en de vuiligheden die de gezondheid benadeelen; voorts daar zy het aardryk als eene ligte sprey bedekkende, den strengsten Vorst afweeren van de bezaaide en uitgesproote Landen, van veele Planten en Dieren in den grond, die anders ligt zouden sterven; en meer andere nuttige gebruiken, die wy geenzins ontkennende, den weldaadigen God daarin gaarne erkennen en eerbiedigen; nogthans komt het ons voor, dat wy onder de nuttigheden van den sneeuw in ons Land voornaamelyk moeten tellen het behoud van veeler menschen leven, want ten tyde van of voor den strengen vorst ook op het ys gevallen zynde, gelyk nu op nieuws plaats heeft, belet zy het schaatsryden, en komt tevens voor het | |
[pagina 24]
| |
droevig omkoomen van veel nuttige leden der Maatschappy in het versmoren onder het ys of in de wareren. Zo veel dan de Liefhebbers van Schaatsryden zich beklaagen, wanneer het schoon ys dus bedorven wordt, gelyk zy zich uitdrukken, zo zeer verheuge ik my over de goede Voorzienigheid, die voor der menschen behoudenis meer zorgende dan de menschen zelve, het nuttig en dierbaar leven van veelen langs deezen weg bewaaren wil.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygb, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing |
|