| |
| |
| |
De Denker.
No. 347. Den 21 Augustus 1769.
[Verhandeling over den zogenoemden Natuurstaat, of Algemeene Kenmerken der menschelyke Natuur.]
(Vervolg van No. 346.)
Ducem sequimur optimam naturam, eique paremus.
Cicero.
Aan deze en diergelyke begrippen heeft men toe te schryven, dat de vordering van het Menschdom uit een' ingebeelden staat van dierlyke vatbaarheid, tot het gebruik der Reden en der Spraake, en tot eene heblykheid, om in eene Maatschappye met anderen te leeven, met eene kracht van verbeeldinge geschilderd, en de stappen, daartoe gedaan, met eene stoutheid van vindinge voorgesteld zyn, welken ons veelal in verzoeking zouden brengen, om, wanneer wy den Mensch beschouwen, plaats te geeven aan de inblaazingen der
| |
| |
verbeeldinge, en misschien ook om zommige Dieren, welker gestalte de meeste overeenkomst met de onze heeft, als het model van onze Natuure, zo als die in haaren oorspronklyken staat was, aan te merken, gelyk Rousseau en anderen gedaan hebben.
Het zou belachlyk zyn, indien men, als hadt men eene nieuwe ontdekking gedaan, beweeren wilde, dat het geslacht der Paarden waarschynlyk nooit hetzelfde met dat der Leeuwen geweest zy; en echter zynwe, om het geene uit de penne van beroemde Schryveren voortgevloeit is, tegen te spreeken, genoodzaakt, aan te merken, dat de Mensch altoos blyken gegeeven heeft van zyne onderscheidene voortreflykheid boven andere Dieren; dat noch de bezitting van gelyke zintuigen, noch de overeenkomst van gestalte, noch het gebruik van lighaamelyke vermogens, noch eene geduurige gemeenschap met den Mensch, dien oppersten Kunstenaar, eenig ander geslacht van Dieren immer in staat gesteld heeft, om hunne natuur of hunne uitvindingen met de zyne te vermengen of te evenaaren; dat hy, zelfs in zynen alleronbeschaafdsten staat, boven hen uitgemunt heeft, en, in zyne grootste verbastering, nooit tot hunne geringheid gedaald is. Kortom, in welken staat hy zich ook bevindt, hy is altoos een Mensch, en uit zyne overeenkomst met andere Dieren, kunnen wy, met betrekkinge tot zyne Natuur, niets leeren noch besluiten. Indien wy hem willen kennen, moeten wy op hem zelven, op zynen leevensloop en op het gedrag, dat hy bestendiglyk houdt, zorgvuldig letten. Doenwe dit, dan zal ons blyken, dat de Maatschappy even oud is, als de Mensch, op zich zelven beschouwd, en dat het gebruik der Spraake even algemeen is geweest, als dat der handen en voeten. Indien 'er ooit een tyd geweest is, waarin hy heeft aangevangen, kennis met zyne medemenschen, en zyne vermogens te verkrygen, zo is het een tyd geweest, waar van wy geene gedenkschriften hebben, en waar omtrent onze gissingen vruchteloos, en op geene baarblykelykheid gegrond zyn.
Wy worden menigmaal in deze onbepaalde gewesten van onkunde en gissingen weggevoerd, door eene ver- | |
| |
beeldingskracht, welke zich eer vermaakt, naar haren waan de gedaante der dingen af te schilderen, dan de vorm der dingen te behouden, en die uit te drukken, zo als ze zich aan dezelve vertoond hebben. Wy laaten ons misleiden door eene spitsvindigheid, welke alle de gebreken onzer kennisse belooft te vervullen, voorgevende, onze bevattingen nader aan den oorsprong van ons bestaan te brengen, door slegts eenige bladeren in de historie der natuure vol te maaken. Een goed vertrouwen stellende op eenige weinige waarneemingen, verbeelden wy ons, dat het geheim eerlang aan den dag gelegd, en het geene wy kennisse in de gesteldheid der natuur noemen, gelyk zal gesteld worden aan, en gebragt zal worden tot de werking der natuurlyke vermogens. Wy vergeeten, dat de natuurlyke vermogens, van tyd tot tyd aangewend, en tot een heilzaam oogmerk zamengevoegd, de sterkste bewyzen zyn, waar op wy het bestaan van een Opperweezen vestigen, en dat, deeze waarheden eens aangenomen zynde, wy niet langer naar den oorsprong van ons bestaan behoeven te zoeken; wy kunnen slechts de wetten verzamelen, welken de Maaker der Natuure vastgesteld heeft, en, in onze laatste zo wel als in onze eerste ontdekkingen, kunnen wy alleenlyk geraaken tot de bezeffing van eene wyze van schepping en voorzienigheid, die ons te vooren onbekend was.
Wy spreeken van Konst, als onderscheiden van Natuur; maar Konst zelve is den Mensch natuurlyk. In zekere opzichten is hy de Werkmeester van zyne eigene gestalte, zo wel als van zyn geluk, en, van 't begin zyns bestaans, is hy voor bedenkingen en uitvindingen vatbaar geweest. Hy gebruikt dezelfde vermogens tot eene groote verscheidenheid van oogmerken, en speelt bykans denzelfden rol op zeer verschillende tooneelen. Altoos is hy bezig, om zyne ontwerpen te verbeteren, en deze zucht bezielt hem, werwaarts hy zich beweegt, en dus zo wel in de straaten van een volkryke Stad, als in een woest Bosschaadje. Terwyl hy voor allerlei staat gelykelyk geschikt schynt, is hy echter, ten dezen opzichte, onmagtig, om zich in eenen staat bestendiglyk ter neder te zetten. Nu eens halster- | |
| |
rig, dan wederom wispeltuurig, klaagt hy over invoeringen van veranderingen, daar hy nimmer verzadigd is van nieuwigheden. Onophoudelvk is hy bezig in 't maaken van hervormingen, en echter blyft hy geduuriglyk aan zyne dwaalingen en vooroordeelen vastgehegt. Woont hy in een hol, hy zal die woonplaats in een hut verbeteren; heeft hy reeds een hut gebouwd, hy zal 'er een bouwen van grooter uitgestrektheid. Hy verkiest echter niet schielyk sprongen te doen; zyne stappen zyn langzaam en vorderende, en zyne kracht, gelyk aan die van een spring-ader, drukt zagtjes al wat haar weêrstand biedt; een uitwerksel wordt somtyds te voorschyn gebragt, voor dat deszelfs oorzaak begreepen is, en, met alle zyne kundigheden in 't maaken van ontwerpen, is zyn werk dikwyls ten einde gebragt, eer het plan uitgedacht is. Misschien schynt het even bezwaarlyk, zynen gang te weêrhouden, als dien te verhaasten; en, het zy zyne beweegingen snel of traag zyn, de tooneelen der menschelyke zaaken veranderen echter gestadiglyk onder zyne behandeling. Wy mogen ons best doen, om zyne zucht voor verbeteringe tot haar eigen onderwerp te bestieren; wy mogen wenschen naar bestendigneid in zyn gedrag; maar wy hebben een verkeerd begrip van de Menschelyke Natuure, indien wy wenschen naar een tooneel van ruste, naar een einde van arbeid.
De bezigheden der Menschen, in welken staat ook, bewyzen hunne vryheid van verkiezinge, hunne verschillende gevoelens en de veelvuldigheid der behoeftigheden, waaraan zy ondervinden onderhevig te zyn, doch welken zy verdraagen met eene aandoening, of eene geduldigheid, die byna dezelfde is in allen Standen. Zy bezitten de Kusten van de Kaspische of Atlantische Zee, uit krachte van een verschillend recht, maar met even veel gemaks. Op de eene plaatze zynze aan den grond gehecht, en schynen geschikt tot eene vastgestelde zamenleevinge en de gerieflykheden der Steden. De namen, welken zy aan een Volk, en aan het Land, dat door hetzelve bewoond wordt, geeven, zyn van gelyken aart. Op de andere plaatsen, schynen zy slechts Dieren te zyn, die het land doortrekken, geschikt om op de op- | |
| |
pervlakte des aardbodems om te zwerven, en, met hunne kudden, ter bekominge van nieuw voedzel en een gunstig saisoen, de Zon in naaren jaarlykschen loop te volgen.
De Mensch vindt zyne huisvesting gelykelyk in een hol, in een hut, en in een paleis; zyn bestaan zo wel in de bosschen, als in een boerewooning, of op eene prachtige landhoeve. Hy onderscheidt zich door eernaamen, pragtige uitrustingen en kleederen; hy beraamt geregelde Regeerings-vormen, en een zamengevoegd lighaam van wetten; of, naakt door de bosschen zwervende, heeft hy geene tekenen van meerderheid, dan de sterkte zyner leden, en de vaardigheid van zynen geest; geen regel van gedrag, dan zyne verkiezing; geene verbindtenissen met zyne Mede-schepzelen, dan genegenheid. liefde tot gezelligheid en zucht tot veiligheid. Vatbaar voor eene groote verscheidenheid van Konsten; doch, met betrekkinge tot de behoudinge van zyn bestaan, aan geen' Konst verbonden, schynt hy de gerieflykheden, welken zyner natuure passen, aldaar te genieten, den staat, waar toe hy geschikt is, aldaar gevonden te hebben, alwaar zyne verkiezing zich bepaald heeft, het mag dan weezen zo ver als 't wil. Dus is de boom, welke een Amerikaan, aan de boorden van de Oronoko, tot een wykplaats voor hem en zyn huisgezin, verkiest te beklimmen, voor hem eene gevoeglyke wooning. De Sopha, prachtige gewelfzels, op zuilen rustende paleizen verschaffen, zekerlyk, geen weezenlyker vergenoegen aan hun, die 'er in geboren zyn.
Vraagt men, derhalve, Waar is de staat der Natuure te vinden? wy mogen antwoorden, Hier; en 't maakt geen onderscheid, of wy ondersteld, worden te spreeken in Groot Britannie, op de Kaap de Goede Hoop, of aan de Magellaansche Straat. Naardien dit werkzaam weezen bezig is in 't gebruiken zyner vermogens, en in 't werken op voorwerpen rondom hem, zyn alle standen en gelegenheden even natuurlyk. Zegt men, Ondeugd, ten minste, is strydig tegen de Natuur; wy antwoorden, dezelve is nog erger; Zy is Dwaasheid, zy is
| |
| |
Ellende. Maar, wanneer men van Natuur, als het tegenovergestelde van Konst spreekt, dan vraagen wy, in welken stand van 't Menschdom zyn de voetstappen van Konst onbekend? In den staat, waarin de Wilden zich bevinden, ontdekt men zo wel eenige voorbeelden van menschelyke uitvindingen, als in een' wel geregelden Burgerstaat; in geen' van beiden heeft een duurzaame standhouding plaats; het zyn slegts veranderlyke toneelen, die dit arbeidzaam weezen doortrekken moet. Indien het Paleis onnatuurlyk is, de Hut is 't niet minder; en hoe verheven en gezuiverd onze bevattingen in 't Staat en Zedekundige ook mogen zyn, zy zyn niet konstiger in haar soort, dan onze eerste aandoeningen en werkzaamheden van gevoelen en reden.
Indien wy toestaan, dat de Mensch vatbaar is voor verbeteringe, en in zich zelven een beginzel van vordering, en eene begeerte naar volmaaktheid, bezit, dan blykt het, dat men zich oneigenlyk uitdrukt, als men zegt, dat hy den staat der Natuure verlaaten heeft, toen hy begon vorderingen te maaken, of dat hy in eenen staat geraakt is, waar toe hy niet geschikt was, aangezien hy slegts die neigingen volgt, en die vermogens gebruikt, welken de Natuur hem gegeeven heeft.
De laatste poogingen der menschelyke uitvindinge zyn alleenlyk een vervolg van zekere ontwerpen, welken in de vroegste tyden, en den onbeschaafdsten staat van 't Menschdom uitgedacht zyn. Het geene de Wilde ontwerpt, of in acht neemt, in het Bosch, zyn de stappen, die meer gevorderde Volken van de bouw kunde eener hutte tot die van een Paleis, en de menschelyke Ziele van de zintuiglyke begrippen tot de algemeene beoeffening van weetenschap leiden.
Erkende gebreklykheden mishaagen den Mensche; in welken staat hy zich ook bevindt. Onkunde en zwakheid zyn voorwerpen van verachtinge; een doordringend verstand, een wys beleid, zetten iemand eere en achting by. Waar heen zullen zyne gewaarwordingen en begrippen, aangaande deze onderwerpen, hem brengen? buiten twyfel, tot eene vordering, waar in de Wilde zo wel als de Wysgeer deel heeft; waar in zy
| |
| |
wel een' verschillenden voortgang gemaakt hebben, doch waarin hunne poogingen zich naar het zelfde einde uistrekken. Cicero's verwondering voor weetenschap, welspreekenheid, en staatkunde was niet weezenlyker dan die van een inboorling van Scythie, voor zulk een mate van gelyke begaafdheden, als waar toe hy met zyne begrippen komen kan. ‘Indien ik roemen wilde’. zegt een Tartaarsch Vorst. ‘ik zou roemen op die wysheid, welke ik van God ontvangen heb. Want, gelyk ik aan den eenen kant, voor niemand wyke in 't krygsbeleid, in 't in slagorder stellen van een leger, zo te paard als te voet, en in 't bestieren der beweegingen van groote of kleine lighaamen, zo be zitte ik, aan den anderen kant, eene kundigheid in 't schryven, die misschien niet minder is dan die der Meesteren in de groote Steden van Persie of Indie. Van andere Volken, die my onbekend zyn, spreek ik niet.’
De Mensch kan mishebben in de voorwerpen zyner najaaginge; hy kan zyne naarstigheid verkeerdelyk aanwenden, zyne verbeteringen kwalyk plaatzen. Ziet hy de mooglykheid zyner dwalingen, en zoekt hy naar een regel, om over zyne vorderingen te kunnen oordeelen, en dus tot den besten staat zyner Natuure te geraaken, hy zal denzelven misschien niet kunnen vinden in de handelwyze van eenig Mensch in 't byzonder, noch in die van eenig volk, zelfs niet in 't begrip van de meerderheid, of in het in zwang gaande denkbeeld of begrip van die van zyn soort. Hy moet deswege te raade gaan met de beste bevattingen van zyn verstand en de beste beweegingen van zyn hart; daar uit moet hy ontdekken, welke de volmaaktheid en 't geluk zyn, waar voor hy vatbaar is. En dan zal hy, na een naeuwkeurig onderzoek, bevinden, dat de eigenlyke staat van zyne Natuure, in dezen zin genomen, geenszins een staat zy, waar van het Menschdom voor altoos is afgeweeken, maar waar toe hetzelve nu ook geraaken kan; een staat, welke het gebruik van zyne vermogens niet voorgaat, maar die door een rechtmatige oeffeninge van die vermogens verkreegen wordt.
| |
| |
Onder alle uitdrukkingen, welken wy, van menschelyke zaaken handelende, bezigen, zyn die van natuurlyk en onnatuurlyk, de minst bepaalde in haar betekenisse. Het natuurlyke is pryzenswaardig, in tegenstellinge van gemaaktheid, stuursheid, of eenig ander gebrek in 't menschelyk gemoed of character; maar wanneer wy dit woord gebruiken, om eenig gedrag, eenige daad of verrigting, die van de menschelyke natuure voorkomt, te kennen te geeven, dan kan hetzelve niet dienen, om iets te onderscheiden; want alle daaden der menschen zyn gelyklyk de uitwerking van hunne natuure. Deze uitdrukkingen kunnen, ten hoogste, betrekking hebben op het algemeene en bovendryvende gevoelen, of op de praktyk der menschen; en het oogmerk van elk gewigtig onderzoek, met betrekkinge tot dit onderwerp, kan bereikt worden, door het gebruik van woorden, die even gemeen, en daarenboven juister en meer gepast zyn. Wat is regt of onregt? Wat is gelukkig, of ongelukkig in de daaden der menschen? Wat is, in derzelver verscheidene gesteldheden, overeenkomstig of strydig met hunne geliefkoosde hoedanigheden? dit zyn vraagen, waarop wy een voldoend antwoord mogen verwagten; en hoedaanig ook de oorspronklyke staat van ons Geslacht geweest mooge zyn, het is voor ons van grooter gewigt, den staat te weeten, waar naar wy zelven mogen staan, dan dien, welken wy onderstellen mogen dat onze Voorouders beleefd hebben.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|