| |
| |
| |
De Denker.
No. 341. Den 10 July 1769.
[Dat de Verzoekingen ten kwaade de menschen niet noedzaaken, om kwaad te zyn; maar aanspooringen en gelegenheden zyn tot deugd, in deezen tegenwoordigen staat van beproeving aangetoond, ter beschaaming der Bedillers van de Goddelyke Voorzienigheid.]
Nunc vero venio ad gravissimam querelam.
Cicero,
Niets is algemeener dan de Menschen te onvrede te vinden over hun lot op deeze Waereld. Ik zal niet handelen van hunne Onvergenoegzaamheid, ten aanzien van hunne tydlyke omstandigheden; maar thans het oog vestigen op eene te Onvredenheid van hooger inzigt, die hunnen Zedelyken Staat betreft.
Menschen, die dit leven als een staat van Beproeving en Voorbereiding tot eenen toekomenden staat van Belooning of Straffe aanzien, gelyk het waarlyk is, volgens de voorschriften der gezonde Reden, gestaaft door het Godlyk en onwraakbaar gezag der Openbaa- | |
| |
ring, hoort men niet zelden klaagen over de veelvuldigheid der Gelegenheden en verzoekingen ten Kwaade. - Het zou dwaasheid en tevens eene tastbare onwaarheid weezen te ontkennen, dat 'er veelvuldige gelegenheden en verzoekingen ten kwaade ons voorkomen, zy omringen ons aan alle kanten, in alle omstandigheden, en staaten deezes levens; niemand is 'er schoolvry voor, zo lang hy op deeze aarde omwandelt; dan men zou, uit de algemeenheid, de grootheid, en aanhoudenheid der klagten, deswegen uitgestort, welhaast tot het denkbeeld komen, als of het lot der Stervelingen zo ongelukkig ware, dat zy geene Gelegenheden, geene Aanspooringen ten Goede in 't geheel hadden. - Naargeestigheid, die het gansche gelaat der Natuure met een akelig floers overdekt, moge zich toegeeven in het koesteren van dusdanige begrippen. De verwaatene Vyand van den Godsdienst moge dit toestaan en met de sterkste trekken afschilderen, om 'er gelegenheid uit te raapen tot het stout bedillen van de schikkingen der hoogstwyze Voorzienigheid. Hy, die zo gelukkig is van eene vrolyker geaartheid te bezitten, welken aan alles wat hem omringt een blyder aanzien geeft; die eenen redelyken Godsdienst bemint en voorstaat, zal wel verre weezen van deeze Waereld te beschouwen als een jammer-hol, dat ik my dus uitdrukke, waarin niets dan Kwaad en Verzoeking tot Ondeugd gevonden wordt - Myne Leezers veroorlooven my thans, deeze ernstige stoffe wat dieper in te zien, en, te overweeg en of wy geene veelvuldige Gelegenheden en Aanspooringen ten Goede ontmoeten.
Dat ze 'er zyn te bewyzen, mag voor overtollig gerekend worden, daar de Ondervinding het dagelyks leert; doch derzelver veelvuldigheid is een stuk, zo gereed niet toegestaan, en dit deezen aan te toonen myne hoofdzaak tegenwoordig.
Het moge eene wonderspreuk schynen, als ik hier te nederstel, dat alle de Verzoekingen en Gelegenheden ten Kwaade, dikwyls zo breed uitgemeeten, zo veele Aanspooringen en Gelegenheden ten Goede ter Deugd zyn, 't is egter eene volstrekte waarheid, een waarheid, die
| |
| |
zich, op de minste bedenking, klaar aan onzen Geest opdoet. - In een Staat van Beproeving en Voorbereiding, gelyk wy leeven, kunnen wy niet verwagten, dat geene verlokzelen ten Kwaade ons omringen; maar wat zyn die verlokzelen? waartoe dienen zy? om ons te doen struikelen en vallen? Neen, gewisselyk neen, dit is dit kan het oogmerk eener Deugdlievende Voorzienigheid niet weezen, zy verzoekt niemand ten kwaade; noch laat hem daar toe verzogt worden; ze zyn, integendeel, ingerigt om onze Deugd te toetzen, te bevorderen, te volmaaken, en dus zo veele Gelegenheden, om te toonen, dat wy de belangen der Godsvrugt aankleeven.
Zeg my, o Stervelingen! die deeze Waereld in een zo ongunstig daglicht beschouwt, met welk eene Natuure God, die alles gemaakt, en de dingen, welke rondsom u zyn, haare eigenschappen en hoedanigheden gegeeven heeft, welke op u werken, welke u aandoen, u begiftigde. Treedt in u zelven. Wie zyt gy? - Heeft Hy u niet vry geschaapen, met eene redelyke Ziel begiftigd? Zyt gy niet in staat om op te merken, te kiezen, te verwerpen? Kunt gy in 't gebruik van alles wat u omringt geene maat houden? Geene voorschriften van Bedagtzaamheid volgen? - Of zyt gy redeloos, bepaald door eenige oorzaak buiten u, moeten uwe daden (mogen zy dan nog den naam van daden draagen?) eenen nooddwang onvermydelyk volgen? Is dit laatste de gesteldheid der dingen, beklaag u dan niet, heb geene wroeging in 't minste, 't is u zo onmogelyk u van de zogenaamde ondeugden aftehouden, als het de zeilsteen is van 't yzer afteblyven; maar uwe harten komen tegen zulk een stelzel op, zy zeggen u op het nadruklykste, dat gy Vrywerkende Weezens zyt, dit inwendig getuigenis is sterker dan alle redekavelingen, dan alle bewyzen van elders voor de Vryheid ontleend.
Laaten wy nu den staat der dingen voor Vrywerkende Weezens beschouwen. - En toonen, dat niets buiten ons, ons tot het kwaade dwingt. - Ten anderen, dat wy veeleer tot het goede kragtdaadig genoopt worden. - Ten derden, dat wanneer die verzoeking ten
| |
| |
kwaade, door de uitwendige voorwerpen veroorzaakt, zo kragtig en vermeesterend waare, als men voorwendt, dezelve van eenen anderen kant, kan en moet opgewoogen worden, door de Wet van God, namentlyk door de beloften en bedreigingen, die dezelve staaven.
Vooreerst, zeg ik, dat niets buiten ons, ons tot het Kwaade dwingt. Wy worden door uiterlyke voorwerpen aangedaan, zy verzoeken ons somtyds tot het Kwaade; dit leeraart de ondervinding; doch die Aandoening, die Verzoeking is niet onwederstaanbaar. De bepaaling, om dezelve optevolgen of te wederstreeven, hangt altoos van onzen Wil af. Men zegt, misschien dat ik hier te stellig spreek; dewyl 'er in de Voorwerpen zelve een natuurlyk en onvermydelyk vermogen is, om in ons Vermaak of Smerte te veroorzaaken: Maar deeze Aandoeningen zyn, gelyk alle andere, zuiver natuurlyke Aandoeningen, onverschillig; zy kunnen ons noch lof waardig maaken, noch tot schande strekken: ons noch beloon- noch straf baar doen worden. - Ondeugd of Deugd bestaat niet in het voelen van Vermaak of Smerte. Het misdryf is gelegen in van onzen pligt aftewyken, om ongeregeld vermaak na te jaagen of moeilykheden te ontgaan. De Deugd daarentegen in het wederstaan van de verzoekingen tot onwettig Vermaak, of in zich, ter bewaaringe van zyne onschuld, aan smerte bloottestellen. - Wyze Schikking! Schikking, onzer altoosduurende Verwondering waardig! dat, het geen onvermydelyk is in de voorwerpen deezer Waereld, niet alleen onschadelyk; maar zo noodzaaklyk is, dat wy, op dus een geleide, het ons nuttige zoeken, en het schadelyke vermyden; als waar van onze behoudenis of ondergang afhangt! Dan hebben de voorwerpen eenen onvermydelyken invloed, tot het verwekken van Smertlyke of Vermaaklyke aandoeningen, zy hebben geen overheerschend vermogen op onzen Wil: deeze wordt noit geweldaadig vermeesterd. Dezelve verandert: maar uit dit veranderen zelve blykt haare Vryheid. Voorwaar, indien de voorwerpen deezer waereld den Wil dwongen, zouden zy den Mensch tot geene beproevingen dienen, Geene Beproeving heeft 'er plaats, waar
| |
| |
geene Keuze, geene Vryheid gevonden wordt. Wel verre derhalven, dat de Menschen reden hebben om over de Verzoekingen te klaagen, hebben zy veeleer stoffe van Dankbaarheid; naardemaal deeze staat der dingen aan hunne Vryheid gelegenheid verschaft, om deugden te beoeffenen, en op de heerlyke vergelding des loons te zien.
Ten anderen. Wy worden niet alleen door niets dat buiten ons is, ten Kwaade gedwongen; maar wy vinden ons tot het Goede ten kragtigste aangenoopt, en gelegenheid tot het verrigten van de verhevenste Deugden. - Rykdom en waereldsche Voorspoed worden van elk voor magtige verzoekingen gehouden, 't zyn sterke beenen, zegt 't Spreekwoord, die de Weelde kunnen draagen. En waarlyk hy, die zich ryk en ruim bedeeld vindt van de goederen deezer Waereld, kan ze besteeden om zyne lusten en begeerlykheden te koesteren, om in dartelen overdaad te leeven, om de prikkels van ydele eerzugt op te volgen, om den armen en onschuldigen te onderdrukken, en in zynen rykdom eene vastigheid te zoeken, om, zonder by den Waereldlyken Regter aanspraaklyk, of voor hem straf baar te worden, geweld en onregt te pleegen. - Tot deeze en dergelyke misdryven wordt de Mensch door den Rykdom verzogt; wederstaat hy die Verzoekingen, elke wederstand is een overwinning, eene Deugd; maar 't zyn die zelfde Rykdommen, welke hem ook rechtstreeks tot de beste, de Deugdzaamste, daaden aanspooren, zy wekken hem op om den eerlyken arbeider werk te geeven, de ongelukkigen te redden, de armen en behoeftigen te verzorgen, de onschuldigen van verdrukking te bevryden, de hand te leenen tot bevordering van de mensch-lievendste oogmerken, met één woord, om 'er dat gebruik van te maaken, 't welk Reden en Godsdienst voorschryven. - Beledigd, in eer of goederen aangetast, te worden, brengt den Mensch in eene sterke Verzoeking om zich te wreeken; hy gevoelt, op het oogenblik der belediging, zich van twee kanten als gedrongen; de gaande gemaakte Toorn ontvonkt den Wraaklust, de
| |
| |
Wet van GOD verbiedt hem die ontstooke neiging op te volgen, en wil, dat hy zynen Vyand lief hebbe, goed voor kwaad vergelde. Is het nu den Mensch natuurlyker de aanprikkelingen van den Wraaklust op te volgen, en zyn haat te koelen door den ondergang van zynen beleediger te berokkenen, dan de lessen der Voorzigtigheid op te volgen, en zich aan de Wet van GOD, de Wet der Liefde, onderdaanig te gedraagen? Moet het zwaarste by hem niet het zwaarste weegen, en heeft hy dus geene gelegenheid tot het oefenen van eene verheevene Deugd, de Deugd der Vergeeflykheid, van Liefde tot de Vyanden? En dit leidt my tot myne
Derde aanmerking, dat, naamlyk, wanneer de verzoekingen ten Kwaade, door de uitwendige Voorwerpen veroorzaakt, zo kragtig en vermeesterend waren, als men voorwendt dezelve, van den anderen kant, kan en moet opgewoogen worden, door het tegenwigt van de Wet des Allerhoogsten, door de beloften en bedreigingen, die dezelve staaven. - De gehoorzaamheid aan den wettigen Opperheer verschuldigd, de Hoop op zyne gunste in tyd en eeuwigheid, de Vrees voor zyne ongunst, en de gedreigde straffe, zyn allerkragtigste aanspooringen, om de verzoekingen ten kwaade te overwinnen. Wanneer de Mensch in bedaarden gemoede, de Verlokzels, welke hem tot Aardschgezindheid en Ondeugd aanzoeken, in de weegschaale legt tegen beweegredenen, welke hem tot Godsdienst en Deugd opwekken, zullen de laatste de balans verre overhaalen. - Heeft dit, met de daad, in de meeste gevallen geene plaats, stellen de Menschen veelal dit niet in 't werk, geeven zy zich, zonder het gewigt der zaaken op te neemen. en hun weezenlyk belang te bezeffen, over aan het opvolgen van onbeteugelde neigingen, deeze verkeert heid van hunnen handel maakt geene verandering in de zaak; zy blyven dezelfde Weezens, bedeeld met een Vrykiezend Vermogen, 't geen, naar alle reden, tot de zyde der Deugd
| |
| |
moest overslaan. Zy uiten, de tegenovergestelde zyde kiezende, aan, de onschuldige Voorwerpen, 't welk zy alleen op rekening van hunne verkeerde keuze moesten stellen. En dit is eene der hoofdoorzaaken van de veelvuldige klagten, in 't begin van dit Vertoog vermeld.
Men zal, zo ik vertrouw, de gemelde bedenkingen van genoegzaam gewigt vinden, om toe te staan, dat de toestand der Menschen in deezen staat van Peproeving, zo jammerlyk niet is, als de Naargeestigheid en de Bedilzugt der Godlyke Voorzienigheid dien niet zelden afschilderen. - Men zal, de Reden en de Vryheid, om geschenken, hoog waardeeren; doch misschien vraagen, waartoe de Mensch, behalven de Reden en Vryheid, zo sterke Driften bezit; Driften, die hem met eene hevige Begeerte of Afkeer .omtrent de voorwerpen vervullen, en veelal de dryfveeren zyner daaden zyn? - Ken u zelven, uwe gesteltenisse te recht, o Mensch! die Driften, waar over gy u ontrust, zyn u tot het zelfde einde geschonken, als de Reden en de Vryheid, om u gelukkig te maaken Zo lang zy onder het bestuur haarer wettige Meesteresse, de Reden, werken, spooren ze ons ten zeersten aan tot alles wat goed, loflyk en deugdzaam is; zy doen ons beminnen, 't geen waarlyk onze liefde verdient, en haaten, 't geen met recht van ons gehaat behoord te worden; zy maaken ons wilvaar-vaardiger ter Deugd, door enkele Redekaveling. en zyn dryfveeren ter yverige Pligtbetragting. Alleen moeten wy dezelven op de gepaste voorwerpen vestigen, en haare werking regelen: en alsdan, worden de Driften, die anderzins ligt tot Ondeugden veraarten zaaden van Godsvrugt.
Ik sluit dit Vertoog met de zo cierlyke als ernstige taale van Jesus Siragh: Zegt niet de HEERE is oorzaak dat ik afgevallen ben: want het geen Hy haat, moet gy niet doen. Zegt niet, Hy heeft my gemaakt: want Hy heeft den Zondaar niet van doen. De HEERE haat allerlei gruwel, en 't zelve is niet be- | |
| |
mind van de geen en, die Hem vreezen. Hy heeft van den beginne den Mensch gemaakt, en hem gelaaten in de hand zyns raads, en heeft gezegd, indien gy wilt gy zult de geboden houden en het geloove, om te doen 't geen my behaagt. Hy heeft u vuur en water voorgesteld, strekt uwe hand waar heenen gy wilt. Het leven en de dood zyn voor den Mensche, en 't geen hem behaagen zal, dat zal hem gegeeven worden. - Hy heeft niemand gebooden godloos te zyn, en niemand verlof gegeeven om te zondigen.
J.S.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dézelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|