De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 353]
| |
Myn heer!Dat de beklaaglyke Sterfte onder het Rundvee aanleiding geeft tot verscheidene en verschillige gesprekken, kan UE. geenszins onbekend zyn: en by gelegenheid van dezelve, in een werk als het Uwe, bedenkingen daar over aan te treffen, kan, dunkt my, niet oneigen gerekend worden: verkiest gy dan de volgende reflectien te plaatzen, gy kunt 'er naar welgevallen over disponeeren. Wegens de thans dominerende sterfte onder het Vee, hoort men meermaalen op deeze wyze discoureren,‘Daar is wel een premie gesteld op het uitvinden van een heilzaam en kragtdaadig ge- | |
[pagina 354]
| |
neesmiddel tegen de thans heerschende ziekte van het Rundvee; ook is men hier en daar werklyk bezig om eenige middelen te beproeven en de zieke Beesten te cureren: Maar wat kan dit alles baaten? 't Is de hand van God, tegen dewelke wy niets konnen doen en ook niets mogen onderneemen’. Op dit Discours, dat zeer algemeen en misschien zeer nadeelig is, zou men het volgende konnen aanmerken. Wie van de menschen zou ooit tot zulk eene dwaasheid konnen vervallen, dat hy zich zou konnen verbeelden, dat men de hand des Almagtigen zou konnen af keeren? Hy zal werken, en wie zal het beletten? Alle vermogens, en kragten van alle wezens in het oneindig Heelal zyn oorspronglyk van God, en blyven van hem af hanglyk, zoo dat alle die kragten, schoon vereenigd, niets tegen den Almagtigen vermogen. Maar hier uit volgt geenszins, dat, wanneer de Almagtige hand van God ons tuchtigt, en ons met ordinaire of extraordinaire rampen bezoekt, wy geene natuurlyke middelen uitdenken, beproeven en gebruiken zouden mogen, om van die rampen, die bezoekingen van Gods hand, ontheven en bevryd te worden. Alle rampen, hoe genoemd, konnen als gewoone of ongewoone bezoekingen van Gods laand worden aangemerkt; en wanneer ons eenige van dezelve, welke ook, treffen, en 't God ons van die rampen niet gelieft te verlossen, is alles vrugteloos wat men daar tegen doet, dewyl 'er geen raad, noch wysheid, noch sterkte tegen den Heere is. Aan den anderen kant is God magtig zonder middelen te verlossen. Maar zullen we daarom wel doen, met nimmer in eenigen ramp ee- | |
[pagina 355]
| |
nig middel te gebruiken, om dat het kwanssuis de hand van God is waar tegen wy ons niet verzetten konnen? of om dat God ons wel zonder middelen kan redden? Ja, zouden we dus doende niet mogen gezegd worden, den Heere te verzoeken? Als wy zelven, als onze kinders ziek zyn, gebruiken wy middelen, schoon wy wel weeten dat 'er geen kruit tegen den dood gewassen is, zonder dat we immer denken, God daar mede te vertoornen. Is het dan om dat de Beesten een minder soort van schepsels zyn, dat men geen middelen voor derzelver ziekte, uit vrees van zich hier in te zullen bezondigen, durft gebruiken? God werkt immers door middelen, heeft de middelen geschapen en ons het vermogen gegeeven, om dezelve te ontdekken en om ons van dezelve te konnen bedienen, hoe konnen wy dan kwalyk doen met middelen te gebruiken? Hoe weeten wy of het God niet zou kunnen behaagen het een of ander aangewend middel te zegenen? Dit staat geheel aan hem, en hangt slegts van zyn' wil en welbehaagen af. Moeten we juist zonder middelen gered worden? Zien we tot nog toe niet dat de middelen, die aangewend worden, veel baaten, daar uit volgt niet dat nimmer eenige middelen baaten zullen. Ook konnen wy niet wel over de kragteloosheid van eenig aangewend middel, een beslissend oordeel vellen, dan, na datwe wel overtuigd zyn, dat het tydig, dat het genoegzaam en in alle opzichten behoorlyk gebruikt is. Ja, zoo lang wy niet onfeilbaar verzekerd zyn, dat geene middelen baaten zullen, gelyk wy tot nog toe niet zyn, zyn wy als redelyke wezens verplicht, alle middelen, die ons dienstig voorkomen, naarstig te gebruiken. Vind men geen baat, | |
[pagina 356]
| |
men heeft het zyne gedaan, daar is niet meer dan moeite en kosten verlooren: gelyk wy op deeze wyze omtrent ons zelven en de onzen handelen en te werk gaan. Laat de tegenwoordige ziekte onder het Vee, een extraordinaire ziekte zyn, dat mag ons noopen naar extraordinaire middelen te zoeken en om te zien, maar 't moet ons nimmer moedeloos maaken en alle middelen doen verwerpen en versmaaden. Oorlog, Pest, en Hongersnood, worden, zoo wel als de tegenwoordige Runderziekte, in het algemeen, voor buitengewoone rampen, voor oordeelen van God, voor slagen van de hand des Almagtigen gehouden, en echter stelt men, in die buitengewoone rampen, natuurlyke middelen ter reddinge in het werk. In Oorlog verweert men zich tegen den vyand, schoon de kans onzeker is, en men biedt, is men anders edelmoedig en dapper, zoo lang tegenstand tot men geheel en al verslagen, of overwinnaar is. In Pest gebruikt men behoedmiddelen, zorgt en mydt zoo veel maar mogelyk is, en tragt de lyders soulaas en redres toe te brengen. De verwaarloozing van alle middelen laaten wy in zulk een geval voor de Turken over, wier verzuim in deeze hun ook doorgaans zeer duur te staan komt. In Hongersnood tragt men ook alles te doen wat men kan om zich van leevens onderhoud te verzorgen, den voorraad te bezuinigen, en den dood, zoo lang men kan, te ontworstelen. Niemant denkt in zulke gevallen, dat hy zich tegen den Almagtigen verzet noch bezondigt met middelen aan te wenden: elk doet al wat hy in zulke ongelegenheden doen kan, zelfs, schoon alle aangewende middelen, in zoodanige omstandigheden van geer weinig of geen efféct bevonden | |
[pagina 357]
| |
worden. Zal 't dan maar alleen de Veepest of tegenwoordige sterfte onder onze Runderen zyn, waar tegen we geen middelen moeten gebruiken, of, om ons niet tegen Gods hand te verzetten, of, om dat we tot nog toe weinig of geen baat by de aangewende middelen vonden? Elk kan zeer ligt de verkeerdheid hier van opmerken. Eenige, die ook voor 't gebruiken van middelen zyn, en zien hoe onwillig en ongenegen veele Huisluiden zyn om middelen in het werk te stellen, zoo dat sommige zelfs de genen die hen daar toe willen aanzetten, kwalyk bejegenen en behandelen, zyn niet vreemd van te denken, dat sommige Predikanten oorzaak zyn, dat veele Boeren geene moeite ter herstellinge van hunne zieke beesten willen aanwenden: ‘Veel Predikanten’, zeggen ze, ‘willen de tegenwoordige sterfte onder het Vee, niet anders dan een straf van den Hemel hebben aangemerkt, welke ons om onze zonden overkomt. Daar dit doorgaans’, zeggen ze, ‘van de Predikers het volk, van den Stoel wordt ingeprent, besluiten de Boeren, dat, zoo ras een van hunne beesten ziek wordt, hun de straf des Hemels treft, alle hoop op herstelling geheel verlooren is, en alle middelen te vergeefs zyn’. Dan, 't komt zeer waarschynlyk voor, dat dit misverstand geenszins aan de Predikanten, maar aan de Boeren te wyten is. Waarom zouden de Predikanten niet mogen zeggen, dat de sterfte van 't Vee een straf voor 't Land is? Het oude en in 't algemeene toegestaane spreekwoord zegt, ‘Waren 'er geen zonden, daar waren geen plaagen’. Maar wie kan van die Heeren gelooven dat ze daar mede het gebruiken van alle middelen | |
[pagina 358]
| |
zouden willen afraaden? Dat de Boeren verkeerd besluiten is niet voor rekening van de Predikanten, Indien 't Oorlog was, en ons Land van den vyand wierdt aangevallen, zouden die Leeraars ook zeer wel mogen zeggen, dat God het Land om deszelfs zonden met Oorlog bezogt: doch daar uit zou geenszins volgen, dat zy ook beoogden dat wy geen middelen van tegenweer in 't werk stellen moesten, dat wy ons Land maar ten prooie moesten geeven en ons zelven, onze vrouwen en kinderen maar lafhartig laaten ombrengen? Ik geloof van de meeste Boeren, dat ze in zulk een geval wel anders praaten, en, zoo lang ze nog spaden en vorken hadden, hun best doen zouden. Maar waarom dan nu ook geen handen aan 't werk geslagen en al gedaan wat men maar bedenken kan dat van eenig nut om 't Vee te behouden zou konnen weezen? Of zouden de Boeren in het algemeen hunne rekening by de sterfte vinden? De sterfte evenwel strekt grootlyks ter verminderinge van 's Lands Finantiën, ja, ten nadeele van 's Lands ingezetenen in het algemeen. Sommige merken de sterfte onder het Vee, waar mede wy thans bezogt worden, als eene Landziekte aan, gelyk by voorbeeld, de Pest in Turkye. Dan 't zou hier op bewyzen aankomen; en genomen het ware zoo, men zou dan evenwel verplicht zyn naar middelen om te zien, ten einde het ongemak te verminderen: gelyk dus voor andere Landziekten ook middelen in het werk gesteld worden. Wanneer we Gods voorgaande handelwyze met zyn oude Volk, de Jooden, ons uit hunne gedenkschriften bekend, als een patroon of voorbeeld aanmerken van Gods Regeering over alle andere | |
[pagina 359]
| |
Volken, dan hebben we reden genoeg om te gelooven, dat ons Nederland de tegenwoordige sterfte als eene bezoeking om onzer aller zonden overkomt, dat onze zonden de zedelyke oorzaaken zyn dat het Vee zucht en de Runderkudde bedwelmt is. Immers, wie zal ons van het tegendeel konnen verzekeren? Vraagen wy het elk aan onze eigene Conscientie, die zal elk onzer aanzeggen, dat hy voor zyn persoon den Heiligen God reden genoeg tot zulk eene kastyding gegeven heeft. Laaten wy toestaan dat het zoo is. Maar, wat dan? Zonder uitstel zedelyke en natuurlyke middelen beide te gelyk in het werk gesteld, om van deezen ramp ontheven te worden. Dat elk zyne fouten en gebreken verbetere. Dat elk om verlossing uit deeze elende en om den Godlyken zegen smeeke. Maar dat ook daar en boven en te gelyk, van hun die Vee hebben, en van alle die zich hier toe in staat bevinden, natuurlyke middelen bedacht, beproefd en in het werk gesteld worden om zoo veel Vee als mogelyk is te behouden. Is de zedelyke oorzaak van deeze plaag de zonde van Nederland, dan mogen wy wel hoopen, dat dezelve, op eene algemeene hervorming van gebreken, door de goede hand onzes Gods van ons zal worden afgewend. Doch wy zyn dan echter noch niet verzekerd dat zulks onmiddelyk zal geschieden. Propheet Jezaïa zeide den kranken en biddenden Koning Jehiskia wel uit Gods naam aan, dat deszelfs gebed verhoord was en hy gezond zoude worden, maar beval echter een klomp vygen te neemen en tot een plaister op het gezwel of de zweere te leggen, om dus de geneezing te bevorderen. Laaten wy dan, myne waarde Landsgenoo- | |
[pagina 360]
| |
ten, als Christenen en als ware Patriotten, ons zedelyk Karakter hoe langs hoe meer tragten te volmaaken, en God vuuriglyk bidden, dat hy ons lieve Vaderland van deeze nadeelige sterfte onder ons nuttigst Vee, in zyne gunste, gelieve te verlossen; laaten de Predikers hunne Gemeenten hier toe hoe ernstiger hoe liever opwekken en aanzetten, zelven voorgaan, en anderen met de daad ten voorbeelde verstrekken. Maar laaten wy met dit alles de natuurlyke middelen ook niet versmaaden. Treffen we Huisluiden aan, die hier op de bovengemelde wyze verkeerdelyk over denken, laaten we hen tot beter zinnen zoeken te brengen, en die Zielen tragten te beduiden, dat ze, in andere gevallen, het niet alleen op bidden laaten aankomen, maar terwyl ze alle dagen om hun dagelyks brood bidden, zy echter ook alle dagen om hun dagelyks brood arbeiden.
UE, D.W.D.
Laboriosus.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Tbieby, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Cillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht C.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|