| |
| |
| |
De Denker.
No. 354. Den 9 October 1769.
[Aanspraak aan Nederland, by gelegenheid, dat de beroemde Veldheer der Korsen, Pascal Paoli eenigen tyd, op zyne reis naar Engeland, in Holland zich ophield.]
-- Ferte haec, & dicite lectos
Dardaniae venisse Duces --
Virgilius.
Zo hebt gy dan, herbergzaam Nederland! den beroemden Paoli, binnen uwe muuren, ontvangen; daar hy, verlaaten van de zynen, en gedrongen door de overmagt zyner vyanden, zyn eigen Vaderland vaarwel gezegd heeft, en de Vryheid by die geenen zoekt, welken dezelve duur gekogt hebben, en met alle hunne magt bewaaren.
| |
| |
Gy tragt thans den edelen Balling zyne verdryving en de rampen zyns Vaderlands, door eene minzaame ontmoetinge, gulle onthaalinge, en vertooninge uwer talryke steden, en derzelver fraaiheden, voor een' korten tyd te doen vergeeten, en zyne droevige gedagten door nieuwe voorwerpen af te leiden van het rampzalig uiteinde zyner Landsgenooten.
Lang en veel hebben allerleie Nieuwspapieren van deszelfs liefde, voor zyn onderdrukt en zinkend Vaderland, geschreeven, deszelfs groot vernuft, in zyn bestier gebleeken, geroemd, deszelfs blinkende deugden verheeven, deszelfs belangelooze zugt voor 's Volks welzyn geprezen, deszelfs Heldendaaden uitgebazuind: en is dan die groote Man, die voorheen, eenen langen tyd in het hart onzes Lands, zo ik meen, zich ophieldt, doch naauwlyks gekend, by ons thans tegenwoordig, elk een, jong en oud, moet hem nu zien. Zo vast gaat het, dat schuilende deugden zelden in haare kragt ontdekt, niet aangebeden worden, dan wanneer zy zich in haaren vollen luister hebben geopenbaard. Welk voordeel konden we behaalen, indien wy ons meer toeleidden, om verborgene verdiensten te leeren opspooren, en hunne waarde erkenden! Een Man, die thans in een klein steedje, of op een arm boeren-dorpje, zyne dagen slyt, en geene gelegenheid heeft, te toonen, wie hy is, leeft en sterft daar; en ons
| |
| |
Vaderland, belast met onkundigen, die op hunne ingebeelde vermogens roemen, mist de voordeelen, welken het van den eersten ryk begaafden, onbekenden, ongezogten Inwooner zou getrokken hebben.
Maar is het dan Nieuwsgierigheid alleen, ô Lansgenooten! die U op eene verre klinkend Straatgeroep: daar komt Paoli aan! dringt, om al mede toe te schieten, en een Mensch te zien? is deeze drift, die U tot sneller beweeging noopt, en uwe schreeden doet verhaasten, alleen de beweegreden, om den Held te aanschouwen? is dan deeze Nieuwsgierigheid zo loflyk? kan ze U iets leeren, of iets genoeglyks verschaffen?
Of heeft een lofwaardig mededogen met onderdrukte Onnozelheid, met verjaagde Onschuld, met ongelukkige Liefde, uw hart ingenoomen? braaf is het, zulk een Karakter onder de uiterlyke vertooning van bloote Nieuwsgierigheid te bezitten, en wy willen ons best doen, om het in U te ontdekken, en te roemen.
Heeft oude agting voor onsterflyke daaden, welke ook uwe Voorvaderen bezielde, U niet verlaaten, en dreef deeze U, om den grooten Held te zien? dan verheug ik my, dat dit edel Karakter uit het hart myner Vaderlanderen nog niet uitgesleeten is.
Of wordt Gy byzonder genoopt door edele begeerte, om eenen Man te zien, die voor de Vry- | |
| |
heid des Volks alles heeft opgezet? En weet Gy, welk dierbaar woord de Vryheid is, schoon nog niet verlooren? telt Gy dezelve onder de eerste en uitmuntendste uwer voorregten? ook nu vloeit dan nog het edel bloed uwer Voor-Ouders door uwe aderen, en Gy, in hunne voetstappen treedende, erkent nog, dat Gy, aan hun roemrugtig bedryf, de beminnelyke Vryheid, thans van U nog genooten, doch door den Held gemist, te danken hebt, naast Hem die de uitkomsten der waereldsche zaaken door zyne almagtige Hand bestiert. En hoe veel te meer juiche ik dan over de pryswaardige gevoelens, die in het hart myner Landsgenooten de overhand behouden hebben.
Onder het aanschouwen van den dapperen Veldheer der Korsen, zo gelykvormig aan de Verlossers uwes Vaderlands, hebt Gy U hen vertegenwoordigd, die ook somtyds door eenen drom van Vyanden overmand, U ten prooije uwer Vervolgers moesten laaten, en naar een nabuurig Ryk vlugten, om groote oorlogsmagten by een te verzamelen, daarna tot U weder te keeren, en uit de geweldigste slaverny en overheersching te bevryden. Toen, toen den Held aanziende, ontglipte U mogelyk deeze heimelyke zugt: ‘Och of hy ook eenmaal, als Overwinner en Verlosser zyns Vaderlands, tot de zynen mogt wederkeeren.’
Vindt genoegen, ô stedelingen van Nederland!
| |
| |
in het aandagtig staroogen op den uitneemenden Wetgeever en Veldheer, die zo veele jaaren onder de Korsen uitblonk!
Ziet hem niet trotsch op zyn groot vernuft, welk hy als eene Hemelgaave heeft-leeren aanmerken, - niet verwaand op de oorlogskunst en moed, waardoor hy de uitgeleezene groote benden zyner vyanden zo meenigmaal ophieldt, of versloeg, - niet hoogmoedig op de voorige eer van een vry volk geregeerd te hebben, - niet opgeblaazen door den lof, die een der grootste Dichters van ons Land, in een Latynsch Puikdicht, met zo veel regts, Hem toegezwaaid heeft, - niet vervoerd door de fraaie Beschryving zyner doorluchtige Daaden, welke Gy, door eene Engelsche Pen zo wel te boek geslagen, kunt beginnen te leezen, - niet belaaden met zwaare schatten, zynen medeburgeren afgeperst, eer hy zyn Eiland verliet, - niet bekleed met pragtig praalgewaad, om het oog van eenvoudigen naar zich te lokken: maar ziet hem nedrig en ingetoogen, eer een burger, dan een gebiedend Wetgeever, eer een krygsknegt, dan een Veldheer, oneindig meer versierd met inwendige groote en goede hoedanigheden, dan met weidsche uiterlyke optooizels. Zo moeten vrye Lieden, handhaavers van vrye Volken, versierd zyn, en alle pragt, de zekere ondergang van de meeste Natiën, veroordeelen.
| |
| |
Is Hy thans in ons Vaderland gekoomen, min vergenoegd dan voorheen; volgen Hem de smertelyke nagedagten van zyn overheerd gewest; hoort Hy, nu en dan, onwillig, welke nieuwe Wetten nieuwe Heeren maaken: Hy is wel te vreede en dankbaar voor de eer, die waare Liefhebbers der Vryheid Hem aandoen; vrolyk by de geenen, die Hem welmeenend onthaalen, schoon nu en dan eene zucht over het overwonne Korsika zyn bekneld hart ontglippen mag.
Hy beschouwt, ô Vaderland! met een vriendelyk genoegen uwe grootheid en heerlykheid, gevolgen van uwe Vryheid; en schoon haatelyke nydigheid eene onbekende drift in zynen boezem is, kan hy egter niet nalaaten, te wenschen: och of het ook zo met myn Vaderland mogt gesteld zyn geweest! och of, al mogt het niet roemen op zulke handeldryvende Steden, welgestelde Dorpen, magtige Scheepvaart, uitgebreiden Koophandel, ryke Inwooners, en wel ingerigte Maatschappyen van Weetenschappen; och of het maar dergelyke Vryheid, al ware het ten koste van myn bloed, mogt verkreegen en behouden hebben!
Zo denkt een der grootste Mannen van uw geluk, ô myn Vaderland! zo hoog waardeert Hy uwe Vryheid, van weinigen maar regt gekend, en van de minsten hoog geschat, om dat ze dezelve nimmer verlooren hebben gezien.
Ziet dan nu binnen uwe vrye muuren een' Ede- | |
| |
len Balling, een' verstandigen Wetgeever, een' grooten Held: maar is Hy? beroofd, verdreeven, verlaaten, eene vaste schuilplaats, verre van zyne Vrienden, in een vreemd zoekende.
O! mogt Hy, door het magtig bestier der regeerende Voorzienigheid, zyn Vaderland eens verlost weêr zien, en zyn, gelyk wy zyn! zo wenschen de edelmoedigsten onder ons. Gaa voort, Hem dit toe te bidden, nu Hy onder u verkeert, en wanneer Hy uit uwe Havens, naar een ander Ryk, waar men ook Vryheid waardeert, ter schepe gaat.
Maar leer, byzonder, by deeze gelegenheid, het voorregt uwer Vryheid, zo wettig verkreegen, en met zo veele voorzigtigheid, door uwe Overheden, tot heden toe, voor u bewaard, hooger schatten, eer het zelfde jok, dat zyne Eilanders thans knelt, op uwen hals gesmeeten wordt. Nog meer, dan zy, zoudt gy verliezen, en niet alleen de ontvolking uws Vaderlands, het gemis van billyke Wetten, den dood uwer Vrienden, in het onmagtig handhaven derzelver gesneuveld, met andere zegeningen betreuren, maar ook den ondergang van uwen vryen Godsdienst beweenen.
Geef Hem, die gereed staat, het vrye en gelukkige Nederland, misschien voor altoos, te verlaaten, geene reden van te zeggen, wanneer Hy in volle zee zynde, het oog op u te rug slaat,
| |
| |
‘deeze Gewesten kennen den schat niet, dien zy bezitten, en waardeeren andere rykdommen oneindig hooger, dan deezen, hoewel ze van minder belang zyn. Ook hier in daalt uwen roem, vrygevogte Natie! en gaat Gy voort denzelven min te agten, misschien zal dien verlooren worden, gelyk alle die dingen, die men niet op den regten prys stelt. Waart gy wys, gy zoudt yveriger bezorgd zyn voor het geen gy door langduurige bezitting zo wel niet meer kent. Waak, beroemde Natie! waak voor denzelven, door het wegdoen van de zonde, die eene schandvlek der Natien is, en elk Volk, hoe het ook van den Godsdienst denke, den toorn van den heiligen Bestierder der waereld zeker op den hals haalt. Waak voor uwe Vryheden, eerze, gelyk thans uwe stranden aan myn oog, verdwynen!’
T.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thieby, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|