De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 305]
| |
De Denker.
| |
[pagina 306]
| |
is geplaatst, waarin norint, in plaats van novint, moet geleezen worden. | |
Heer Denker!Het is ongeloof baar, hoe menig kwaad Huishouden men vindt, tusschen Man en Vrouw, tusschen Ouders en Kinders, tusschen Broeders en Zusters, en andere te saamen woonende menschen; en het is niettemin eene allerzekerste zaak, dat niets voor deezer aller welzyn nadeeliger is, dan geduurige Twist en Tweedragt. Indien men de gewoone bepaling, die men van 't Huwelyk geeft, maar inziet, zo wordt men straks gewaar, dat de Eensgezindheid tusschen de eerstgenoemden, tusschen Man en Vrouw, allernoodzaakelykst is. Want brengt het Huwelyk eene onscheidbaare saamenleving met zich, dan is het ontwyffelbaar, dat de Eendragt daaraan het meeste genoegen geeven moet; en dit is even toepasselyk op allerleye Huis- en Lot-genooten, naardien de saamenleving tusschen deezen, even als tusschen Man en Vrouw, de geneugte, of het verdriet, daarvan uitmaakt. Hun lot zynde, om de reis, door deeze waereld, te saamen afteleggen, zo hangt het van hunne Eensgezindheid, en Inschikkelykheid, omtrent elkanders gebreken, voor het grootste gedeelte af, of die reis aangenaam en vermaakelyk, dan of die verdrietig, en moeielyk, valt. Want eene kwaalyk bestuurde drift, hoofdigheid, of kreegelheid van aart, zal het pad, dat zy bewandelen, met oneindig veele doornen en distelen bezetten; daar aan den anderen kant een zagte, vergenoegde, en toegeevende imborst, den weg gemakkelyk, | |
[pagina 307]
| |
en aangenaam, zal maaken, en als een' geduurigen zonneschyn, op de paden dier wandelaars, verspreiden. De noodzaakelykheid van zulke huisselyke Eensgezindheid is ook zeer groot, met opzigt tot het waarneemen der wederzydsche pligten. Geduurige harrewarreryen in de huisgezinnen verzwakken toch langzaamerhand, zo zy niet geheel uitroeijen, deze goedwillige geneigdheden, welken de grondslagen zyn, van de deugdsbetragting, in die saamenleeving. Wanneer de vlam van genegenheid dagelyks verdoofd wordt, door de dampen van een kwaad humeur en gekyf, wat is daar van anders te verwagten, dan dat die op het laatst geheel uitgedoofd zal worden? Of, zo die nog blyft branden, met welk genoegen kunnen de aangenaame pligten van het huishoudelyke leven, midden in die dagelyksche en eindelooze twisten en oneenigheden, volbragt worden? Welke hartelyke saamen-voeging van zulke luiden, om hun gemeen welzyn, hun onderling geluk, te verzorgen en te bewerken, om weêrkeerig elkanderen, in alle gevallen, hulp en bystand te bieden, kan daar door verwagt worden? Hoe kunnen zulke huisgezinnen eenstemmig, en met te saamengevoegde harten, hunne zo noodzaakelyke Godsdienstpligten, met de vereischte liefde verrigten, en zich te saamen, voor het vreedelievend en liefderyk Opperweezen, behoorlyk nederbuigen. Het is dus niet te verwonderen, dat zulken, welken in aanhoudende onrust en gekyf, met elkanderen, leeven, alle zorg voor 't welvaaren hunner huisgezinnen, alle nadenken daaromtrent, laaten vaaren; zich overgeeven aan onregelmaatige en zondige plaisieren, welken zy buiten 's huis gaan zoeken; daarmede tragten te vergoeden dat | |
[pagina 308]
| |
genoegen, 't geen zy binnen 's huis niet kunnen genieten. Want hy, die, in plaats van weêrkeerig, op zyne vriendelykheden, de baarblykste tekenen van eene vurige liefde en hoogagting te ontvangen, niets ontmoet, dan een knorrig, kreegelig, en kwaadaartig onthaal, waartoe hy geene de minste aanleiding heeft gegeeven, en onder deezen last niet als verzinkt, of dien afwerpt, deeze moet, of iemand zyn zonder aandoening, of met eene ongewoone grootmoedigheid zyn bezield. Beschouwt men, aan den anderen kant, de voordeelen, welken de huisselyke Eensgezindheid met zich brengt, zo zal men bevinden, dat die de weêrkeerige liefde, tusschen huisgenooten, bevestigt, aan doet groeien, en de pligten, jegens elkanderen, met genoegen doet verrigten. Zorgvuldig toch legt een ieder 'er zich dan op toe, dit kleene Genootschap, waaronder hy behoort, te bevoordeelen, naardien hy, daaruit, alles wat hem genoegen geeven kan, mede op zyne beurt trekt. Hy wordt, door dit streelende vooruitzigt, bezield; dat hy de voordeelen, door zyne naarstigheid en vlyt daar aan toegebragt, zal deelen, met die geenen, voor welken hy de diepste hoogagting voedt. Hy wordt, door deeze sterke dryfveer, van zich daar door by zyne geliefste en hoogstgeagte vrienden hooggeagt, en teder bemind te zien, alleen verzekerd van met dankbaarheid en liefde, van hunnen kant, beloond te zullen worden. Dit doet hem gewillig, de moeielyke onderneemingen, tot hun voordeel, op zich neemen, terwyl hy daar toe wordt ondersteund, door eene opregte en tedere bezorgdheid voor hun welzyn. Wat zal toch, een braaf mensch niet doen, ten nutte van die geenen, met welken hy | |
[pagina 309]
| |
in onafgebrookene eensgezindheid heeft geleefd, en die langen tyd zyn deelgenoot, in de aandoenlykste geneugten van het menschelyk leven, is geweest. Heeft iemand Kinderen, zo veel te noodzakelyker wordt de Eensgezindheid tusschen de Ouders. By der Hoofden oneenigheid verliest het geheele huisgezin altyd. Aanhoudende twist, tusschen de Ouders, maakt hen weinig gesteld, tot den behoorlyken aandagt op de opvoeding hunner kinderen; zy worden, door hunne veelvuldige knibbelaryen, somtys zelfs over niets waardige zaaken, van dien grooten pligt afgeleid. En welke goede uitslag is 'er te hoopen, daar alleen, om tegen te spreeken, (een grondregel, die noodzakelyk in zulke huishoudingen plaats krygt,) of ook uit styfhoofdigheid, in het aankleeven van zyne eigene begrippen, de een die grondbeginsels, welken de andere, met alle magt, in de gemoederen der kinderen zoekt in te planten, met den zelfden yver, daar uit tragt uit te roeijen? Het geen de een door de vingeren zal zien, wil de ander gestraft hebben. Dus worden, door het oeffenen van eene tegenstrydige magt der ouderen, deeze nadeelige gevolgen veroorzaakt, dat de kinderlyke hoogagting en eerbied, den Ouderen verschuldigd, weg raakt, of, op zyn best, dat de kinderen den eenen der Ouderen, als eenen verstandigen en wyzen bestuurder hunner daaden, als hunnen vriend, en den anderen als eenen onredelyken dwingeland, en als hunnen vyand, aanzien. Indien echter deeze oneenigheid van Ouderen zo verre bedwongen wordt, dat zy zich vereenigen, in de op voedingder kinderen gade te staan, | |
[pagina 310]
| |
zullen hunne Lessen, zonder zelven een goed voorbeeld te geeven, wel van eenigen invloed, op de gemoederen der kinderen, zyn? Met welken nadruk kunnen zy de broederlyke liefde, hoe de weêrkeerige beoeffening van goedwilligheid, en vriendelyke inschikkelykheid, hun aanpryzen, daar zy dagelyks hunne daar mede strydende driften in volgen; en te saamen in oneenigheid, gekyf, haat, en vyandschappen, leeven? De Preek van zulke Leeraars zal meestal deeze uitwerking hebben, dat der Leerlingen redelyke smaak bedorven, en de betragting van die voorgestelde pligten geheel uit het oog verlooren raakt. Daar; in het tegsnovergestelde geval, de kinderen, zo een beminnelyk patroon van liefde en eensgezindheid altyd voor zich hebbende, 't geen hen ontwyffelbaar moet trekken, ongevoelig gelyksoortige geschiktheden van geest, en evengelyke zeden, verkrygen en aanneemen; terwyl ook de eensgezindheid der Ouderen de genegenheid voor hunne kinderen sterker maakt, en hen aangespoort, om gelykerhand, en met vereende kragten en verstand, derzelver welzyn te bevorderen. De kinderen houden dan derzelver oordeel voor een' stelregel; hunne raadgeevingen worden met eerbied aangenoomen; zy worden, de een om den anderen, geagt en geliefd; en brengen hunne kinderen op eenen gemakkelyken en aangenaamen weg, om in hunne rypere jaaren insgelyks te volgen. In 't kort, zy maaken goede en deugdzaame burgers, voor de maatschappy; want alle byzonder huisgezin is eene school, waar de gronden van deugd, of ondeugd, gelegd worden; aldaar worden onze karakters gevormd; wennen wy ons daar een kreegel of kwaadaartig humeur aan, wy zullen | |
[pagina 311]
| |
ras eene hebbelykheid van toorn, en andere dergelyke ondeugden verkreegen hebben, met welke wy behebt op het toneel der waereld verschynen; daar in tegendeel verdraagzaamheid, zagtzinnigheid, en goedwilligheid, in onze harten de beminnelykste aandoeningen zullen verwekken; ons eenen ieder, als onzen broeder, doen aanzien, en denzelven met opregtheid, vriendelykheid, en edelmoedigheid, doen behandelen; want, gelyk het ongemeen zeldzaam is, dat die hunne vrienden, en die van hun afhangen, met toegenegenheid en liefde behandelen, tegen andere menschen zich onregtvaardig, trouweloos, en als onderdrukkers van dezelven gedraagen, zo is het ook eene ongewoone zaak, dat die in hun karakter zich openbaaren, als beleefde en goedaartige menschen, tegen hunne eigene huisgenooten knorrig en kwaadaartig zyn. Men vat toch terstond voor iemand, welke in zyn huis zich naar vereisch gedraagt, een voordeelig gevoelen op, en men raakt ligt overgehaald, om zo iemand in zynen dienst te gebruiken, of tot vriend te neemen; ten minsten veel eer, dan iemand van een tegenovergesteld karakter. En wat is 'er toch zekerder weg, om de waare geneugtens van een huishoudelyk leven te genieten, dan de Eensgezindheid tusschen die, welken leden van een en hetzelfde huisgezin zyn? Eene tekening naar het leven geschetst, van de woonplaats van oneenigheid en gekyf, waarin de woeling van de inwoonders, van zulk een ongelukkig huisgezin, wel uitgedrukt is, zal daar van het zekerste bewys geeven. Want hoe maakt elk moeielyk voorval, in zulk een huisgezin, de gemoederen van hunnen stel, en verwekt, in | |
[pagina 312]
| |
de uiterlyke houding, eene sombere knorrigheid, of eene heftige gevoeligheid; de allergrootste beuzeling maakt dezelven geheel onbekwaam, om de vermaaken des levens te genieten. Te vergeefs vindt men op de tafels, van zulke luiden, den overvloed; te vergeefs heerschen in hunne huizen de goede smaak, en netheid, in huiscieraaden; te vergeefs, zyn ze gekleed in het allerkostelykste gewaad; alles is vergeefs, zonder dit, om eenig weezenlyk genoegen te hebben. Hunne ontstookene driften, gelyk door de geelzugt bedurvene oogen, doen elk voorwerp, rondsom hen, de natuurlyke koleur verliezen. Zy zyn buiten slaat, om met smaak het allerkostbaarste onthaal te nuttigen, of om genot te hebben, van de allerverrukkelykste vertooningen, even als een mensch, wiens eetlust geheel is vergaan, en wiens denkenskragt door eene raazende koorts verwilderd is.
(Het vervolg heden over agt dagen.)
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thieby, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot. Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing. |
|