| |
| |
| |
De Denker.
No. 350. Den 11 September 1769.
[Dat men verpligt is belydenis van den Godsdienst te doen; zich by die Gezindte te vervoegen, wier karakteriseerende begrippen men toe stemt; dat niemand by eene andere zich mag vervoegen, op welke wyze, en onder welke voorwaarden ook; en, geduurende zyn Lidmaatschap by dezelve, veranderende, dezelve moet verlaaten; enz. ter gelegenheid van het voorgevallene met Dr. Pereboom.]
In necessaris unitas, in non necessaris libertas.
Symbolum.
(Vervolg van No. 349.)
Tegen dit laatste, dat ieder Kristen, als hy niet goed kan vinden, zich, by eenig reeds bekend Genootschap van Kristenen, te vervoegen, vryheid heeft, een nieuw Kristengenootschap te helpen opregten, hier tegen zal misschien ingebragt worden, dat daar door de uiterlyke Kerkgemeenschappen grootelyks zullen vermeerderen; de Secten onder de Protestanten, byna, in 't oneindige vermenigvuldigen; en dus niet anders dan onophoudelyke Scheuringen en Verdeeldheden onder de Kristenen, die een hart en eene ziel behooren te zyn, veroorzaaken; dat het, by gevolg, veel beter, en overeenkomstiger met den aart van 't Euangelie is: als strek- | |
| |
kende meer ter bevordering van den vreede en rust onder het Kristendom: dat zy, die eenige onvolmaaktheden, in de reeds opgeregte Maatschappyen, ontdekken, zich naar de aangenoomene Bevattingen, en Kerkgebruiken schikken, en vreedzaam aan dezelven onderwerpen, in plaatze van de Verdeeldheden en uitwendige Genootschappen te vermenigvuldigen, door steeds nieuwe Kerkelyke Gemeenschappen te helpen opregten. Op deze tegenbedenkingen zou ik antwoorden. Een Protestant, die zyne Gronden verstaat, kent geen ander Geloofsformulier, dan 't Euangelie; hy gelooft, dat men aan geene menschelyke voorschriften, van wien en hoedanig zy ook mogen zyn, zyne toestemming mag geeven, noch zich aan dezelven onderwerpen, dan voor zo verre men ze overeenkomstig met Gods Woord oordeelt te zyn; en dat elk, voor zichzelven, regt heeft, daarover te oordeelen. Een Protestant derhalven kan deeze tegenbedenkingen niet maaken. Zy pasfen alleen in den mond van eenen Roomsch- of Pausgezinden, die eene blinde onderwerping, aan de Besluiten van Concilien, Synoden en Kerkvergaderingen, erkent. Geen Protestant, by gevolg, dan die met het zuurdeeg van Rome's, door alle Protestanten, verworpene gevoelens, besmet is, of zich, onder dien agtbaaren naam, verbergt, om, onder eenen anderen naam, een nieuw Pausdom opteregten; geen ander kan, by mogelykheid, beweeren, dat een Kristen ooit verpligt is, vreedeshalve. zich naar zekere aangenoomene Begrippen en Kerkgebruiken te schikken, die hy strydig met het Euangelie meent te zyn. Neen! alle Protestanten moeten, volgens hunne gronden, als uit eenen mond, erkennen, dat niet alleen ieder Kristen regt heeft, en verpligt is, zich by zulk een Genootschap te vervoegen, by welk, zyns oordeels, de Waarheden van 't Evangelie zuiverst en overeenkomstigst met deszelfs Voorschriften beleden en geleerd worden; maar ook te gelyk, dat hy niet slegts vryheid en een onbetwistbaar regt heeft, maar ook wel degelyk verpligt is, om, wanneer hy, gemoedshalve, zich met geen Kristengenootschap kan vereenigen, een nieuw Genootschap te helpen op regten. Hy stoort daar door de rust en vreede der Ker- | |
| |
ke niet; hy bedient zich van die redelyke Vryheid, die niemand hem mag betwisten; hy dient God naar de overtuiging van zyn Verstand, daar hy als Mensch, en als Kristen, toe verpligt is; hy erkent geen' anderen Heer en Meester, in den Godsdienst, dan Jesus Kristus; hy is, in dit opzigt, een eerlyk man; een regtschaapen Kristen; een Protestant, niet slegts in schyn, of met den mond, maar met de daad en waarheid.
't Is waar, dat dit ten eenigen tyde uit grilligheid, eigenzinnigheid, of om eenen naam te maaken, of uit nog slegter beginsel, zou kunnen voortspruiten, en niet uit volkomene overtuiging des harte, of om dat men, in gemoede, met eenig Genootschap zich niet kan vereenigen. Doch wy vooronderstellen, dat deeze opregting, van eenig tot nog toe, onder die gedaante, onbekend Genootschap, voortspruit, uit de volle overtuiging des verstands, dat, by alle de overigen, eenige dingen plaats hebben, die, onzes inziens, volstrekt onbestaanbaar zyn, met dien Godsdienst, dien wy als waaragtig belyden; en die wy echter tegen de overtuiging onzes Gemoeds, of met zo veel woorden, of bedektelyk, moeten toestemmen, voor goed keuren en aanneemen. Een eerlyk man, of regtschapen Protestant, kan dit niet doen. Hy zal eerder verkiezen, duizend dooden te sterven, dan tot zulk eene snoodheid komen, om met den mond iets als waaragtig te belyden, 't welk hy in zyn gemoed als valsch, en strydig met de Voorschriften van 't Euangelie, verwerpt. De eerlykheid en opregtheid van zyn hart verpligten hem, in die omstandigheid, by dergelyk Genootschap, als zulks van hem gevorderd wordt, zich niet te vervoegen, maar, edelmoedig, alle de voordeden, die hy daar door hoopen kon, van de hand te wyzen, en zich met het zelve niet te vereenigen.
't Is met dit Stuk dus gelegen. Eenpaarigheid van gevoelen, omtrent Geloofspunten, die in de beschouwing bestaan, is in haare eigene natuur onmogelyk; want, zal deeze eenpaarigbeid van gevoelen stand grypen, dan moeten alle menschen, net dezelfde kragt van verstand hebben; dezelfde voordeelen bezitten, om hun verstand te oeffenen; op dezelfde manier zyn opgevoed; met dezelf- | |
| |
de driften, en vooroordeelen, bezet, en van dezelfde belangen zyn; maar nu, dewyl 'er een byna oneindig onderscheid tusschen de menschen is, in alle deeze opzigten, zo zullen noodzaakelyk verschillen in gevoelens, onder hen, ontstaan, en altoos blyven. Niemand derhalven, die de menschelyke Natuur kent, kan, met reden, eenig Godsdienstig Genootschap van menschen zich voorstellen, waar van alle deszelfs Leden van eenerley gevoelen zyn; het tegendeel zal altoos plaats hebben. Daar nu ieder verpligt is, de overtuiging zyns verstands te volgen, en volgens die overtuiging te handelen, en by gevolg, geene dingen mag belyden, (gelooven kan hy niet,) die, zyns oordeels, tegen de Waarheid en Reden aanloopen; en daar eenpaardigheid van gevoelen in haare eigene natuur onmogelyk is; daar moeten, of de Godsdienstige Genootschappen, byna, in 't oneindige vermenigvuldigd worden; of derzelver Leden noodzaakelyk bestaan uit een' hoop menschen, wier Godsdienst, ten grooten deele, op Geveinsdheid en Huichelary uitloopt; of 'er moet alleen eene Belydenis van slegts eenige weinige waarheden, waar over naauwelyks geschil kan vallen, by de aanneeming tot Leden van eenig Genootschap, gevorderd worden, en omtrent de overigen vryheid gelaaten, om over dezelven, naar welgevallen, te denken, en spreeken.
Door dit laatste, door de Geloofsartikelen slegts tot eenige weinige waarheden, daar naauwelyks geschil over vallen kan, te bepaalen, kan alleen de vermeerdering van 't getal der Kristengenootschappen, tot byna in 't oneindige, voorgekoomen worden, zullen dezelven niet bestaan uit een' hoop eerlooze guiten, of eene menigte van snoode huichelaaren. Zo lang dit geen stand grypt, zullen 'er, noodzaakelyk, verschillende Genootschappen zyn, zo lang 'er Kristenen gevonden worden, die niet goddeloos genoeg zyn, om eenig gevoelen met den mond te belyden, 't welk zy in hun hart, als strydig met de waarheid, verwerpen. - Die zich dan, om dat 'er, by eenig Genootschap, zyne toestemming, aen zulke dingen, gevorderd wordt, die hy niet gelooft, die zich daarom niet
| |
| |
by hetzelve vervoegt, doet braaf en eerlyk, en toont, dat hy een Protestant is, beide in naam, en daad. Indien dit nu, zyns oordeels, plaats heeft, by alle bekende Kristengenootschappen: of tot zulk een oordeel inderdaad grond is, onderzoeken wy thans niet: indien hy 'er dus over denkt, heeft hy niet alleen vryheid, en regt, maar is, volgens Reden en Godsdienst, wel degelyk verpligt, zich van alle Genootschappen afgezonderd te houden, om dat elk de overtuiging van zyn verstand moet volgen, en niemand een eerlyk man kan zyn, die, moedwillens, tegen zyn beter weeten aangaat. Hy heeft vervolgens, als dit, zyns oordeels, plaats heeft, vryheid, ja is 'er zelfs toe verpligt, met de zulken, die met hem dezelfde Begrippen hebben van de uiterlyke Kerkgemeenschap, hoe die behoort ingerigt te zyn, en welke Wetten, by 't aanneemen der Leden tot het zelve, behooren in agt genoomen te worden, een nieuw Genootschap te helpen opregten, om dat elk God, en Jesus Kristus, moet belyden en dienen, naar zyn eigen geweeten, en niet volgens het oordeel van anderen: wanneer hy namelyk oordeelt, (zo als allen behooren te doen,) dat een gedeelte van dien dienst, dien hy zynen Schepper en Verlosser verschuldigd is, bestaat, niet alleen in slegts voor die Godsdienstige waarheden, die hy van harte gelooft, openlyk uittekoomen, maar ook met zulken Kerkgemeenschap te houden, die dezelven zuiver belyden en leeren. Dit nu, zyns inziens, by geene Genootschappen plaats hebbende kan hy, gemoedshalve zich by geen der reeds bekende Genootschappen vervoegen. - Gemoedshalve, zeg ik, dewyl hy anders de uitwendige Verdeeldheden, onder de Kristenheid, die reeds, tot schande van haare Belyders, in meer dan al te veel Sekten en Partyen, te droevig, van een gereeten is, nodeloos, zou helpen styven en voortzetten. Eer hy weigert, zich by eenig bekend Genootschap van Protestanten te vervoegen, en uit dien hoofde besluit, een nieuw Genootschap te helpen in stand brengen, moet hy by zich zelven in zyn gemoed ten vollen overreed zyn, dat hy, behoudens het Karakter eens eerlyken mans, zich met geenen derzelver niet kan veree- | |
| |
nigen. Als dit plaats heeft, dan, en dan ook alleen heeft hy niet alleen regt, maar is ook wel degelyk verpligt,zich niet alleen by eenig bekend Genootschap niet te begeven, maar ook een nieuw te helpen opregten; om dat hy verpligt is, gelyk wy aanmerkten, God en Kristus openlyk te belyden en te dienen; en ten dien einde met zyne Medebelyders zich te vereenigen, in eenig Genootschap, en daar door voor de heele waereld te doen blyken, dat hy de Karakterizeerende Leerpunten, of Gebruiken, die in de byzondere Genootschappen plaats hebben, waarom hy geen Lid van dezelven kan zyn, afkeurt, en als strydig met de voorschriften van 't Euangelie verwerpt.
Hier uit nu volgt, dat niemand, wanneer hy een Lid van eenig Genootschap is, langer by hetzelve mag blyven, dan hy de Karakterizeerende Leerpunten dier Gezindte, van harte toestemt, die hy, by zyne aanneeming tot een Lid, als waaragtig heeft beleden: het zy met zo veele woorden, het zy bedektelyk: en vervolgens toestemde, door openlyk voor een Lid van dat byzonder Genootschap, in onderscheiding van alle de anderen, uittekomen, en op gezette tyden met het zelve plegtig Gemeenschap te onderhouden; om dat hy, langer by het zelve blyvende, daar door toont een Belyder, en Voorstander te zyn, van zulke Leerpunten, die hy als valsch, in zyn hart, verwerpt, en strydig met de waarheid, in zyn binnenste, afkeurt; waar door hy aan diezelfde eerloosheid, geveinsdheid, en huichelary, zich schuldig zou maaken, waar aan allen schuldig zyn, die, om Leden van eenig Genootschap te worden, dien Goddeloozen stap doen, om dingen te belyden, die ze niet gelooven; dewyl de verpligting tot eerlykheid en opregtheid altoos bestendig dezelfde is, zynde hy, die zich begeeft tot eenig Genootschap, op dien tyd, niet meer gehouden, eerlyk en opregt te handelen, dan hy, die reeds een Lid van eenig Kristen genootschap is. Trouwens dit spreekt van zelve.
Dat Dr. Pereboom derhalven (om dit op het geval toetepassen, 't welk aanleiding tot het opstellen van deeze myne verhandeling heeft gegeven,) dat die Heer een Lid heeft kunnen blyven van het Hervormd Kristen- | |
| |
genootschap deezer Landen, dat tot een van zyne karakterizeerende Leerstukken heeft, de absolute praedestinatie, waardoor maar eenige weinigen kunnen behouden worden, of dat God niet wil, dat alle menschen Zalig KUNNEN worden, maar slegts eenige weinigen, voor welken alleen, en niet voor de geheele waereld, Jesus Kristus de Zaligheid verworven heest, in tegenoverstelling der algemeene genade, waar door allen kunnen behouden worden, of dat God wil dat alle menschen Zalig KUNNEN worden, door de verdiensten van Jesus Kristus, verworven voor de geheele waereld, dat Dr. Pereboom, terwyl hy in dit laatste gevoelen stondt, en dus in een gevoelen, lynregt strydig met de Hervormde Kerk, heeft kunnen goedvinden, een Lid dier Kerke te blyven, komt my zo strydig voor, met de eerste en onbetwistbaere beginsels van alle eerlykheid, en opregtheid, dat ik geene mogelykheid zie, om daar voor iets ter regtvaerdiging, of billyking uittedenken.
Men doet Belydenis van een zeker Leerpunt, dat men volstrekt als valsch in zyn gemoed verwerpt; men is een Lid van een Genootschap, dat in dat byzondere Punt zo veel gewigts en aanbelangs stelt, dat het weigert iemand tot zyne Gemeenschap toetelaten, die daar aan zyne toestemming niet kan geeven; men sluit hem buiten, die het durft tegenspreeken; men zegt hem de Gemeenschap op. De heele waereld weet, dat dit punt een der Karakterizeerende Leerstukken van dat Genootschap is, in onderscheiding van de overige Protestantsche Genootschappen; men staat by de waereld te boek voor een Voorstander van dat gevoelen; men heeft 'er ten eenigen tyde Belydenis voor God en Menschen van gedaan, is 't niet met zo veele woorden, althans stilzwygende; men doet het dagelyksch, door Godsdienstige Gemeenschap met de Voorstanders van dat Leerpunt te houden; en op eene allerplegtigste wyze, zo dikwils men 't H. Avondmaal met hun viert; men oordeelt ondertusschen, dat voor hetzelve geenen grond in Gods Woord is te vinden; dat het daar meede strydt; dat het 'er volstrekt onbestaanbaar meede is; men verwerpt het als valsch; ja men ziet het zelfs aan als een stuk, dat voor de be- | |
| |
vordering van Deugd en waere Godzaligheid, ten hoogsten schadelyk en nadeelig is: hoedanig de Voorstanders der algemeene genade, of eener algemeene Verlossing, door Jesus Kristus, noodzaakelyk schynen te moeten denken. Indien zulk eene handelwyze niet volstrekt onbestaanbaar is, met die Eerlykheid en Opregtigheid, die ons allen behoort te bezielen; indien dezelve niet lynregt strydt, met die Liefde tot de Waarheid, die Reden en Openbaring van ons vorderen, dan zal 'er niet ligt iets kunnen worden uitgedagt, 't welk men daar voor hebbe te houden. Dr Pereboom derhalven was verpligt geweest: gelyk ook allen, die de Leer der algemeene genade, in tegenoverstelling der absolute praedestinatie, gelooven, en leden der Gereformeerde Kerke deezer Landen zyn: verpligt zyn, zich van derzelver gemeenschap aftescheiden, zich by 'een ander Genootschap tevervoegen, of een nieuw Genootschap, indien hy met geen van dezelven zich, gemoeds halve, konde vereenigen, te helpen opregten. Dan zou hy braaf; edelmoedig, en eerlyk gehandeld hebben, en geen zweemsel van vermoeden geeven, van zich schuldig te hebben gemaakt, aan eene snoode Geveinsdheid, en doemwaardige Huichelary.
(Het vervolg en slot hierna.)
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|