| |
| |
| |
De Denker.
No. 356. Den 23 October 1769.
[Lofrede voor de Kermissen, in onze voornaamste Steden.]
Salve, laeta dies, meliorque revertere semper,
A populo rerum digna potente coli.
Ovidius.
De aangenaame dagen van de vrolyke Kermis, waarna wy een jaar lang gewagt hebben, zyn dan eindelyk wederom aangelicht! - Dagen, welker vermaakelykheden aan onze eenvoudige, styve, en min wellevende Voorvaderen onbekend waren; dienende toen alleenlyk tot het houden eener jaarmarkt, door de Overheid ingesteld, waar op men, by gebrek van groote Winkels in de Steeden, graanen, erten, boonen, boter &c. voor de keuken, en wollestoffen tot klederen voor den winter te koop bragt: by welke gelegenheid veele buiten-lieden stedewaards kwamen om het noodige te koopen, en die vervolgens by hunne Vrienden aldaar vernagtten, wanneer ze des avonds niet thuis konden terug keeren: uit welke eenvoudige beginsels onze Kermissen en te Kermis te gaan, hoewel men niets noodig heeft, en elke stad overvloedig van winkels voorzien is, waar in men alles vinden kan, gesprooten is.
Wanneer ik dit overweege, en inderdaad dit stuk is aller overweeginge waardig, kan ik my niet bedwingen van uit te roepen: hoe is thans onze Eeuw verlicht, de tyden verbeterd, onze smaak gezuiverd, onze welle- | |
| |
vendheid toegenoomen, en veelerleie aangenaamheden gebooren, waar van men in oude tyden niets wist! Wat hebben we boven onze stille, eenvoudige Voorouders, die arme slooven! vooruit!
Dank zy den toenmaaligen Bestierderen onzes Vaderlands, die deeze Jaarmarkten reeds zo vroeg ingesteld hebben; hoewel zy nooit gedagt hebben daar door zulke wezenlyke diensten aan ons, hunne Nakomelingen, te doen, als zy ons waarlyk, gelyk wy heden nog bevinden, gedaan hebben.
Doch wisten wy maar de Naamen der geenen, die de toenmaalige Jaarmarkten, welken ik naar mynen verheven smaak Boeren-Jaarmarkten noeme, in onze hedendaagsche Kermissen veranderd, en aan dezelven die vrolykheden hebben bygezet, die thans de ziel van de Kermis uitmaaken; wy zouden dezelven door onze Jan Potages en Hansworsten, onder trompetten geschal, langs onze straaten, in den aanvang van elke Kermis laaten uitgalmen; en meenig Dicht-Lied, op fraaien toon gezet, door onze Lierspeelders, ter hunner eere, en ter vereeuwiging deezer gelukkige hervorminge langs de deuren laaten opspeelen. Maar helaas! het is met deezen, gelyk met de Naamen der grootste Uitvinders van Konsten, vergaan, zy zyn aan de vergetenheid niet ontrukt, wy weeten ze niet, en Polydorus Virgilius is gek genoeg geweest van dezelven niet te boek te slaan; schoon anderen beweeren, dat hy veele Eeuwen vroeger geleefd, en nimmer Kermissen gezien heeft; doch hier in ben ik het met hen nog niet eens, en zal om het tegendeel te bewyzen, eene geleerde Dissertatie schryven.
Dan laat ik my met de yzere Eeuwen niet ophouden; wy zien thans, dat de goudene zyn gekomen.
Onze Geest, die een geheel jaar is ingespannen geweest, en onze handen, die ook zo lang gewerkt hebben, krygen nu eene vrolyke uitspanning. De Ouders hebben hunne kinderen geleerd, de aankomst van de Kermis, reeds agt dagen te vooren, met een lieflyk Lied te begroeten, en nu dezelve verschenen is juicht jong en oud.
Eene soort van menschen is 'er alleenlyk, dat altoos geweldig veel tegen deeze Dagen heeft in te
| |
| |
brengen, en gelyk men zegt, onder de hand arbeidt, om dezelven door de Overheid afgeschaft te krygen. Ik doele op de Leeraars van verscheidene Gezindheden, die de gewoonte hebben, by het naderen deezer dagen, dapperlyk uit te vaaren tegen de groote verleiding, die altoos, naar hun zeggen, met dezelven gepaard gaat. Maar eilieve! wat weeten zy, die hun leven tusschen vier muuren onder hunne boeken doorbrengen, van verleiding, of heeft 'er Acontius over geschreeven? Willen zy ingespannen blyven, dat raakt ons niet; wy willen uitgespannen leeven, en het is een slegt dorp, daar het niet eens Kermis is. Laaten zy prediken in de Kerk, wy zullen prediken op onze straaten, in onze herbergen, in onze speelhuizen, in .... waar hunne klanken niet gehoord worden. Denken zy onze wellevende Eeuw wederom te hervormen, en tot de oude woestheid en boerschheid, of gelyk zy het noemen, deftige ingetoogenheid, het edelste versierfel der Nederlandsche Natie, te brengen? Neen, wy zullen 'er tegen waaken, en duizenden met my hebben beslooten met alle magt dit te weeren; ook raade ik hun van het niet verder te onderneemen; want wy zyn wel vyftig tegen één en dus moeten zy het verliezen. Begrypen zy niet, dat op eens niet mag verlooren worden, waar aan zo veele jaaren is gearbeid om het tot die volmaaktheid te brengen, waartoe hetzelve thans is opgeklommen?
Kom dan, want onze party zal, op dit dreigen van myn zwaard, zich wel stil houden; kom dan al wie iets tot heerlykheid van onze Kermis kan toebrengen; kom Heeren Konstenaars, en Koorde-Dansers! Toon, wat de menschelyke Natuur vermag, en tot welke hoogte de Konst te brengen is. De Begunstigers van Konsten en Weetenschappen, die dagelyks in ons Vaderland aangroeien, zullen gereed staan om u, met opene armen, in hunne Genootschappen te ontvangen, en met openbaare toejuichingen te vereeren. Ik bekenne, uw Ambagt is gevaarlyk; men breekt somtyds, van de koorde vallende, eenen arm of been, of zelfs schiet men 'er wel eens het leven by in: maar hoe glorieryk is het voor het genoegen eener beschaafde Natie te sterven?
| |
| |
Kom Opera's, en verhef, Gy Zangeressen! daar in uwe stemmen, zing Italiaansche toonen, en bekoor door dezelven de ooren van een Volk, dat oudstyds zich met boeren-deunen en Souter-liedekens moest behelpen. 'T is waar, Gy zult misschien uw vermogen wat verre uitbreiden, en wanneer Gy, met geleender versiersels als Vorstinnen opgepronkt, by het kaars-licht schooner schynt dan de Venus van Medicis, of de Helena der Ouden, het hart onzer jonge Heeren smoorlyk op u doen verlieven; maar de gansche waereld weet, dat het roemrugtiger is U te lief koozen, dan in de armen eener straathoere te slaapen.
Kom Kinderen! 't is lang genoeg gezeten onder de plak uwer Schoolmeesters, en in een stinkend School-huis eene bedorvene lucht ingeademd; kom in de waereld, om ook van jongs op de beau monde te leeren kennen. Treedt uit onder het geleide uwer Meiden, en gaat heden in het spel van Jan Claassen, en morgen in dat van een' anderen Konstenaar. Daar hoort gy Zede-lessen, voor den Denker te jubliem, en die Salomo zelf niet heeft geweeten; en terwyl gy nevens uwe Meiden zit, die door de livrey-knegten uwer Vaderen, aan haare andere zyde zittende, gestreeld worden, hebt gy dubbele kans om wat goeds te leeren, en zo op te groeien in nieuwe zeden, dat Gy met 'er tyd uwe Ouders de loef zult afsteeken.
Kom jonge Heeren! naar de Kermis; neen zegt de Stalmeester, kom by my: daar moet Gy de Dames presenten koopen, eene verlustiging naar buiten is oneindig beeter voor uwe gezondheid, en kost veel minder. Myne stalknegten snakken naar een foytje; myne paarden worden zo wild op stal, dat 'er geen temmen aan is. Als gy in deeze dagen U op de Kermis alleenlyk verlustigt, en dezelven niet eens afrydt, komt 'er morgen een onbedreven beryder, die 'er den hals mede breekt, en zou dat liefde voor den naasten zyn?
Open uwe deuren, zet uwe zaalen open, vrolyke Herbergen! op dat de Onedele Gemeente, die des daags door de Kraamen gewandeld heeft, ten minste eenen nagt voor de fiool ophuppele, en in blydschap verteere, wat deezen zomer in een bang zweet gewonnen, en als zondags duiten is gespaard geworden. Het is waar,
| |
| |
Vrouw en Kinderen weenen, dat Vader met eene lichtekooy den geheelen nagt onder u dak opspringt, en zyn geld by u laat: doch het geschraap op dat instrument zal ligtelyk hun gehuil verdooven; ook moet de Vrouw weeten, dat de Man heerschappye over haar heeft, en kinderen, al hebben ze geen brood, moeten leeren onderdaanig zyn. - Jonge Gezellen, die thans het laatste geld gewonnen hebt, en van uwe baasen wegens de werkloosheid der tyden zyt afgedankt, ik vreeze noch dat gy deezen winter zult moeten krom liggen, en daarom het gewonnen stuivertje voor een' bangen tyd behoorde gespaard te worden, maar wie moet altyd een zwaar hoofd hebben? Duizend ryke kooplieden zyn 'er, die, nu zy eene schoone winst uit de groote en kleine Visschery dit jaar getrokken hebben, zich wel ontfermen zullen over ledig loppende Timmerlieden en Metselaars, en gaarne hunne huizen onder den voet zullen laaten smyten, hoewel ze geene verbetering nodig hebben, om ze daarna wederom te laaten optimmeren, en dat alleen om u aan den kost te helpen. - Zeelieden! die de gevaaren des woesten Oceaans deezen Zomer hebt getart, en zo menigen bangen nagt in de open lucht op het dak uwer Schepen hebt doorgebragt, zoek na eene jonge Venus, gaa met haar in neringzieke Herbergen, in .... daar men 's morgens met greetige handen het geld telt, dat gy, in het Oosten of Westen gewonnen hebbende, zo ruim verteert, als een wilde Engelschman kan doen. Toon, dat gy zo gereed zyt het weg te smyten, als de oude, kuische Hollandsche Zeelieden bezorgd waren om het te bewaaren, en daar door den avond van hun leven gerust aan de wal door te brengen. De scheepvaart mag nu kwynen, maar een dronke Speelman zal u aldaar voorspellen, dat de aanstaande vreedebreuk tusschen Engeland en de Amerikaansche Volkplantingen onvermydelyk is, en gy als dan door eenen ongeoorloofden sluikhandel meer schatten zult kunnen winnen, dan de Zee heeft ingezwolgen.
Kom Heeren Friseurs! doch ik vraag u excus, dat ik niet vroeger aan u gedagt hebbe, en u thans agter de pikbroeken moet plaatsen. Pardonnez moi, ik ben geen Ceremoniemeester. Gylieden maakt een zo talryk ge- | |
| |
nootschap in ons Land uit, dat men gemakkelyk van u een leger tegen de Turken zou kunnen formeeren, als 'er met de krultang moest gevogten, en met poeder en pomade geschooten worden. Gy Heeren weet, dat een geheele drom van Land–Juffers, in deze dagen, binnen onze Stad staat aan te komen, om de nieuwste Coëffures der Stads-Dames op te neemen, af te kyken, en met die edele kennis verrykt, vergenoegd naar huis te keeren, om als dan, op haar gemak, haare Optoisels naar de nieuwe modellen te veranderen. Jammer zou het zyn, dat ze de oude Mode voorleden jaar gezien, wederom zouden vinden. Gy weet, dat die Juffers altoos eene Mode ten agteren zyn, en nu eene andere behoorden te hebben: zo dat gy de Frisure der Stads-Dames nog niet veranderd hebbende, u schrap moet zetten om eene nieuwe uit te denken, en zorg te draagen, dat de eer der hoflyke Stads-Jonkvrouwen, welke ook uwe eer is, thans niet verlooren gaat; en ik beloof u, dat zy dan alleen, op myn verzoek, u eene fraaije kermis ter belooninge zullen vereeren. Heeft Parys u verlegen gelaaten en geene nieuwe Frisure in plaat of tekening overgezonden; toon dan, dat gy in schrandere uitvinding voor uwe Consreres aldaar niet behoeft te zwigten en geest genoeg hebt om in een dampig gewest en zwaare lucht vernuftig te denken.
Kom Kramers uit Londen! ons Vaderland heeft u nodig, gy moet u op deeze Kermis ook vertoonen. Dat wy hier te lande maaken, is wel zo goed, zegt men, als het uwe; maar niet zo sierlyk. Het oog moet ook wat hebben. De Hollandsche Stoffen duuren te lang, en, die lang draagende, leert men elkander aan de klederen kennen. De waereld bestaat by verandering. Gy zyt van onzen Godsdienst, en daarom willen wy ons geld liever aan u, dan aan een ander geeven; en wyl uwe Landsgenooten de eer hebben van oorlogsgezind te zyn, zullen wy onze verliezen wel haast van hen te rug winnen. Door uwe kramen ledig te koopen. ik weete het, staan onze Fabryken stil: doch dit zy hun ten straffe, om dat ze zich niet toegelegd hebben alles zo fraai als de Engelschen te maaken, en aan den anderen kant, rekenen zy dit voor eenen zegen, dat ze dus tot naaryver worden aangespoord.
| |
| |
Kom hemelhoog geroemd Parys! ryke uitvindster van al wat goeden smaak heet! onuitputtelyke bronäder van bekoorende nieuwigheden! onze Dames snakken naar uwe Stoffen, en haare kameniers hoopen, dat gy nu wat sraais zult uitleveren, op dat zy de nog niet half versleten Sakken haarer Mevrouwen magtig mogen worden voor een kermis; en na een half jaar bewaard te hebben, op dat niemand die kenne, zelve draagen, om door onweetende boerinnen met den naam van Mevrouw te mogen gegroet worden. - Welke nieuwe Moden, hebt gy, beroemde Parisiens, thans daarenboven uitgedagt om domme Hollanders beschaamd te maaken? hoe veel hooger moeten de Tabelje's der sakken opgekort worden, op dat de welgemaakte voetjes der Dames des te beter gezien kunnen worden? zou men ze niet kunnen maaken, gelyk de zeilen der schepen, om by morssig weder eene rif 'er in te kunnen steeken? hoe moeten thans de Falbela's, de Garneerzels, de strikken, de sleep enz. zyn? ei! gebiedt, dat de sleepen nog eene elle langer moeten zyn, dan zullen de vuile Amsterdamsche straaten wel dra schoon gedweild worden by regenagtig weder. – Is het niet hoog tyd, dat de halsdoeken van agteren zakken, op dat wy nu ook een' schoonen hals mogen zien, want wy kennen nu al den boezem? Het wordt tyd, dat gy hierin verandering maakt; want het kan onmogelyk langer zo blyven. Denk eens, dat het reeds drie of vier jaaren is, dat onze Dames haare halsdoeken open gedragen, en als kloeke Heldinnen onze vogtige koude lucht uitgetart hebben eenen aanval op haare tedere longen te doen, welke zy doorgestaan hebben, zonder hinder; want schoon onze Doctoren durven voorwenden, dat het by veelen eene teering veroorzaakt hebbe, ik durf zeggen, dat 't valsch is, en niets anders dan eene longe-zugt. En gewis, zo gy niet besluit het plooien der halsdoeken te veranderen, ik verzeker u, dat de Dames dan op haar eigen houtje eenen stap zullen doen, dien gy niet verwagt, en haar tot eene eeuwige eer zal strekken. Het stuk is in eene groote Assemblé rypelyk overwoogen, en met algemeene stemmen beslooten, namelyk, zo gy u niet haast eene andere mode te bedenken, de halsdoeken voor altoos weg te werpen: doch het is geheim,
| |
| |
en ik mag het niet zeggen, want men zal eerst afwagtee, wat gy zult voortbrengen.
Salet-Heeren! u mag ik niet vergeeten, gy zyt van myne Sexe. Ik heb uit Bonnonien, van Don Antonio Magmo de Copy van een' nieuwen Almanak voor het jaar 1770 reeds ontvangen, en vinde 'er in, dat hy weinig of geene stormen in dat jaar prognosticeert; weshalve ik u verlof geeve een grooter soort van Hoeden op de Kermis te koopen, die gy voorwaar nu ook wel nodig hebt: want de tegenwoordige kleine hebben zo veel geleden met ze onder uwen arm te draagen, en met de vinger te knypen, wanneer gy met de Dames galantiseert, dat gy dezelven, zonder uw geweeten te kwetzen, gerust aan de Smousen kunt verkoopen.
* * *
Daar slaat de klok twaalf uuren, en wel twaalf schuiten komen 'er van Haarlem met Kermis-Gasten aan. - ‘Welkom Vrienden in onze Stad - uwe Koffers zyn reeds aangekoomen - Gy wordt in uwe Logementen verwagt. -Verwissel daar van klederen, - eet wat, - en bezie onze Kermis. - Men zal u deezen avond op een superbe Collation by uwe Vrienden te rug verwagten, en gy zult na het eeten een Tover-lantaarn zien.’ Aan Tafel zullen de Mannen niet zitten aan de zyde hunner Vrouwen; maar allen gescheiden; elk by eene andere Dame, waar door gy de voortreffelykheid van uwe braave Huisvrouw best zult leeren kennen, neerzittende nevens eene, welke min schoon en deugdzaam is: en gebeurt het, dat zy, die aan uwe zyde geplaatst is, de uwe verre overtreft in gelaat, gy hebt 'er dan ten minsten een fraai gezigt van, dat u thuis niet te beurt valt te zien, en wie weet, welke gunsten 'er te krygen zyn als gy u vriendelyk gedraagt. Tot dat einde is eigenlyk voor eenige jaaren de oude gekke mode van de Echtgenooten by elkander aan tafel te plaatsen, afgeschaft, en de nieuwe hedendaagsche, van gescheiden te zitten, ingevoerd. Als gy dan aan Tafel zit, moogt gy zonder gebed gaan eeten; dat is nu de grootste Mode, en wie denkt in de Kermis aan het Opperweezen? - Eet - drinkt, - staa op - bekyk den Toverlantaarn - dans en spring den geheelen nagt; ik gaa slaapen, en zal morgen nodigen, die ik heden heb vergeeten.
|
|