| |
| |
| |
De Denker.
No. 342. Den 17 July 1969.
Menschen, die door hunne eigene Verkeerdheid, elendig zyn, verdienen daarom niet van de hulp en ondersteuning van anderen versteeken te zyn.]
Si quis erat dignus describi, quod malus, aut fur,
Quod moecbus foret, aut sicarius, aut alioqui
Famosus, multa cum libertate notabant.
Horatius.
Een der Schyngronden, waarmede de Menschen de hardheid van hun harte tegen ongelukkigen poogen te regtvaardigen, is de beschuldiging, dat zy, die hen om bystand en ondersteuning aanspreeken, door hunne eigene schuld in die droevige omstandigheden geraakt zyn. Men is, alsdan, zeer gereed, om de verscheidene oorzaaken op te haalen, die iets tot iemands ongeluk toegebragt hebben; en, als men alles ten nadeele van iemand in 't midden gebragt heeft, besluit
| |
| |
men gemeenlyk het verhaal met eene gevolgtrekking, dat een mensch, die zelf zyn voordeel en wezenlyke belangen zo schandelyk verwaarloosd heeft, in geene deele geregtigd is, om by ons verzagting in zyne wederwaardigheden te verzoeken. of te verwagten, dat wy het onze zullen toebrengen, om hem te redden.
Ik heb dikwyls aan de gegrondheid van dezen Stelregel getwyffeld, dat, naamelyk een Ongelukkige, die zyn rampspoed aan zich zelven te wyten heeft, allen bystand onwaardig zy. Als dit doorging, zou de Barmhartigheid een pligt worden, welke men maar in zeer weinige gevallen zou kunnen betrachten. De meeste menschen, die in een' beklaaglyken toestand geraakt zyn, zyn niet van alle schuld vry te spreeken, maar onbezonnenheid, reukeloosheid en onoplettendheid, hebben wel het grootste deel in de schuld. Nimmer zal men een' mensch vinden, die kwaade passen begaat, met oogmerk, om zich in wederwaardigheden in te wikkelen; en, indien 'er al de zoodanigen gevonden wierden, zo zou men reden van twyfelinge hebben, of zy wel by hun verstand waren. De wensch, om gelukkig te zyn, is ook allen zo natuurlyk, dat niemand met overleg dezelve aan een zyde zou kunnen zetten. Deze bedenkingen vielen my in, by het aanhooren van een gesprek, welk ik mynen Leezeren mededeelen zal. De spreekende persoonen zyn Deugdlief en Houvast.
D. Hebt gy gisteren het antwoord gehoord, dat Adriaan den ongelukkigen Eduard gaf, toen hy hem om hulp smeekte.
H. Ja; en ik geloof, dat hy, naar de gestelheid der zaaken, geen ander antwoord geeven kon.
D. En ik, integendeel, ben 'er zeer moeilyk om geworden; Mynheer Adriaan heeft veel van zyne achting by my verlooren; ik meende, dat het hart by hem beter geplaatst was.
H. Indien gy in zyne plaats geweest waart, zoudt gy
| |
| |
zekerlyk dat geene gedaan hebben, 't welk gy nu in hem berispt.
D. Vergeef het my; indien ik het zo wel in myn vermogen gehad had; als Heer Adriaan, zou ik door de daad getoond hebben, dat ik van andere gedachten ben.
H. Gy zoudt u misschien eerst wel eens beraaden, en de zaak beter doorgezien hebben. Moet gy zelf niet bekennen, dat Eduard door zyne eigene wel vermydelyke schuld in zulke omstandigheden geraakt is, die hem verpligten, anderen om hulp te smeeken.
D. Ik wil u dit gaarne toestaan, dat Eduard zyne zaaken wat al te veel verwaarloosd heeft, en zich door baatzuchtige lieden om den tuin heeft laaten leiden.
H. En dat hy derhalve voor zyne eigene schuld boeren moet.
D. Even daardoor zal zyn ongeluk hem te smertelyker zyn, dewyl hy buiten zich zelven geene oorzaak weet, waaraan hy hetzelve toeschryven mag; hy lydt derhalve dubbeld, doordien hy onophoudelyk gefolterd wordt, door de droevige errinnering, dat hy gelukkig zou hebben kunnen zyn, indien hy voorzichtiger en oplettender geweest was.
H. Deze straffe is zeer nuttig voor hem, dewyl zy hem tot de erkentenisse van zyne misslagen brengt; dit voordeel moet men hem niet onttrekken, door hem in betere omstandigheden te stellen.
D. Gy zyt het derhalve volkomenlyk met Heer Adriaan eens; en het medelyden is u eene even onbekende deugd, als hem.
H. Ik meene, deze deugd even goed te kennen, als gy; maar misschien ben ik voorzichtiger in de oefening van dezelve.
D. Waarom sluit gy Eduard dan uit het getal der geenen, die erbarming waardig zyn?
| |
| |
H. Omdat Eduard door zyne eigene schuld ongelukkig is.
D. Gy gelooft derhalve, dat allen, die hunne rampen aan zich zelven te wyten hebben, ongelukkig blyven moeten.
H. Ja, dat geloof ik.
D. Zo zult gy weinig menschen vinden, die uw medelyden verdienen.
H Dat staa ik u gaarne toe; en echter worden 'er veele menschen gevonden, die buiten hunne schuld in deerniswaardige omstandigheden gebragt worden; by voorbeeld, een Kooprnan, die zyne schatten door schipbreuk verliest; een welgegoed Man, die zyne eigendommen door het vuur heeft zien verteeren; een Soldaat, die in een' veldslag gewond is; zulke persoonen verdienen alle mogelyke ondersteuning.
D. Op die wyze, zal het getal der ongelukkigen, die men helpen moet, inderdaad niet zeer groot zyn; de overigen, welken geen medelyden, naar uwe gedachten, verdienen, hen oneindig in getale overtreffen; en echter is het ten uiterste nadeelig voor eenen Staat, indien veele ongelukkigen zich daar in bevinden; want dezen zyn in 't algemeen onvermogend, om iets ten besten van de Maatschappye, waar in zy leeven, toe te brengen.
H. Hun voorbeeld moet dit nadeel vergoeden, naardien het zelve ter waarschouwinge van anderen strekt.
D. Ik wil u gaarne toestemmen, dat zy, die buiten hun toedoen, in een' beklaaglyken toestand geraaken, meer opmerkzaamheid verdienen, indien zy deugdzaam zyn; doch, daar door worden echter de pligten niet weggenomen, welken men te betrachten heeft jegens dezulken, die door mispassen ongelukkig geworden zyn.
H. Wanbedryf en mispassen moeten straffe ten gevolge hebben; en men handelt, naar myne gedachten, niet billyk, wanneer men de zulken der welverdiende straffe onttrekt.
| |
| |
D. Dit is eene stelling, die door veelen, in onzen tyd, aangenomen is, en evenwel is het eene ten hoogste nadeelige stelling.
H. En waarom toch?
D. Ik zou u gemakkelyk kunnen bewyzen, dat deze regel zo wel strydig is met de Godlyke Voorschriften, als met de Menschelyke Verbindtenissen; maar, het zal genoeg zyn, u de schadelyke gevolgen onder het oog gebragt te hebben, welken daar uit voor de burgerlyke Maatschappye ontstaan.
H. Ik ben begeerig om te hooren.
D. Ik zal alleen maar van zulke persoonen spreeken, welken gy van uw medelyken uitsluit.
H. Daar ben ik volkomen mede te vrede.
D. Gy zult my wel toestaan, dat 'er tot den bloei van eene Maatschappye niets geschikter zy, dan eene menigte van arbeidzame Ingezetenen.
H. In alle opzichten.
D. Gy zult ook wel bekennen, dat, hoe grooter het getal is van menschen, die hun leeven in eene gestaadige werkeloosheid doorbrengen, daar door, naar evenredigheid, nadeel aan de Maatschappye toegebragt wordt.
H. Dit kan ik ook niet ontkennen.
D. Het is derhalve eene ten hoogsten nuttige zaak, dat men het getal der geenen, die niets tot het algemeene welweezen toebrengen kunnen, zo veel vermindere als mogelyk is.
H. Eene zeer nuttige zaak, ik beken het.
D. Moet gy dan ook niet toestaan, dat die geenen, welken zich door hunne mispassen in een slegten staat bevinden, in 't algemeen te onvermogend zyn, om het beste van eene Maatschappye te bevorderen, en hunne bekwaamheden ten nutte hunner Medeburgeren te gebruiken.
H. 't Is waar, de meesten zyn in deze omstandigheden.
D. De Maatschappy zou derhalve meer voordeel van deze lieden hebben, indien zy in staat waren, hunne bekwaamheden aan te wenden.
| |
| |
H. Ja, zeker, indien zy den wil daar toe hadden, dan zou dit door gaan.
D Zo dat het dan een Pligt zy, by zulke Ongelukkigen te onderzoeken, wat vermogen Zy hebben, om den Staat te dienen.
H. Dat onderzoek kan ten minsten geen nadeel doen.
D In tegendeel, het kan en moet van groot voordeel zyn, dewyl het ons aanspooren zal, de zulken te ondersteunen, die den Staat van dienst konnen zyn.
H. Dat kan men echter met geen zekerheid voorzien.
D. Zo al met geen zekerheid, ten minste met veel waarschynlykheid; en, indien men daar omtrent een goed vermoeden opvat, zal het al die navorschingen uit den weg ruimen, welken nu gedaan worden naar de oorzaaken, die iemand ongelukkig heeft gemaakt. Is 't niet mogelyk, dat een man, in 't beste zyner jaaren, door eerzucht, of door de aanloklykheden der liefde en wellust verblind, zyn geluk vernietige, en in eene armoede vervalle, welke hem verhindert, om zich ordentelyk aan anderen te vertoonen, en zich tot zulke bezigheden te schikken, waartoe hy bekwaam zyn zou, indien iemand medelyden met hem hadde, en hem uit den afgrond verloste, waarin hy verzonken lag?
H. Zulke gevallen zullen zelden voorkomen.
D. Meer dan gy denkt; maar men laat hen, die eenmaal gevallen zyn, zonder eenige hulpe leggen, dewyl men het als eene zekere zaak aanmerkt, dat die eenmaal gevallen is, noodwendig meermaalen vallen moet.
H. Ik zeg niet, dat dit noodwendig zo geschieden moet, maar dat het allezins waarschynlyk is.
D. Dit is al mede een verkeerd begrip; want het neemt alle hoope weg, dat een mensch zich beteren zal.
H. Deze hoope is ten hoogsten twyfelachtïg; hoop zo veel gy wilt, het tegendeel blyft echter even mogelyk.
| |
| |
D. Maar de liefde tot onze naasten gebiedt ons, het beste van dezelven te hoopen; ja, men heeft gegronde redenen om te denken, dat een ongelukkige, zich gered ziende, voortaan zorg draagen zal, om niet wederom in een mispas te vervallen, die hem zo veel nadeel toegebragt heeft.
* * *
Het zou ontegenzeggelyk beter en voorzichtiger gehandeld zyn, indien men hen, die door eigen schuld zich wederwaardigheden op den hals gehaald hebben, door eene liefderyke en grootmoedige hulpe te redden en te verbeteren zogt, in plaatse van hen, door eene barbaarsche verachting, nog dieper in den afgrond van elende ter neder te storten, waar in zy, zonder bystand, moeten verzinken. Men maakt, in onze tyden, te veel werk, om de begaane mispassen van anderen levendig in 't geheugen te houden, en hen, door eene bestendige herinnering, verachtelyk te maaken. En zy, die dikwyls de mispassen der Menschen door de bitterste aanmerkingen zwaarder maaken, zouden zich in evengelyke omstandigheden, welke hun, met betrekkinge tot anderen, zulk eene ryke bron van berisping verschaffen, bevinden, indien hun noodlot naar hunne verdiensten gericht was, en verblindende schatten het onderzoek naar hunne gebreeken en wanbedryven niet verhinderden. Een' ryken Deugeniet eerbiedigt men; men durft zelfs van zyne schandelyke leevenswyze niet reppen, om dat men voordeel van hem hoopt, of zyne magt vreest; men gaat zelfs zo ver, dat men zyne wanbedryven, zy mogen zo groot zyn als zy willen, ligt stelt, en zyne gebreeken voor deugden houdt, maar laat deze geëerde man eens, door wederwaardigheden, onder het getal der zulken gebragt worden, die het onderhoud uit de handen van anderen verwagten moeten, zo zal het floers, dat zyne zwakheden bedekte, op eenmaal weggenomen worden, en elk zyn best doen, om zyn
| |
| |
gansche gedrag met de zwartste verwen afteschilderen.
De verachting der behoeftigen is alleen op hun gebrek gegrond; zy mogen deugdzaam of ondeugend zyn; zy mogen door eigen schuld, of buiten hun toedoen, in droevige omstandigheden geraakt zyn, men zal evenwel schyngronden zoeken, waardoor men de verpligting, om hen bytestaan, van den hals schuiven kan. Ontkent men, dat deze handelwyze algemeen zy, wy wenschen, dat de ondervinding de gegrondheid dezer ontkentenisse bevestigen moge
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussê, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gilissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|