| |
| |
| |
De Denker.
No. 365. Den 25 December 1769.
[Lofrede, over het groot getal der degelyke menschen, die, niet tegenstaande zo groote verbastering, nog in ons Land gevonden worden.]
Semper honore meo, semper celebrare donis.
Virgilius.
Deezen avond my aan myne tafel by den haard gezet hebbende, om een Vertoog tot hervorminge der zeden myner Landsgenooten te schryven, viel my in, dat het tegenwoordig jaar ten einde liep, en hoewel sommigen klaagen over het hartzeer van te zien, dat zeer veele opregte pogingen, dit jaar aangewend, om den mensch liefde tot den Godsdienst en goede zeden inteboezemen, vrugteloos waren afgelopen, veelen nogthans met my zouden erkennen, dat 'er nog al niet weinigen in ons Land zyn, die, niettegenstaande de toeneemende minagting voor den Godsdienst, de heerschende waereldliefde, en de beminde lief koozeryen van de weelde, zeer veel by ons Vaderland verdiend hebben, en eene openbaare toejuiching overwaardig zyn.
De overweeging deezer laatste dingen, meende ik, kon niet anders voertbrengen in een welgesteld hart, dan eene aangenaame weltevredenheid, gepaard met eene byzondere dankzegging aan dan weldaadigen Hemel, die zyne zegenende hand van het Land onzer wooninge nog niet heeft afgetrokken in dit einde des jaars.
Misschien verwagten myne Leezers, dat ik, in deeze ernstige beschouwingen, allereerst denken zal aan onze Overheden, en myne Landsgenooten doen begrypen, welk eene zegen het is aan het roer der moeilyke Landsof Stads-regeeringe Mannen te zien zitten, welken, met verlochening van eigen belang, zich wederom een ge- | |
| |
heel jaar hebben toegelegd, op het voordeel van anderen; alleenlyk maar beloond met een sober inkomen voor hunnen arbeid, en schoon wel toegejuicht door de braaven, aan den anderen kant niet zelden gehoond door de veragting van ondeugende en nooit vergenoegde fielten, die zich meestal vermeeten te oordeelen over stukken, waar toe zy niet geroepen worden, en zo 't al gebeurde, die zy niet zouden kunnen beoordeelen, alzo zy 'er geen grein verstands toe bezitten.
Of meent men, dat ik thans den welverdienden lof zal geeven aan yverige Leeraars, waar van wy nog een goed aantal, hebben, die voor een sober loon, op verre na niet overeenkomende met hunnen arbeid, zich blyven toeleggen om onweetenden te onderwyzen, dwaalenden te regt te brengen, kranken te bezoeken, en veeler liefdelooze veroordeelingen lydzaam te ondergaan?
Verwagten anderen, dat ik gedenken zal aan Mannen, die, van den Hemel met groote gaven des verstands beschonken zynde, hunne leedige uuren, buiten hun gewoon beroep, besteed hebben om weetenschappen en wysheid buiten hunnen kring te verspreiden, en het geheele Vaderland dienst te doen? O! Stad myner inwooninge, gy moogt boogen op Mannen, die dit jaar de treffelykste proeven hunner kundigheden in de Godgeleerdheid, Geneeskunde, Dichtkunde en Wysgeerte aan den dag gelegd hebben. Zelfs heeft de Teken- en Schilderkonst op nieuw begonnen, onder het opzigt van groote Begunstigers, het hoofd op te steken, en belooft ons Lieden van naam met 'er tyd te voorschyn te brengen.
Zal ik ditmaal den reeds zo mildlyk toegezwaaiden lof aan de Maatschappy tot redding van Drenkelingen helpen vermeerderen? De Venetiaanen hebben derzelver nooit volpreezene pogingen goedgekeurd, de Russen volgen dat voetspoor, de Franschen, die anders de wet van navolging gaarne aan anderen voorschryven, zullen ditmaal de styve Hollanders de eer moeten geeven, die hun toebehoort, en eene dergelyke Societeit gaan oprigten. Aan U, van den dood geredde Burgers! laat ik over deeze edelmoedige en liefderyke Instelling, aan welke gy uw leven schuldig zyt, al uw leven lang te roemen.
| |
| |
Vrye Kunsten! gy bloeit, zo elders, zekerlyk hier: uit uwen schoot komen voort de gedrukte Printtekeningen, welke zo veel eers aan hunnen Uitvinder geeven, en door gansch Europa thans bewonderd worden, waarom ik niets van U zegge.
Zal ik de beroemde loflyke Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem milden lof toezwaaien? daar zy zo veele jaaren reeds heeft gestaan, dikke bundels met nuttige Verhandelingen in het licht gebragt, den roem der Engelschen en Duitschers verworven, de lust tot het naspooren der Natuurlyke Historie van ons Vaderland, door het uitgeeven der Verhandelingen, die de pryzen dit jaar verdiend hebben, opgewekt, en den naaryver der Zeeuwen heeft gaande gemaakt, die ook de eerste vrugten van den arbeid huns Genootschaps zo spoedig aan den dag gebragt hebben?
Of zullen de beroemde Hoogleeraaren, Camper en van Doeveren, heldere lichten op Groningen's Academie, onzen lof nodig hebben? daar zy diep getroffen met den verslagen Landman over zyn krank Vee, een getal van drie hondere Voorschriften ter geneezinge ydel bevindende, eenen anderen weg ingeslagen hebben, om iets te behouden, wanneer bykans alles werdt weggerukt. Navolgende Geslagten zullen UL. arbeid hooger dan de tegenwoordigen waardeeren, en uit uwe Proeven meer leeren, dan men thans leeren wil.
Moet ik Hem hulde doen, die onlangs Amsterdam's straaten gezuiverd heeft van het ruig des volks, dat op aalmoessen lui geworden, een last voor de naerstigen was geworden, en liefdegiften in de najaging van snoode vermaaken doorbragt?
Dan allen deezen wordt zo dikwils de lof in de langte en breedte toegemeeten, zeggen sommigen, dat anderen, die ook wel eens eene beurt mogten hebben, daar door geheel vergeeten worden.
Men wil dat de Denker aan de zulken, die sedert lang over het hoofd zyn gezien, zal gedenken, en zyne pen leenen om hunnen lof door Nederland te verheffen. Gaarne wil ik bekennen daar toe zeer onbekwaam te zyn, en naauwlyks te weeten, hoe dit werk te beginnen. Ik neem egter aan op het onophoudelyk aanhouden van sommigen, dit te beproeven; doch
| |
| |
men geeve my de schuld niet, zo het kwalyk uitvalt.
Om alle beschuldiging van partydigheid te ontgaan, zal ik myne Lofrede eerst bepaalen tot U, Heeren en Dames! niet van deeze of geene plaats in 't byzonder maar tot die van alle Steden, welken dit jaar de lessen, aangaande de nietigheid en ydelheid van 's waerelds goederen, U door uwe Leeraaren gegeeven, zo wel onthouden hebt, schoon gy gewoon zyt, hen zelden te hooren, dat 'er ultimo December meer ledige geldsakken in uwe Kabinetten zullen gevonden worden, dan 'er dagen in 't jaar zyn geweest. Doorbrengers en Verkwisters van uw goed, is de lasternaam, dien eenige zuinige menschen, alle hunne bezittingen niet durvende verteeren, u naar het hoofd werpen: dan stoor u niet aan die baffende honden, ik neem u heden onder myne beschutting. Gy hebt in de meesten Steden van ons Vaderland dit jaar getoond te weeten, dat de roest eene nadeelige hoedanigheid voor Goud en Zilver is. Deeze Philosophie heeft wel een zo groot vacuum (leedige plaats) in uwe Kisten gemaakt, dat men 'er thans eenen Echo in hooren kan, doch zy is daarentegen aan veelen uwer medeburgers nuttig geweest. Lofwaardige Vrienden! hoe hoog ryst uwe glorie over uwe manier van denken en leeven! Gy wilt de schatten alleen niet bezitten, veel min die bewaaren. Armen zyn 'er genoeg, die 'er iets van noodig hebben. Ontelbaar zyn de plaatzen, waar gy uwe uitgisten gedaan hebt, en daar door is uw Geld in zeer veele handen gekoomen. Gy hebt, zegt men, wat schielyk geleefd; maar het woord spaaren staat niet boven uwe Geldkassen geschreeven, noch is in uwe Dictionaires te vinden. Gy zyt wel degelyk ontslagen van uwe vingers blaauw aan het geld te tellen. Laaten anderen, die Vrienden van den Mammon zyn, zulks nu voor u doen. Roemt men Veldheeren, die voor 't algemeen vegten, gy hebt voor 't algemeen verteerd. Zullen uwe Kinderen daar door arm zyn, zy zyn dan bewaard voor 't dwaas vertrouwen op het geld, en zullen, gedwongen zynde om door 't naerstig aanleggen hunner talenten in de waereld voort te komen, thans veel verder geraken, dan wanneer zy eenige tonnetjes gouds agter den rug hadden. Vreest niet voor de eerste week van de aan- | |
| |
staande maand, January, ik meen voor de stormen, die de Rekeningen dan op uw Huis zodanig zullen doen, dat de bel van den morgen tot den avond niet zal stil staan: uw knegt open doende, moet alleen ten antwoord geeven: myn Heer en Mevrouw zyn niet thuis, gy moet op eenen anderen tyd eens weerkomen. Behaagt u dat niet, beduidt de schuldeisschers dat het aanzienlyken Lieden, en daarom ook, in sommige Provintien, den Adel alleen eigen is, twee of drie jaaren laater te betaalen. Ziet gy nooit kans tot de voldoening, de Poorten uwer Stad staan immers open, gaat weg en laat maanen die maanen wil. Zult gy dan, en vreest gy dit, den naam van Banquerottiers krygen; wat zwaarigheid? die naam hadt in oude tyden eene kwaade en kragtige betekenis, doch heeft hedendaagsch dezelve verlooren. En wat, treft u dat? een kwaad gerugt duurt maar drie dagen. Men praate van u veel in 't begin; eindelyk wordt men het moede, en men houdt ten laatsten op, vooral als 'er niets te haalen is. Doch laat ik niet uitweiden: 't is genoeg, dat ons Vaderland uwe edelmoedigheid, uwe veragting van 's waerelds goed, uwe ryke uitgisten, waar aan uwe dwaaze en gierige Ouders niet gewoon waren, heeft gezien: geloof my, gy zult navolgers vinden in 't volgend jaar; misschien meer dan gy denkt: een groot getal in alle Steden volgt u reeds op dat edel spoor.
Onder de geenen, welken op voorspraak van anderen onzen lof moeten verkrygen, behoort zekerlyk Myn Heer de Beaumont Coëffeur a la mode, wien het wyzer deel der menschen, en het gemeene Volk, voor den grootsten zot houdt, die immer in Nederland verscheenen is. Hy is met zynen aanhang zeer bemind by de Dames, en wyl ik de Sexe hoogschat, ben ik om haarent wille verpligt aan alle Stadsjonkvrouwen, en alle Landjuffers van ons Vaderland, die weinig weeten, wat hier omgaat, bekend te maaken, dat genoemde de Beaumont heeft uitgegeeven, agtenveertig Afbeeldzels van nieuwmodische Kapzels, in kopere platen, gedrukt en te bekomen by den Boekverkoper Kok, te Amsterdam; en dat hier by gevoegd zyn eenige Brieven, waar in de lof van het Nederlandsche Jufferschap niet
| |
| |
verzweegen wordt, 't geen het der Leezinge aangenaam maakt. Dit Werk kan voor een nuttig Zakboekje dienen, of gelyk veele Juffers thans geestig uitgedagt hebben, agter haare Almanakken gebonden worden, om zo dikwils zy van Kapzel veranderen willen, uit de agtenveertig Figuuren aanstonds te kiezen, dat haar wel gevalt. En alzo 'dit Werk het eerste is, dat de Heer de Beaumont, die de aanminnigste der Mannen daar in genoemd wordt, heeft uitgegeeven, zal het ook een der beste Boeken zyn, die hy op de Aanminnigste wyze ooit zal schryven, waarom wy alle Dames, die het niet kennen, of bezitten, raaden voor nieuw-jaar dat te koopen wyl wy, op ons gezag, het zelve na dien tyd zullen verhoogen tot den prys van drie gulden, op dat zulk een keurlyk Werkje nooit tot Coffy-papier gebruikt worde, waar toe de geleerdste Foliant heden gedoemd is. Intusschen roemen wy de zorg van de Beaumont, die door dit important ouvrage het veeltallig sieraad der Dames zo wel vereeuwig heeft, als Wagenaar zyn Amsterdam.
Men wil, dat ik nu zal overgaan tot de Uitvinders van Nieuwigheden, en dan moet ik my voor u, Heeren en Dames! die de kunst hebt uitgevonden, om drie honderd vyfenzestig dagen zeer te verkorten, eerbiedig nederbuigen. De middelen, die gy daar toe hebt uitgedagt, zyn al veel in getal, en te groot om in dit Vertoog gedrukt te worden, waarom ik in 't openbaar verzoek, dat Gy dezelven nog in deeze Maand beschryven, en als het eerde lofwaardig Boek, dat in 't jaar 1770 gedrukt wordt, door bovengenoemden Boekverkoper wilt in de waereld zenden. Ik zal zorg dragen, dat die Man hetzelve drukke, en 'er des noods eene Voorrede tot aanpryzinge bydoen. Ondertusschen wensch ik uw geluk, dat uw sneedig brein de kunst heeft uitgevonden, om ongevoelig de tyd te verkorten, die anderen gaarne zo lang zouden uitrekken, als Saturnus van de waereld staat. Gy hebt het dus wederom één jaar uitgehouden, j'ai l'honneur de vous feliciter. Geene uuren hebben u verdrooten, dan die weinigen, die gy in de Kerk oneer eene koude preek, (want hoe kunnen geestelyke Redevoeringen levendig
| |
| |
zyn) of met het leezen onzer Vertoogen hebt doorgebragt; maar klaag hier niet over, daar immers die smerten door andere uitspanningen en vermaaken wederom verzoet zyn. Hebt gy het dan, Heeren en Dames de bon ton! een geheel jaar met den tyd te slyten, zonder iets te doen, byna geeindigd: een ander staat voor de deur, bedien u nog eens van dezelfde middelen, want uw hoofd te breeken met nieuwen uittedenken, zou ik u niet raaden; gy sterft misschien wel voor het einde, en behoeft dan niet meer te zorgen. Alleen zou ik u in bedenking geeven, of het niet raadzaam ware uwe gedagten in het volgende jaar te laaten gaan over de wyze, hoe gy u, gebeurt myn gezegde, in het graf zult diverteeren; want zo eensklaps uit de groote waereld in 't stille graf over te gaan; uwe pragtige opsiersels uitteschudden en met één hembd over het naakte lighaam u te vergenoegen; uit uwe zuivere Saletten drie Voeten lager te zinken in een vuil graf, daar half verrotte Doodkisten uwe Schilderyen zullen zyn aan uwe regter- en linkerhand; op eene harde plank neer te liggen, daar 't zagte dons u thans ontvangt; dit alles, myne Vrienden! is eene geweldige verandering, die u weinig zal smaaken, indien gy niets tot uw vermaak in 't graf kunt uitdenken. Veelen hebben zich hier op reeds stomp gedagt, doch zy hadden zulk een vindingryk vernuft niet, als gylieden: ook moet men den moed niet opgeeven; wat toch hebt Gy en anderen in deeze laatste jaaren niet uitgevonden, waar aan uwe Voorouders zich gek zouden gedagt hebben?
Schryvers van Schimp- en Schot-schriften, en Gy edelmoedige, vriendelyke, en uwen naasten welgenegen Drukkers van dergelyke stukken! Gy zyt in deeze edele kunst van uwe gal op uwen naasten uittebraaken, zo treflyk gevorderd, en hebt dit jaar zulken roem behaald met het drukken deezer stukken, dat ik u allen bidde, met uwe Naamen toch voor den dag te willen komen, op dat wy denzelven den verschuldigden lof mogen toezwaaien, schoon anderen die waardig keuren aan de nieuwe galg, op de Volewyk gebouwd, genageld te worden; waar uit gy ziet, dat de
| |
| |
gevoelens der menschen altyd verschillen. Gaa echter voort, Vrienden! met uwen loflyken arbeid. Zulke Schriften leveren de beste Zedelessen uit, ademen niets dan zuivere broederliefde, styven de beurs, en breeken meer af, dan in alle de Amsterdamsche Kerken wordt opgebouwd. Nooit zag ons Vaderland grooter getal van ondeugende Boeken in haaren schoot voortkomen, of van elders insluipen, dan tegenwoordig: doch nooit kwam ons Land nader aan de natuur, in welke men vindt, dat daar doodelyk wordt gestooken, waar ook zoete honing is, en wat is edeler dan allernaast by de Natuur, die zuiver is, te komen?
Eindelyk verdienen meest alle myne Landsgenooten eenen onsterfelyken lof over de standvastigheid van hunnen moed, midden onder de geweldigste Veepest, gelukkig behouden. Gy Zegepraalt heerlyk over uwe hartstogten, welke de Leeraars, van allerleie Gezindheden hebben willen bewegen, door geduurige vertoogen van de schulden der Natie, die zy voor de oorzaak der bezoekinge houden. Maar is niet alle vernedering een teken van een laag gemoed, alle berouw een bewys van een bewoogen hart, en alle traanen blyken van verwyfde zielen? Braaf is het dan ongevoelig, onbewoogen te blyven onder de zigtbaare proeven van het godlyk ongenoegen, en zich by voorraad te harden tegen den tyd, wanneer zwaarer oordeelen zullen uitgestord worden.
Voor het einde der volgende maand zal ik den Brief, van Philocriticus, plaatzen.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thieby, Leiden P.v.d. Eik en D. Vygh, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|