| |
| |
| |
De Denker.
No. 353. Den 2 October 1769.
[De Huizelyke Vreede in 't algemeen, en inzonderheid die der Echtgenooten, aangepreezen.]
Zalich is het vreedtzaam huis,
Daar geen twist in wordt gevonden,
Maar daar de eendracht ongeschonden,
Claas Bruin.
(Vervolg en slot van No. 352.)
Waar van daan toch komt het, dat men zo dikwyls bevindt, dat de geenen, welken uiterlyk schynen in hun eigen huis alles te kunnen erlangen, dat hun eenig genoegen geeven kan, altyd buiten 's huis dat gaan zoeken; van de eene soort van vermaak en uitspanning tot de andere over- | |
| |
gaande, en nooit zo onvergenoegd en rusteloos zynde, dan wanneer zy een uur t'huis alleen moeten doorbrengen? Het is zeker, omdat, of hunne eigene kwaalyk bestuurde driften, en onverstandige geaartheid, of die van zulke persoonen, waarmede zy verbonden zyn, omtegaan, hun niet toelaaten, te genieten die stille en hartaandoenende geneugtens van het huishoudelyke leven. Want voor hem, die gezegend is met een teder gevoelend hart, en zo gelukkig is geweest, om verbintenissen, die hem het leven aangenaam maaken, te hebben aangegaan, zal zyn eigen huis altyd het vermaakelykst verblyf zyn, en hy zal daar de weezenlykste en duurzaamste vermaaken genieten. Beziet maar eens de laagste Hutten, daar Vreede en Liefde hunnen Zetel gevestigd hebben; let op het ongemaakt genoegen, 't geen in derzelver eenvoudigen ommegang, midden in hunne geringe omstandigheden, gevonden wordt; hoort in hoe onopgesmukte taal zy de vergenoegdheid en vreugde van hunne harten uitdrukken; ziet hoe goedwillig zy malkanderen duizend van verpligtende beleefdheden en liefderyke diensten bewyzen; met welk een genoegen zitten zy te saamen neder aan hun eenvoudig en gering, doch gezond, middagmaal; met welke ongeveinsde dankbaarheid, en aandoening van vreugde, vereenigen zy zich in hunne Godsdienstige oeffeningen, zo vuurig voor elkanderen, als voor zichzelven, de gunsten des Hemels, van hunnen gemeenen Vader, afsmeekende. Houdt u maar een weinig op in zulk een gelukkig huisgezin, en leert de onschatbaare waardye, en uitmuntenheid van den Vreede en Liefde.
| |
| |
Daar de harten dus vereenigd zyn, door den sterksten band van weêrkeerige liefde, en die liefde zich vertoont in het aanhoudend bewyzen van allerleye liefdepligten, daar is zeker de Zetel van geluk en genoegen; en daar zal men bestendiger voldoening vinden, dan op de woelige en luidrugtige toneelen van bezigheid en tydverdryf.
Die geen, welke gewoon is aan de aangenaame en stille vermaaken van een huisselyk leven, kan aan de echte zoonen van iedele eerzugt, aan de slaven van ongeregelde wellusten, en aan de slachtoffers van smaak en gewoonte, derzelver ingebeelde vermaaken overlaaten, en met volle toestemming zyns harte zeggen: ik heb genoeg.
Beschouwt, zo gy het door de ondervinding bewaarheid wilt zien, de beide huisgezinnen van Crassus en Aristus. Crassus, tot over de ooren toe in de rykdommen begraaven, trouwt eene Vrouw, die niet minder gezegend is, met ty delyke bezittingen; beiden éénige kinderen geweest zynde, zynze in hunne jeugd niet veel tot verdraagzaamheid van humeur gewend: als men geld heeft, kan men alles krygen, en vleiers ontbreeken zulken nooit: op beider zedelyk gedrag was echter nooit te zeggen geweest. Beiden van een goed gedeelte van verwaandheid voorzien, beginnen zy de saamenleving, welke wel ras, nadat de eerste driften voorby waaren, zeer onrustig wordt. De Vrouw, die gewend was, als Vryster, door Crassus op de kniën gediend te worden, en te vooren altyd haaren zin hadt gehad, wil dat dit nog bestendig zo blyve, en als Crassus eens een' ouden goeden vriend gaat bezoeken, of by zich krygt, wordt hy altyd, als hy te huis
| |
| |
komt, of die vriend vertrokken is, en hy zyne Vrouw eens zoenen wil, scherp en bits bejegend, dat hy altyd van de Vrouw afloopt, zonder haar te vraagen, of zy ook liever eenig ander divertissement nam; Crassus ook geen tegenspreeken gewoon zynde, knort wederom. Zie daar het vuur van Tweedragt ontstooken. Die geen, die te vooren zyne Vryster naar de oogen zag, wil nu somtyds niets meer voor haar uit den weg zetten, of haar toereiken; en in plaats van zyne Vrouw gezelschap te houden, loopt Crassus dagelyks van huis; hy wil niet door een Wyf gedwongen zyn. Maar nu zal het beter gaan, de Vrouw wordt zwanger, en bevalt van een' Zoon. Een Zoon is al wat men wenschen kan. 't Betert evenwel niet. De onaangenaamheid van 't Kind te hooren schreeuwen, 't geen de Vrouw tegens gewoonte, en ofschoon zy zo ryk zyn, zelve behandelt, dryft Crassus nog meer het huis uit; want de kreegelheid reeds zo verre daar in huis heerscht, dat de Vrouw den Man geen goed woord meer wil geeven, maar hem dagelyks zyn uitloopen op zyn brood geeft; ja dat men dagelyks over elke beuzeling knort. Het Kind wordt grooter, en beiden 'er even veel over willende te zeggen hebben, onder voorgeeven, dat ieder hunner het Kind teder bemint, stampen zy hem, ieder hunne byzondere begrippen in, die veelal tegenstrydig zyn; ja, als het kwaad water is, zal de een iets verbieden, omdat de ander het geboden heeft. Ondertusschen komt Crassus uit die Gezelschappen wel eens met een knip te huis; 't geen de Vrouw, die altyd met den jongen alleen zit, nog moeielyker maakt, en doet haar somtyds haaren
| |
| |
Man, met den eernaam van dronken zwyn betitelen. Dit hoort de jonge Heer; wien de Moeder ook wel eens zegt: ‘Jonge, als ik u niet had, zo zat ik altyd moeder ziel alleen, want Vader is altyd aan den Wind’. Dit heeft dit gevolg, dat de Jonge alle agting voor Vader verliest, en somtyds denzelven assurant bejegend; waar in Moeder, die toch Crassus niet zetten kan, hem styft, door Crassus ongelyk te geeven. En terwyl Moeder mal met den Jongen is, en hem all' wat hy wil toelaat, ja somtyds de zakken vol gelds geeft, is hy op zyn vyftiende jaar reeds een Ligtmis. Nu wilden Vader en Moeder wel te saamen spannen, om hem te verbeteren; maar 't is te laat. Zy hebben door hunne Oneenigheden en Kreegelheid Elkanderen en hunnen Zoon bedorven.
Aristus, die, zyne Ouders vroeg verlooren hebbende, dan hier, dan daar, gezworven heeft, komt eindelyk, na veel sukkelens, tot een' Styl, en maakt door naarstigheid vorderingen in de Negotie. Hy trouwt eene Vrouw, die eenen mooijen stuiver bezit, doch door haare Ouders, tegen den zin van haare Vrienden, in de groote waereld was opgevoed. In 't begin van haar Huwelyk ging men dikmaalen te gast, en ontvong men menschen aan huis, en was by alle plaisierpartytjes. Dit koste te veel gelds, en Aristus zag, dat dit niet konde duuren. Hy spreekt daar over zyne Vrouw in alle zagtzinnigheid aan, en doet haar begrypen, dat hy daar door zyne Negotie, en zy haar Huishouden, 't geen met een Kind stondt vermeerderd te worden, verwaarloosde. Zy, van een zagt humeur, stuift niet op; maar laat de lip wat hangen, dat zy van de gastmaalen en plai- | |
| |
siertjes zou moeten afstaan; en zegt alleen, gy zult immers uw kransje, dat tweemaal, in den winter, rondgaat, wel aanhouden; de Vrouwen mogen die dan ook geen plaisiertje hebben. Aristus toont, dat hy, met vyf goede vrienden, den avond met een praatje doorbrengt, en dat men dan, op een stuk kaas en brood, tot elf uuren by malkanderen blyft; doch voegt 'er by, dat hy dit gezelschap ook wel wil laaten; 't geen echter de Vrouw niet onredelyk genoeg is, te vergen; beloovende Aristus, zo dikwyls zy wil, in 't gezelschap van goede vrienden, onder welken geene kostbaare Gastmaalen gehouden worden, met haar te zullen gaan, als hy zyne Negotie zaaken heeft afgedaan. Men komt hierin terstond overéén; en de Vrouw blyft met den Man, terwyl zy op 't laatst van de zwangerheid loopt, naarstig te huis. Het jonggebooren Dogtertje is de liefde en de lust van beide Ouders; en de Vrienden, die aan huis komen, weeten niet uittedrukken, hoe aangenaam het is, Vader en Moeder, als om stryd, te zien arbeiden, om het Kind te bezorgen. Hoe meer het Huisgezin vergroot, hoe meer men de Ouders byéén vindt, en hun kroost rondsom hen. Somtyds heeft de Vader 'er twee op de kniën, terwyl 'er één by hem met die staat te speelen. De zorg en liefde van den Man voor de Vrouw, en weêrkeerig van de Vrouw tot den Man, leveren de aangenaamste, doch somtyds de droevigste vertoning uit. Wanneer een van beiden zich maar onpasselyk bevindt, is den anderen de waereld te naauw; en deeze onderlinge Liefde der Ouderen doet ook de Kinderen elkanderen hartelyk liefhebben. De Ouders hebben alle liefde van hunne Kin- | |
| |
deren, en terwyl deezen de tederste zorg voor hun Kroost draagen, worden daar door van jongs af aan de begrippen van de natuurlyke verpligting aan God en den Evenmensch, en wyders de gronden van den Kristelyken Godsdienst ingeboezemd, vooral de Liefde, de grondslag van alles. Eene hartelyke gemeenzaamheid tusschen Ouders en Kinderen, zonder dat daar door den eerbied gekwest wordt, of in 't allerminste verminderd, heerscht in dat huis; 't geen de Kinderen kunnen denken, den Ouderen aangenaam te zullen zyn, wordt ongevergd door hun gedaan; 't geen de een den Kinderen gebiedt, keurt de ander altyd goed; en nimmer behoeft de Moeder de Kinderen tot hunnen pligt te brengen, door het dreigement, ik zal 't uw' Vader zeggen; beider ontzag is even groot. Kortom, Vreede, Eensgezindheid, en Liefde, zyn de gewoone deugden, die in dit Huisgezin geoeffend worden, terwyl Aristus door zynen bescheiden handel, met zyne medemenschen, in zyne zaaken merkelyke vorderingen maakt, zo dat hy, onder 's Hemels zegen, zyn vyftal Kinderen eenen goeden Stuiver zal kunnen nalaaten; die, zo 't toeschynt, daar van een even goed gebruik zullen maaken, als hunne braave Ouders, welken hen tot goede, vreedzaame, en Godsdienstige Burgers, door hun allerloffelykst voorbeeld, gevormd hebben.
Ik vlei my, wanneer gy deezen Brief, of Verhandeling, eene plaats, in uw weekelyksch Werk, geeft: dat ik vriendelyk verzoek: dat uwe Leezers duidelyk zullen bemerken, dat de Huizelyke Vreede niet alleen eene der gewenschte zaaken in dit leven is; maar ook, dat wy, zonder denzel- | |
| |
ven, uit all' ons vermogen, natejaagen, ons op deeze waereld noodzaakelyk een ongelukkig leven berokkenen; en daarenboven ons, door dat verzuim, schuldig maaken aan zulke snoode gebreken, en verfoeijelyke handelingen, waardoor wy onmogelyk in de Liefde, Gunst en Genegenheid van God, of zelfs van eenig degelyk mensch kunnen deelen, maar noodzaakelyk niets dan derzelver haat, afkeer, en verontwaardiging, hebben te wagten, en vroeg of laat, dezelven tot ons eigen verdriet, hartzeer, en allerdroevigst naberouw, gewisselyk zullen ondervinden.
Ik ben,
Heer Denker!
Uw toegenegen Leezer, A.M.
De Aanspraak, van den Heer T. aan Nederland, by gelegenheid, dat de beroemde Paoli, binnen deszelts muuren, met minzaame ontmoeting, en gulle onthaaling, werdt bejegend, zal ik heden over agt dagen plaatzen.
|
|