| |
| |
| |
De Denker.
No. 343. Den 24 July 1769.
[Onderzoek of de menschen in eenen geciviliseerden staat gelukkiger zyn, dan in den staat der Natuure, zonder door andere Kunsten en Weetenschappen, dan die de Natuur hun noodzaakelyk opgeeft, gesleepen te zyn. - Met een' Brief, betrekkelyk tot No. 339.]
O fortunati nimium bona si sua novint!
Virgilius.
Ik heb eenige veranderingen, meest de Spelling betreffende, in het volgend Stukje gemaakt, daar deszelfs Zender, de Heer A.M. my Vryheid toe gaf. Het zal my aangenaam zyn, indien zyn E. door het uitgeeven van deeze zyne vertaalde Verhandeling aangespoord worde, my ten eersten te laaten toekoomen zyne aannmerkinge over de noodzaakelykheid van 't vermyden van Krakeelen in de Huisgezinnen. Beloovende my iets goeds van zyne hand, over dat Onderwerp, waar over veelen nodig hebben, op
| |
| |
eene ernstige wyze, onderhouden te worden. Het medegedeelde Stukje loopt hoofdzaakelyk hier op uit.
| |
Heer Denker!
Onder het begrip van uw plan valt, myns bedunkens, natuurlyk, het naspooren van het geluk der menschen, in eenen geciviliseerden Staat geplaatst, boven dat, 't welk zy, in den Staat der Natuur alleen zich bevindende, zonder door andere Kunsten of Weetenschappen, dan die de Natuur hun noodzaakelyk opgeeft, geslepen te zyn, genieten zouden.
Veel is hierover in alle tyden gezintwist, daar deezen dien, anderen deezen Staat, voor verkiezelyker geagt hebben. Misschien hebben beiden, in de uitersten te volgen, gezondigd. Althans, myns oordeels, kunnen beide Staaten, alleen in sommige omstandigheden beschouwd, den prys van voordeel, boven malkanderen wegdraagen; daar echter andere gevallen gesteld zynde, de veroordeelde Staat de beste en meest goedgekeurde worden moet.
Onlangs een Engelsch Tractaatje doorleezende, betreffende de Natuurlyke Historie van Guiana, gelegen in Amerika, tusschen de Rivieren d'Oronoque en der Amazonen, beschreeven door den Heer Bancroft, kwam my daarin
| |
| |
eene plaats voor, waarin die Schryver onderzoekt de voor- en nadeelen van de beschaafdheid en geslepenheid der Natiën. Welke plaats my toescheen der Vertaaling overwaardig te zyn, en zeer geschikt, om uwe Leezers, over dit onderwerp, te onderhouden.
Zie hier dan eene ruimschootsche Vertaaling van eenig gedeelte der Verhandeling, welke de Zeden en Gewoonten der Inwoonderen dier Landstreek beschryft. Nadat de Schryver, die verhaald heeft, laat hy deeze Bedenkingen volgen.
‘Onder het beschouwen deezer Indiaanen, uitgenoomen eenige weinige byzonderheden, bemerk ik daar in een aangenaam schildery van de eenvoudigheid en 't geluk der eerste tyden, welke voornaamelyk hunnen oorsprong neemen uit derzelver geringe nooddruft en algemeene evengelykheid. De laatste van welke alle onderscheid van persoonen onder hen vernietigt, uitgezonderd die van ouderdom, en personeele verdiensten; en de rust, eensgezintheid, en vryheid, van hunnen onderlingen ommegang, en gemeenschap, bevordert. - Zy maakt het gemakkelyk voor een' Indiaanschen Vryer, om zyn geluk te bereiken, welke geen beletsel, om zyne begeerte te erlangen, in de ongelykheid van Rang of Goederen, noch van de uitzigten, met welken de Staatszugt en het Zelfs- | |
| |
belang den mensch bezielen, ontmoet; terwyl zy, met eenen, allen Nyd en Onvergenoegdheid vernietigd. - Dit niet alleen, maar de voordeelen, uit de geringheid en eenvoudigheid van hunne begeerten, werken nog in eenen veel hogeren trap tot hun geluk mede. De weezenlyke behoeften der menschen zyn maar weinig in getal, en die weinigen niet van langen duur, schoon dezelven, in beschaafde landen, door de weelde en de kunst van wellevenheid, tot eene iemand pynigende overtolligheid vermenigvuldigd zyn.’
‘Zy, welken ongelukkig zich gemeenzaam hebben gemaakt met de verscheidene uitvindingen der weelde en verwyfdheid, die by de Grooten plaats hebben, welker begochelde verbeelding dezelven voor weezenlyk, tot de bevordering van hun geluk, houden, deezen zouden naauwelyks gelooven, dat een Indiaan, van geen ander dekzel, dan dat de schaamte vereischt, voorzien, in eene schuilplaats, welke den naam van een huis niet verdient, zich onthoudende, en met zeer weinige keukengereedschappen en huisraad leevende, zonder eenige andere aardsche bezittingen te hebben, genietende alleen het grove voedzel, 't geen de jagt hem verschaft, altyd even eens klaar gemaakt, zonder kunst of smaak, men zou naauwelyks kunnen gelooven, dat zulk een mensch
| |
| |
eenige de minste aanspraak maaken kon op het Geluk. En nogthans, indien het my geoorloofd is van den uiterlyken schyn te oordeelen, mag dat Volk, met regt, zelfs by den Rykdom, van de allergesleependste Volken, hun Geluk misgund worden; naardien, hunne gelukkige onwetenheid van de buitensporige begeerten en eindelooze pogingen, welken de weelderige waereld bezig houdt, alle wenschen naa het genot van iets, buiten het geen zy voor het tegenwoordige genieten, geheel buiten sluit. - De geringheid en eenvoudigheid van hunne nooddruft, en de overvloed van middelen, om die te vervullen, welken met veel gemak te bekoomen zyn, maaken alle verdeling van eigendom onnut. Een ieder deelt vriendelyk mede de ruime zegeningen, welken hy uit dat wyduitgestrekte Land geniet, zonder zyn' nabuur den loef te zullen afsteeken, of zyn geluk te stooren.’
‘Dit neemt de noodzaakelykheid van alle Regeering en Wetten geheel weg, naardien in zulken Staat geene verzoekingen tot oneerlyklykheid, bedrog, onregt, of geweldaadigheid, noch inderdaad eenige begeerten, die niet onschuldig kunnen voldaan worden, plaats hebben kunnen. - En die ingebeelde geneigdheid tot ondeugd, welke by beschaafde Volkeren gehouden wordt voor eenen Natuurlyken trek,
| |
| |
wordt in eenen Staat der Natuur, als deeze, niet gevonden, alwaar een ieder volmaakt geniet de zegeningen van zyne aangeboorene vryheid en onafhangelykheid, zonder eenigen bedwang of vrees, dan die hunne Godsdienst, welken hunne Peii (Priesters kunstig te saamengesteld hebben, opleverd. - Aan deezen nu zyn ook de Inwoonders van alle Landen, in eenen minderen of meerderen graad, onderderworpen. - De Kunst magtig te worden, om ons te ontslaan van alle de ingebeelde behoeften, en ons zelven te vrede te houden met de weezenlyke geryflykheden van 't Leven, is de edelste verrigting van de Reden, en eene allernuttigste overwinst, naardien, dit het gemoed verheft boven alle de wisselvalligheden van het Geluk. Socrates merkt zeer juist aan, dat zy, die 't minste nodig hebben, het naast aan de Goden, welken niets ontbreekt, komen.’
‘De Eenvoudigheid nogthans, welke zo klaar zich in de Zeden deezer Indiaanen ontdekt, is het uitwerksel niet van eene Wysgeerige Zelfsverlochening, maar van hunne onkunde van de beschaafde geneugten, welke onkunde desniettegenstaande even gelukkige uitwerkzels voortbrengt, als die, welke uit de allergestrengste Wysbegeerte voortspruiten; - en hunne zeden geeven een zinnebeeld aan de hand van de verdigte Elysesche velden, alwaar elk op
| |
| |
zich zelven eens anders hulp niet nodig heeft, daar zy echter met elkanderen eene onafgebrookene gemeenschap van Liefde en Vriendschap blyven onderhouden.’
‘Deeze Indiaanen zyn inderdaad ongeletterde en onkundige menschen, gelyk alle zulken zyn, welker behoeften weinig in getal zyn; naardien de vorderingen in kunsten en weetenschappen altoos met Weelde, hand aan hand, gepaard gaan. - Het menschdom slaat zeldzaam agt op voorwerpen, welken geen' saamenhang, of met hunne vermaakelykheden, of met hunne nooddrust hebben. En wanneer hunne nieuwsgierigheid dus niet gaande gemaakt wordt, zo wil de Reden de moeite niet ondergaan, van de eigenschappen en hoedanigheden der voorwerpen, welken ontdekt zynde, hun geen plaisier kunnen geeven, natespeuren. Alwaar derhalven de behoeften en de begeerten der menschen weinig zyn, aldaar is hun onderzoek, en gevolglyk ook hunne kennis, zeer bepaald. - Deeze Onkunde echter is dat geene, waar door deeze Indiaanen tot het Geluk opgeleid worden, naardien het hun ontwyffelbaar minder gelukkig zou maaken, begaafd te zyn met gevoelens en begeerten boven hunne vatbaarheid voor dat genot; en het zal gelukkig voor hun zyn, zo zy nimmer uit hunne tegenwoordige gesteldheid geraaken.’
| |
| |
‘Verscheidene hedendaagsche, in de geleerde waereld, vermaarde mannen, opgemerkt hebbende het onschuldige genot van geluk dier wilde Volkeren, of schoon onkundig in de vrye kunsten, hebben daar uit willen opmaaken, dat Kunsten en Weetenschappen nadeelig waaren voor de beschaafde saamenleving; en zyn zo verre gegaan, dat zy aan dezelven alle de kwaade gevolgen uit de Weelde spruitende, welke altyd de Medegezel of liever de Voortbrenger derzelve geweest is, hebben ten laste gelegd. - Hier in hebben zy echter grof gedwaald; naardien deeze dingen, welken in den staat der Natuur nutteloos zyn, zeer heilzaam kunnen zyn, in eene beschaafde Samenleving; om dat Kunsten en Weetenschappen het zekerste tegengif zyn, tegen de kwaade uitwerksels der Weelde en zogenaamde Politesse’.
(Het vervolg heden over agt dagen.)
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden. H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra, en Groningen J. Crebas en L. Huyzing.
|
|