De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 401]
| |
Myn Heer!Het is zeker aan U en uwe meeste Leezers niet onbekend, dat de Drukpers tegenswoordig veele stof tot discours oplevert; de Dichters zelfs stellen zich voor haar in de bres. Ik neem derhalven de vryheid aan U deezen Brief over dezelve mede te deelen, met vriendelyk verzoek, dien, zo gy hem eene plaats in uw Werk waardig oordeelt, met uwe aanmerkingen gemeen te maaken. Daar door zult Gy my grootelyks verpligten, en aan uwe Leezers gelegenheid geeven, op sommige punten te denken, die mogelyk van nut kunnen zyn. Het komt my voor, myn Heer! dat onze Hooge Regeering allerwyzelykst zal doen, de Vryheid van de Drukpers, ten opzigte van den Godsdienst, (want daar over vallen thans de discoursen,) zo als zy tot nog toe deede, haaren gang te laaten gaan, zonder daaromtrent eenige verandering te maaken. Ik zal om dit myn gevoelen te staaven, alleen eenige oppervlakkige gedagten te berde brengen, welke door een geleerder en geslepener oordeel zouden kunnen worden uitgewerkt. 't Is wonderlyk, dat, daar 'er nooit meer, dan in onze dagen, van Verdraagzaamheid en Toegeevenheid gesproken werdt, 'er echter by ons nooit eene zaak, zo 't schynt, van wat natuur ook, in der minne kan afgehandeld worden; men sluit de Reden terstond buiten, en slaat ten eersten tot drift en bespotting der tegenparty over; men zou door de betragting deezer bovengenoemde Kristelyke deugden onszelven, en onze naasten, beter maaken; wy zouden handelen als redelyke menschen, en de Reden tot dat hoo- | |
[pagina 402]
| |
ge einde, waar toe zy ons gegeeven is, kunnen gebruiken; doch thans raakt de zaak in geschil veelal uit het oog, en men valt de tegenparty niet zelden met personaliteiten, of beuzelingen, op 't lyf; schoon ik van harte bekenne, dat 'er edelmoedige Schryvers gevonden worden, die deeze kleenigheden en laagheid van Geest, hunnen arbeid en geleerdheid onwaardig oordeelen. Maar ter zaake. Daar zyn 'er, die meenen, dat de Vryheid der Drukpers moest beteugeld worden, uit hoofde van de Godslasterlyke boeken, die door dezelve worden gemeen gemaakt; en waar door de Deïsten, Naturalisten, en, met een woord, alle soort van Sterke Geesten, de Kristen Kerk zoeken te benadeelen, en de goede Gemeente in hunne verderffelyke en zielsschaadelyke begrippen overtehaalen. Ik geloof, myn Heer! dat die menschen voor hunzelven goed denken, doch omtrent de Zaak verkeerd. - Zy denken goed, zo lang zy by hunzelven waarlyk meenen overtuigd te zyn, dat deeze Schriften eenigzins aan onzen schoonen en allerredelyksten Godsdienst kunnen schaden 't is hunne pligt, denzelven voortestaan, te handhaven, en te verdedigen: want de Godsdienst betreft de behoudenis van onze Zielen voor eeuwig: zy zyn verpligt voor denzelven te waaken, en zorg te draagen, dat die in geenerleie opzigten onteerd, geschonden en gelasterd worde; hun voorneemen is loffelyk, hun inzigt pryzelyk; en zy denken dit te doen, door de Drukpers aan naauwere banden te leggen. - Doch juist hierom handelen zy, naar myne gedagten, verkeerd; en zo dra zy zulks bemerken twyffel ik niet, of zy zullen, (ik sluit die geenen uit, die door eenen Goddelyken Yver: gelyk zy 't noemen: gedreeven worden, om hun stuk staande te houden,) als opregte menschen bekennen, dat zy slegts de goede zaak, daardoor, meenden te beschermen. Laat ik, om ze tot die edelmoedige erkentenis te brengen, U myne Gevoelens voordraagen, die ik meen, dat men te wagten heeft, indien de Drukpers, ten deeze aanzien, haare Vryheid werdt benoomen. Het Godvrugtig Oogmerk van deeze Voorstanders onzer Openbaring is, hier door de Schriften van alle Sterke Geesten en Belagers van onzen redelyken Godsdienst, uit ons Land te bannen. - Behalven dat dit door de Vryheid der Drukpers te beteugelen niet verhoed zou worden, naardien 'er duizend gelegenheden zyn, om die Schriften straffeloos van elders te bekoomen, of onder de hand te verspreiden, in weerwil der aangewende zorg, om zulks te beletten; behalven, dat de meeste menschen byna eene onverwinnelyke begeerte en geneigdheid schynen te hebben, | |
[pagina 403]
| |
naar dingen, die verboden zyn, en daarom zulke Schriften die verboden waaren, greetig zullen zoeken, en veelen van denzelve leezen, die anders mogelyk nimmer van hun zouden ingezien zyn geworden, waar door de besmetting te algemeener zich zou verspreiden; behalven dat dit meer dan waarschynlyk het gevolg zou zyn, en dus door de Vryheid der Drukpers te besnoeien meer nadeel, dan voordeel, aan onzen Godsdienst, zou toegebragt worden; behalven dit, vraag ik: - Zou dit niet naar Inquisitie, of onderdrukking in die Vryheid, die allen menschen toekomt, om God naar hun geweeten te dienen, zweemen? Zou dit niet merkelyk strekken tot veragting en bespotting van onzen dierbaaren Godsdienst? Is het dan reeds met denzelven zo verre gekoomen, dat die niet, dan door dwangmiddelen, kan worden staande gehouden? Ik bid U, myn Heer! wat zouden toch deeze Schryvers niet alleen, maar zelfs andere Natiën, zelfs min ervarenen of ongeoeffenden onder ons, waanen? Zouden zy niet denken, dat de Kristelyke Godsdienst zo zwak is, dat die den aanvallenden Vyand geenen tegenstand kan bieden? Stryden wy niet met God, staat deeze in het hevigst Vuur niet aan onze Regte hand? Maar ik voorzie, dat my buiten twyffel zal worden tegengeworpen, dat deeze Boeken van de Deïsten, Naturalisten, en van allen, die onzen schoonen Godsdienst zoeken te ondermynen, grooten ingang vinden by onzen Landaart; dat zy de gemoederen slegte gevoelens omtrent de Openbaring, omtrent alle andere Geloofspunten, tragten inteboezemen. Dit beken ik gaarne; en ik heb zo sterken afkeer van alle die Schriften, als iemand ter waereld; ik stel vast, dat zy veel kwaads doen aan de zuivere Leer van 't heilig Euangelie; dat derzelver oogmerk is dezelve te ondermynen, en, zo zy konden, om verre te stooten; doch daarom wilde ik ze niet verboden hebben; het kwaad, dat daar uit zou voortvloeien, was misschien veel erger; men moet alle deeze Godslasterlyke Werken op eene beter en redelyker wyze te keer gaan; en gaf de Hemel, dat dit ten eenigen tyde geschiede, wel ras zou men die laage ziele zien inkrimpen, en den waaren Godsdienst, in het midden van het vrye en gezegend Nederland, in zynen vollen luister, ten toon gesteld. Dit gewigtig oogmerk zou, dunkt my, op de volgende wyze kunnen bereikt worden. 't Zy verre van my, myn Heer! dat ik aan iemand ergernis zou willen geeven, daarom verzoek ik vooraf, eer ik myne gedagten verder uite, ernstig, dat zich niemand ter waereld over myn gevoe- | |
[pagina 404]
| |
len belge, met betuiging, dat ik niets anders ten doelwit hebbe, dan de eer, roem en verbreiding van onzen dierbaaren en allerredelyksten Godsdienst. Dit zou, myns oordeels, best kunnen geschieden, wanneer men aan de Eerwaarde Leeraars der Hervormde, en der andere Kristen Kerken, (die wy vertrouwen, dat allen hun hoogst belang stellen in de handhaving en verbreiding van den Godsdienst, dien zy als den waaragtigen belyden,) dat aan deezen de Schriften van de voorgemelde Vyanden van onze Leer, na derzelver Gemeenmaaking, ter beoordeeling en wederlegging, wierden toebetrouwd. Dit dunkt my kon ligt gevonden worden. Laaten 'er slegts een zeker getal van de braafsten, geleerdsten en agtingwaardigsten deezer eerwaardige Mannen, verkooren worden uit ieder Classis, en eenigen van de voornaamste en kundigste Godgeleerden der Dissenters worden verzogt, om de Boeken, die omtrent de plaatzen hunner wooning gedrukt of verkogt worden, als Censores Librorum, te beoordeelen, en met alle bezadigdheid, met den geest van zagtmoedigheid, en Kristelyke bescheidenheid, de verkeerde en schadelyke stellingen van derzelver Makers te wederleggen. Daar is geen twyffel aan, of veele edelmoedige zielen zouden 'er onder ons gevonden worden, die zich gaarne, om den naam van Kristus te verdedigen, die moeite zouden getroosten, en met alle volvaerdigheid dien arbeid op zich neemen. Welke voordeelen zouden hier uit voor onzen Godsdienst niet voortvloeien! Gelyk het zeker is, myn Heer! dat de Deugd nooit schooner, heerlyker en beminnelyker zich vertoont, dan wanneer ze met de Ondeugd vergeleeken wordt, dus zou ook de Goddelyke Openbaring veel klaarder en luisterryker zich vertoonen, en dies te aanneemelyker worden, als men 'er de ongegronde en veelal allerbespottelykste gevoelens van derzelver Vyanden lynregt tegen over stelde. - Wy zouden toonen, dat onze Leer, die van God is, het hoofd dorst bieden. - En zo ras 'er Mannen, bekwaam, om het Ongeloof grondig te bestryden, (hoedanigen 'er, God dank! in ons Land nog gevonden worden,) onder ons opstonden, zouden, wy even schielyk den aanval der Vyanden van onzen Godsdienst zien verflaauwen; die nu, geenen tegenstoot gewaar wordende, al dieper en dieper tragten intedringen; en, zo ze met geweld te keer gegaan worden, het eenvoudig gemeen zullen zoeken diets te maaken, dat 'er geene andere wapenen voor handen zyn, ter verdediging van onze Goddelyke Openbaring, dan zulken, die Muhameds navolgers en alle bedriegers gebruiken, om eenen valschen en bedriechelyken Godsdienst te handhaven, voort te planten, en | |
[pagina 405]
| |
voor deszelfs ondergang te behoeden. - Om kort te gaan, wy zouden hier door aan alle onbevooroordeelden toonen, dat onze Godsdienst den toests der zuivere Reden, in alle deelen, kan doorstaan; wy zouden dus doende, den zwakken in 't geloof opbeuren, den wankelenden vastmaaken, en den gevorderden meer en meer versterken; met een woord, het nut hier uit voortkoomende, verbeeld ik my, myn Heer! dat UE. zelf beter gevoelt, dan ik hetzelve kan uitdrukken. Maar stellen wy nu eens, de Vryheid van de Drukpers was verboden; de Schriften van de Lochenaars der Goddelyke Openbaring mogten in ons Land niet gedrukt, verkogt en verspreid worden, (dat toch in weerwil van de strengste Plakkaaten zou geschieden,) maar stellen wy nu, dat dit niet geschiede, en konden ze dus niet door ons wederlegd worden. - Is het dan niet onze pligt, als redelyke Menschen, als Kristenen, medelyden te hebben met onzen evenmensch, dien wy zien, dat dus voortgaande, buiten eene byzondere Genade, geen voorwerp kan zyn van de Goddelyke Gunst? Moeten wy niet naar de Les en het Gebod van onzen Menschlievenden Heiland, alle onze kragten inspannen, onze pogingen verdubbelen, om zo eenen van zynen dwaalweg, op het regte pad, te helpen? en hoe zal dit kunnen geschieden, zo wy hem in zyne dwaaling, op denzelven, laaten voortwandelen? Hoe veele vrye Geesten zyn 'er niet door hunne eigene Werken of Schriften overtuigd, en gebragt tot de Kennis van den waaren en levendigen God, zo als hy zich geopenbaard heeft in en door het Euangelie; vestig slegts, myn Heer! uwe oogen op het naburig Engeland, en het zal u een gansch boekdeel van bekeerde Deïsten opleveren; en waar toch moet men dit anders aan toeschryven, dan dat zy hunne verkeerde stellingen door geoeffende en verstandige Godgeleerden zo duidelyk wederlegd zagen, dat zy niets ongerymder, bespottelyker en haatelyker, dan dezelven, vonden, en niets beminnelyker, redelyker en aanneemenswaardiger, dan de Leer van 't Euangelie; waar toe zy nooit door dit middel zouden kunnen gekoomen zyn, zo ook in die tyden, en op die plaatzen, de Vryheid der Drukpers was ingetrokken. - En wat zou dit eene stille en zielsverkwikkende vreugde verwekken in de gemoederen van alle regtgeaarte Kristen Leeraars, indien zy met die van Engeland konden zeggen, die en die aan Kristus te hebben toegevoegd, en geleerd, om God te dienen, zo als hy wil gediend worden. Zie daar, myn Heer! met weinige woorden, myne gedagten omtrent de Drukpers, en op welke eene wyze dezel- | |
[pagina 406]
| |
ve moest geoeffend worden. Indien ik niet vreesde, uwen aandagt reeds te veel gevergd te hebben, zou ik 'er misschien iets nebben bygevoegd, omtrent het Nut, het welk de Geleerdheid hier door ontvangt, en zou ontvangen, ik wil niet zeggen door de Schriften der Tegenparty, of Bestryders onzer Openbaring, maar door de beoordeeling en wederlegging hunner werken. Hoe veele Godvrugtige en Verstandige Werken zouden wy immers ontbeeren, indien er geene Goddelooze Boeken geschreeven waaren, ten blyke dat onze Voorvaders al wisten, dat onze Godsdienst van die Natuur was, dat die niet door dwang, maar door redelyke voorstellen en bondige bewyzen moest verdedigd worden. En waarlyk kan dit niet geschieden, dan verdient die geen geloof, en denzelven te omhelzen, is louter bygeloof. Maar, God dank! de Schriften, die wy ter verdediging van onzen Godsdienst hebben, overtuigen ons ten vollen, dat men geen Dweeper, of Bygelovige, behoeft te zyn, om een Kristen te weezen, hoe zeer het Ongeloof dit, tot walgens toe, der waereld zoekt te beduiden, en op te dringen.
Myn Heer!
Ik blyve met alle hoogachting, UEd. DW. Dienaar en standvastige Leezer,
ALETHOPHILUS.
Deez' Brief van den Heer Alethophilus verdient gewisselyk de overweeging van allen, die belang in den Kristelyken Godsdienst stellen, en deszelfs eer, beveiliging en voortplanting ter harte gaat. Ik ben met hem van oordeel, dat het besnoeien of beteugelen der Vryheid van de Drukpers het regte middel niet is, om denzelven te doen bloeien, maar veel eer het Ongeloof in de hand zou zyn gewerkt. De Ongelovigen het Schryven en Verbreiden hunner Schriften met geweld te beletten, is het regte middel, om die Heeren Vrygeesten over Verdrukking in hunne Vryheid te doen klaagen, daar door medelyden met hen in de gemoederen van anderen te verwekken, en dus eene soort van agting te verwerven by eenvoudige luitjes, en jonge Losbollen; die zich nimmer verledigden de gronden, waar op het gebouw van onzen Godsdienst rust, te onderzoeken; waar door hunne redeneeringen, (behalven dat zy doorgaans zeer naar den smaak zyn van jonge luiden,) eenen gereden ingang in derzelver gemoederen zullen vinden, nu ze met dat fraay vernis overdekt zyn, als of men geene beter middel heeft, dan door geweld hen het Schryven, en Verbreiden hunner Stellingen, te beletten, ter verdediging van dien Godsdienst, die een leven vordert, veel te somber en te naargeestig voor zulke knaapen, daar zy hunnen aanhang door zoeken te vergrooten. Deezen zullen in hunne belangen zyn, eer zy 't zelven weeren; en zich niet verwaardigen de bewyzen voor eenen Godsdienst te onderzoeken, ter werks verdediging men wapenen gebruikt, die altoos by de hand genoomen worden, als men op geene an- | |
[pagina 407]
| |
dere wyze kans ziet, zyn stuk door goede en bondige bewyzen te staaven. - Doch is de Drukpers Vry, mag elk zyn gevoelen vry leeren en verbreiden, ten opzigte van dm Godsdienst; brengen Gelovigen en Ongelovigen, elk op hunne beurt, hunne bewyzen, voor en tegen den zelven, aan den dag, dan kunnen de Ongelovigen met over krenking hunner wettige Vryheid klaagen, geen medelyden in de gemoederen van anderen verwekken, en daar door geenen aanhang krygen; dan kan 'er geen vermoeden zyn, als of de Kristenen hunne bewyzen voor de Goddelyke Agtbaarheid hunner Openbaring niet kragtig genoeg oordeelen, om het spitsvindigst Ongeloof te beschaamen en alle onbevooroordeelden van de waarheid hunnes Godsdiensts te overtuigen 5 dan kan elk de bewyzen voor en tegen de Goddelyke herkomst van 't Euangelie onderzoeken; dan heeft elk gelegenheid, om door overtuiging, en niet door toeval, door blindelings te volgen, een Kristen te zyn; dan zal men meer Kristenbelyders, en minder zogenoemde sterke Geesten, in ons Land, ontmoeten, dan wanneer deeze laatsten met geweld beteugeld worden, dewyl, gelyk de Heer Alethophilus wel opmerkt, en wy aan 't hoofd van dit Vertoog gesteld hebben, de menschen altyd haaken naar 't verbodene, en veelal hetzelve begeeren, enkel om dat het verboden is, althans zullen hier door duizenden gelegenheid hebben, om welovertuigde Kristenen te worden; Kristenen die niet ligt door de vyanden van onzen Godsdienst, van hun eenmaal aangenoomen Geloof, zullen verleid en afgetrokken worden; daar nu veelen der zogenoemde Kristenbelyders, op den eersten aanval der Bestryders onzer Openbaring dikwyls verlegen staan, dewyl zy nimmer behoorlyk omtrent de Gronden van onzen Godsdienst onderweezen waaren, by gebrek, dat men hen de Tegenwerpingen der Ongelovigen noort in haare volle kragt heeft leerén kennen. Dit moest men tragten te doen. Werden de jonge luiden hier omtrent wel onderweezen, de Ongeloovigen zouden luttel schaaden; hunne Schriften zouden dienen, om henzelven te beschaamen, dewyl ze op dezelven dan van de zyde der Kristenen altoos bondige antwoorden, en welgegronde wederleggingen, zouden ontmoeten; en deezen, de zwakheid der bewyzen tegen den Godsdienst van den kant der Ongelovigen ziende, zouden te gelyk, door dezelven, in hun geloof, op nieuw, versterkt worden. Om het Ongeloof te beteugelen en voortekomen, besnoeie men derhalven de Vryheid der Drukpers niet. - Men legge zich toe, in plaatze van over duizend dingen, die ons niet wyzer noch beter kunnen maaken, onder elkander te harrewarren, om in zyne Gesprekken en openbaare Redevoeringen, malkanderen te onderhouden, over de redelykheid, aanneemelykheid en gegrondheid van onzen Godsdienst, en op welke onwrikbaare gronden dezelve rust. - Men draage zorg, dat men geene Stellingen voor Geopenbaarde Waarheden opgeve, zonder te gelyk derzelver redelykheid aan te toonen, om geen voedzel aan het Ongeloof te geeven, als of onze Openbaring iets leerde, dat den toets van 't gezond verstand niet in alle deelen kan door staan. - In plaats van de jonge luiden te leeren wat zuiver Gereformeerd, goed Oud Lutersch, en Regtzinnig Mennist is, en wat als Remonstrantsch met of al door den beugel kan, leere men hen, waarom en om welke reden men den Kristelyken Godsdienst, als den waaragtigen, verpligt is te gelooven, te omhelzen, en te beleeven. - Men laate niemand toe, in 't openbaar te leeren, dan die overtuigende blyken heeft gegeeven, dat hy met andere wapenen de Ongelovigen weet te bestryden, dan met schreeuwen: ‘de Vryheid der Drukpers moet beteugeld en den Ongelovigen belet worden, hunne Schriften te verspreiden’. - In plaats van zulke Kerkelyke Vergade- | |
[pagina 408]
| |
ringen te houden, waar in men, (zo als het heet) voor de eer van den zuiveren Godsdienst waakt, terwyl men ondertusschen, niet zelden, in dezelven, zyne Medekristenen veroordeelt, en aan zyne heerzugt zoekt opteofferen: om dat deezen, in alle deelen, omtrent betwistbaare punten, die tot het weezen van den Kristelyken Godsdienst niets doen, niet denken, gelyk zy denken: in plaats van dit, houde men byéénkomsten, om te overleggen, hoe men best het Ongeloof zal bestryden, niet met geweld, maar door bondige bewyzen; en hier in vereenige men zich met elkanderen, om den algemeenen Vyand mee vrugt te bestryden, zonder in zyn eigen lighaam, te twisten, en te harrewarren, over dingen, waaromtrent men zeer wel van den, anderen verschillen kan, behoudens het Karakter van een verstandig, yverig en godvrugtig Kristen. - En men agte zulke Voorstanders en Hoofden van den Kristelyken Godsdienst: al zyn ze de allerzuiversten in de byzondere begrippen der Kerkgemeenschap, tot welke wy behooren: men agte zulken, wier zedelyk gedrag zichtbaar strydig is met de Voorschriften van onzen schoonen Godsdienst; zyne gemeenschap volstrekt onwaardig; men zegge hun die op; men werpe hen uit; men stelle in hun plaats zulken aan, die in kunde, in deugd en Godsvrucht het meeste uitblinken; deezen zoeke men te begunstigen, te bevoordeelen, door ze in de aanzienlykste posten te slellen; men vereenige zich te saamen, om de Gemeente van zulke Schandvlekken, die een Onkristelyk leven leiden, die niet door den Geest der Liefde bezield worden, te ontheffen; zy doen den Godsdienst oneer aan; zy zyn verderselyke Voorbeelden, hoe zuiveranders in de Leer; zy geeven voedzel aan het Ongeloof; zy doen meer nadeel aan de goede zaak van het Kristendom, dan het Ongeloof immer kan veroorzaaken. - Door dit alles zal oneindig meer uitgewerkt worden, tot voortplanting en beveiliging van onzen Godsdienst, dan door de Vryheid der Drukpers te beteugelen; ja dit zyn de middelen, om den Kristelyken Godsdienst, zo veel van ons Menschen ashangt, voor deszelfs ondergang te beveiligen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thieby, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|