De Denker. Deel 12 (1774)
(1775)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 9]
| |
De Gelukkige Ontsnapping.De Heer C....Ga naar voetnoot(*), die in onzen laatsten oorlog, toen hy in onze Legers een zeer aanzienlyken post bekleedde, zich beberoemd gemaakt heeft door zyne kloeke bedryven tegen de Franschen, gelyk de Jaarboeken van dien tyd getuigen, en elk weet, die deezen waardigen Man gekend heeft, verliet daarna onzen dienst, wyl wy vreede hadden, en ging over in dien des Konings van Frankryk, welke toen den kryg tegen den Koning van Pruissen hadt begonnen, om dus, in den oorlog opgewiegd, in den oorlog te blyven leeven, en zich stoffe voor zynen heldenmoed te verschaffen. Dan in het Fransche Leger niet ontvangen zynde, gelyk hy wenschte, zelfs in twist geraakt met den Generaal S.... ja van wangedrag ten onregte beschuldigd, ging hy met verontwaardiging weg, zonder het gewoone afscheid te begeeren. Niet ledig kunnende zitten aan den haard, | |
[pagina 10]
| |
terwyl het oorlogsvuur rondom fel aan het brauden was, begaf hy zich naar den Doorlugtigen Ferdinand van Brunswyk, en hielp de Franschen uit Hanover jaagen. Hierna deezen moedigen Prins volgende tot in Cleefsland, uit 't welk deeze de Vyanden verder verdreef, gebeurde het, dat hy op zekeren tyd, toen de gemelde Prins rustdag hieldt voor zyne afgematte Troepen, te gast genoodigd werdt op het Kasteel van eenen Edelman, een zyner oude Vrienden, in dat Land woonende. Aan deszelfs tafel 's middags zittende, nergens minder dan op verraad bedagt, werdt hy, terwyl de beker lustig rond ging onder de genoodigde vrolyke gasten, van agteren aangegreepen door vier Fransche Hussaaren, die door een heimelyke deur, tegen welke hy met den rug opzettelyk aan tafel geplaatst was, ylings, invloogen, zonder dat hy tyd of ruimte hadt zynen sabel te trekken, wanneer hun dat niet zo gemakkelyk gelukt zou zyn: daarop onwaardig gekneveld, werdt hy, onder het verfoeien van zyns Vriends verraaad, die hem aan den Franschen Generaal beloofd hadt te zullen leveren, naar Wezel gevoerd, en aldaar op eene bovenkamer van het Stadhuis gevangen gezet. Hier maakte men zyn Proces op, en daarin aangemerkt wordende als een gemeen Deferteur, begreep hy ligt, dat het veele moeite zou kosten, zo hy 'er den hals kon afbrengen. Geenen zin hebbende om op zodanige onwaardige wyze te sterven, en geene andere verlossing te gemoet kunnende zien, scherpte hy zyne zinnen om te ontvlugten, maar hoe? was hier de groote vraag: by dag was het volstrekt onmooglyk, men hieldt te naauwkeurige wagt; de nagt scheen nog onbekwaamer ter ontkominge, alzo 'er altyd een Fransch Officier in zyne kamer sliep, en vier Soldaaten voor de deur van het vertrek de wagt hielden. Niettegenstaande deede, zo 't scheen, onoverkomelyke zwarigheden besloot egter onze moedige Held den nagt daartoe te kiezen. Dit vastgesteld hebbende, bedagt hy deeze list daartoe te werk te stellen. Zich vooraf eenige dagen ziek veinzende, verkreeg hy vryheid om eennen Apotheker, aan welken hy juist kennis hadt, | |
[pagina 11]
| |
ter genezing by zich te laaten komen. Deezen beduidde hy, hem eene lange dikke touw en een ander dun touwtje, onder de klederen bedekt, mede te brengen by het doen eener volgende visite, nevens een party Opium (een slaapmiddel), en eenige Assa foetida (Duivelsdrek.) Dit alles hem getrouwlyk bezorgd zynde door den hem welgezinden Apotheker, besloot hy zyne vlugt te beginnen. Op een avond dan, die hy dagt dat vry donker zou worden, zyne kamer rykelyk geparfumeerd hebbende met den geweldig stinkenden duivelsdrek, kwam de Fransche Officier, die naar gewoonte in dezelve slaapen zou, boven, en den stank riekende, vraagde den Heer C.... wat 'er gaande ware? Deeze zich verontschuldigende den grouwzaamen stank verwekt te hebben tot behoud van zyn leeven, (waarin hy niet loog) verzogt met de vriendelykste woorden, dat de Officier, die deezen stank een geheelen nagt niet kon doorstaan, zich voor ditmaal elders ter ruste wilde begeeven, en dus dat ongemak ontwyken. De welleevende Franschman, weinig op zulke parfumes gezet, en medogen met den kranken gevangen hebbende, oordeelde, dat, deeze door vier Soldaaten genoegzaam bewaakt zynde, hy deszelfs vriendelyke bede eenmaal veilig kon inwilligen. Niet lang dan talmende, vergunde hy hem zyn verzoek, en nam, zonder veele complimenten, afscheid, hem wenschende een goeden nagt, waar voor de Heer C.... in de daad van gantscher harte bedankte, doch in een anderen zin dan de Officier meende. Door het open- en toedoen der deure, als mede door de reeten, was de grouwzaame stank, (want de gevangen hadt niet nagelaaten dien vry sterk te maaken) tot buiten de kamer getrokken, en begon de wagthoudende Soldaaten te verveelen. C.... dit merkende, gaf daarop deeze lieden het zelfde verslag van zyn doen, en badt hun, onder het overgeeven van vier flessen wyn, rykelyk met Opium bezwangerd, dat ze den viezen reuk eens wilden afspoelen, op zyne gezondheid drinken, en zich stille houden, alzo de rust hem vorderlyk kon zyn. Hier deedt hy mede de waarheid niet te kort. Zich verheugende, dat deeze twee eerste | |
[pagina 12]
| |
vonden hem zo wél gelukt waren, hieldt hy zich voorts stil, als of hy in diepe rust was, tot tien uuren, wanneer hy zagtkens naar de kamer-deur ging, en met het oor aan den reet luisterende, reeds twee zyner wagten deftig hoorde ronken; een blyk, dat zyn goede Vriend, de Apotheker, de Opium wel bereid hadt. Terwyl de twee andere makkers noch al lurkten aan de fles, en op een slaperigen toon begonnen te fluisteren, hieldt hy zich stil, en wagtte tot half twaalf, wanneer ze met hun vieren, in een diepen slaap verzonken, niet meer wisten, wat 'er in de waereld omging. Toen zich haastende, trok hy zyne laarzen aan, greep zynen mantel en de touwen, en klom naar den toren van het Stadhuis. Een der vensteren hier geopend hebbende met alle mogelyke stilte, bondt hy aan het dunne touwtje een stuk gelds, en dat als een dieploot gebruikende, peilde hy, waar het neer zou komen. Zo diep zonk het weg, dat hy vreesde zyne dikke touw niet lang genoeg te zullen zyn om zich daar ter plaatze neder te laaten. Een ander venster dan geopend hebbende aan de andere zyde, en zyn dieploot weêr neergelaaten, vondt hy grond op minder afstand: met het zelve slingerende merkte hy, dat het tusschen twee huizen, met leijen gedekt, in eene goot neerkwam. Een kort beraad daar op neemende, maakte hy het groote dikke touw aan den styl van het venster vast, en liet zich daarop nederzakken: in de loode goot gekomen zynde zogt, en vondt hy gelukkig een dakvenster, dat hy na eenige moeite open kreeg. Hierop klimt hy stoutmoedig in 't huis, komt op den zolder, zoekt en vindt in het duistere de trap, treedt af naar beneden, komt in den gang, die hem in een binnenkamer bragt, alwaar de Man en Vrouw van den huize te bedde lagen. De laatste door het afkomen, hoewel zo veel mogelyk was, stil verrigt, ontwaakt stiet, haaren vastslaapende Man, al grommende, aan, wyl hy niet wilde wakker worden, zeggende: staa op, daar zyn dieven in ons huis: de half ontwaakte Man bespotte, ten zyne gelukke, zyner Vrouwe inbeelding, en weigerde op te staan. Deeze zamenspraak hoorde de Heer C.... aan; en weetende, dat het nu vooral tyd was | |
[pagina 13]
| |
zich dood stil te houden, bleef hy op de plaats, waar hy stond, roerloos staan meer dan anderhalf uur, tot dat dat de Vrouw, niets meer hoorende, weêr in slaap gevallen was. Toen de binnenkamer verlaatende, en in den gang wedergekeerd, volgde hy denzelven naar agteren, en kwam in eenen stal, geslooten aan de straat met twee groote deuren. Hier besteedde hy een onbeschryflyken arbeid om een derzelven open te krygen: hy arbeidde 'er aan tot drie uuren 's morgens, toen het hem gelukte zynen wensch te vekrygen. Eer hy uitging, sloeg hy zynen mantel om, en met een kloeken stap uit een naauw straatje, in 't welk deeze stal uitkwam, in eene groote komende, zag hy een kroegje open, in welk hy intrad, en voor een stuiver brandewyn dronk om het hart wat te sterken. Van daar voortgaande lynregt naar de poort, zag hy by dezelve alles in beweeging, alzo 'er eenige legerwagens uitreeden om den Rhyn over te vaaren, en naar het Fransche Leger te ryden. Aan de eene zyde der poort stondt een Schildwagt, die, gelyk onze Held vreesde, hem vraagen zou, eer hy mogt uitgaan: wie hy was? Om dit groot gevaar, dat hy hier liep, te ontwyken, hieldt hy zich aan de andere zyde, en slipte, ongemerkt, met de uitrydende wagens voortgaande, 'er door. By de gierbrug aan den Rhyn komende, zag hy daar een anderen schildwagt staan, die, gelyk de eerste orde hadt niemand onbekend over te laaten vaaren. Dit gezigt, verklaarde hy daarna, ontstelde hem, doch zich kloeklyk herstellende, tradt hy toe, en sprak hem zelfs in 't Fransch aan, ziende, onder het uitbulderen van eenige morbleu's, op de boeren, die zynen Koning zo veele legerwagens, als hy noemde, moesten leveren, en zeer nalatig waren in het volbrengen. De schild wagt hem dan aanziende voor een Officier of Opziender dier wagens, dagt het onnodig deszelfs naam en qualiteit te vraagen, maar boodt zelfs zich aan om eenen van den wagt naar den Gouverneur te zenden, op dat die order zou geven, dat de boeren meer legerwagens spoedig leverden: dan hy bedankte voor de politesse van den soldaat, en zeide slegts, terwyl hy stout voort tradt, en op de | |
[pagina 14]
| |
gierbrug stapte om met eenige wagens te gelyk overtevaaren, hy zou, by zyne terug komst, die kinkels van boeren wel vinden. Denk, wat genoegen onze Held gevoelde, toen hy de brug onder de voeten hadt, en van het Land afvoer, rekenende zich nu byna geheel veilig. Binnen korten aan de overzyde der rivier gekomen, was goede raad al weêr duur. Waar nu toch te blyven in dit vyandelyk Land, daar hy, zo ras men zyne vlugt bemerkte, zou gezogt, en ras konde gevonden worden. Een nieuwe list, die hem inviel, best hem voorkomende, dagt hy zich ten eersten daarvan te moeten bedienen. Hy scheidde zich naamelyk van den weg, dien de legerwagens volgden, af, en eenen wiel, of waterkolk, voorheen door eene dykbreuk veroorzaakt zoekende, en gelukkig vindende, deedt hy zynen mantel af, en stopte, dien in een gerold hebbende, onder eenige groente aan den oever onder het water. Zelf kroop hy daarop geheel onder het water, met den rug tegen den afhellenden oever liggende, en het hoofd agter over steekende, alleen met den mond uit het water om adem te scheppen. Ligt zou hy hier ondekt zyn geworden; doch hy hadt alvoorens zorg gedragen van het hoofd en de schouders met groote waterbladen wél te bedekken, waardoor hy niet kon gezien worden. Ondertusschen was zyne vlugt door de touw, hangende aan de openstaanvensters van de Stadhuistoren, in de Stad bekend geworden, waarop de Gouverneur aanstonds eenige Commando 's Hussaaren alle poorten uit zondt om hem te agterhaalen. Zy renden langs den dyk, aan welks voet de Heer C ... in 't water en in den modder zat, daar hy hen de hun tegenkomende boeren hoorde vraagen: of ze niet een' Heer, zo en zo gekleed, gezien hadden? Toen, betuigde hy naderhand, kon hy niet nalaaten, deeze zyne najaagers in zyn hart uit te laggen, en zich in zynen vond te kittelen. Hoe zeer deeze Ridders zich dien dag afsloofden met zoeken, C .. werdt niet gevonden, des zy 's avonds stedewaards keerden, vloekende op den ontvlugten, om wiens wille zy zo veele moeite vrugteloos hadden gedaan. Toen alles in den avond stil was geworden, en de Klok tien uuren geslagen hadt, kroop | |
[pagina 15]
| |
de Heer C ... die van smorgens vier uuren daar gezeeten hadt, wel overvloed van drank, maar geen andere versterking genooten hebbende, uit zyn onaangenaame schuilplaats. Nergens onraad merkende, wrong hy, zo goed hy kon, zyne natte klederen en mantel uit, en begaf zich, op marsch. Der wegen in die Landstreek zeer wel kundig zynde, sloeg hy die geenen in, welken hem het spoedigst op eene groote hei, waar hy niet te ontdekken was by nagt, en vervolgens op een vreemd Territoir, ten minsten op eene plaats, daar hy voor de Franschen niet te vreezen hadt, bragten. Een Man zynde, veerdig ter gang, moede van een geheelen dag zo stil in het water te zitten, kon hy nu zyne schreeden ook verdubbelen: hy marsscheerde dan zo styf, dat hy in het holste van den nagt in een Dorp kwam, waar hy buiten schoot was. Hier kende hy den Kastelein van eene der herbergen gemeenzaam, by wien hy nu wilde vernagten. Deezen klopte hy dan op, welke, door den slaap bedremmeld, de stem niet kennende, en de deur niet durvende openen, hem toeriep: wie is daar? Uw oude Vriend! gaf de Heer C ... ten antwoord, talm niet, doet maar open. De Kastelein vloog daarop ten bedde uit, onstak het licht, en opende de deur, nieuwsgierig, welke Vriend op dit ontydig uur hem kwam bezoeken. De Heer C ... trad daarop binnen, en vertoonde zich aan den Man. Hemel! goede Hemel! riep deeze uit: zyt gy het, Heer C ..! maar hoe zo afzigtig en zwart! waar hebt gy gestooken? Daar handelen wy straks van, zeide de vergenoegde Heer C .., ontsteek vuur, warm een paar flessen rhinschen wyn, en geef my een schoon hemd. Intusschen kleedde hy zich uit, trok het schoon ontvangen hemd aan, kroop in het warme bed van den Kastelein, en vertelde hem onder het inneemen van den gewarmden drank, hoe hy dien dag de handen der Franschen ontkomen was. Terwyl zy hartelyk den lever schudden over de gefopte Franschen, begon de Heer C ... die door 't stil verblyf in 't water, den marsch, en geleede nagtkoude veel uitgestaan hadt, de warmte des wyns voelende, ter ruste te neigen; de Kaste- | |
[pagina 16]
| |
lein spreide dan een ander bed; doch kon door het verhaal deezer vreemde gebeurtenis, en de aankomst zyns ouden Vriends niet rusten, hy was dan vroeg op; maar de Leezer zal ons gelooven, als we zeggen: dat de Heer C ... een gat in den dag sliep, en den volgenden daar beter in zyn schik was, dan op het Stadhuis te Wezel. Men ontdekt in den Heer C ... eene ongemeene onverschrokkenheid van hart in het aanzien der grootste gevaaren, eene verbaazende tegenwoordigheid van geest in het uitvinden van goede middelen tot zyne behoudenis, toen 'er geen tyd van beraad was; eene stoutheid, die weinig weergaa zal hebben: met een woord, de nodige hoedanigheden voor een groot Officier in een haglyk tydstip. Wy twyfelen niet, of 't zal onze Leezers aangenaam geweest zyn, dat wy dit fraai geval, in die Landstreeken bekend, doch hier vreemd, hun medegedeeld hebben, zo als de Heer C.... dit zelf verhaald heeft aan zyne Vrienden. 't Is aangenaam een Vaderlandschen Krygsman in zulken grooten nood zich zo kloeklyk te zien redden. De moed is dan in onze Officieren niet uitgestorven, de rustigheid niet verlooren!
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thierry, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing |
|