De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
Heer Denker!Staa voor eene enkele reis toe, Heer Denker dat een oud Man, een Man van de voorgaande eeuwe, onder het getal uwer Correspondenten zy, wier schryven gy met de uitgiste verwaardigt. Myn geval, of liever dat van mynen eenigen Zoon, zal, mynes agtens, anderen tot leering kunnen dienen. En mogelyk, komt deze Brief, wanneer gy dien in uw werk plaats, onder 't oog van den Heer, die wel verdiende aan zich zelven bekend en onder 't oog gebragt te worden, hoe hy ge- | |
[pagina 210]
| |
deeltelyk oorzaak is van een verdrietig leeven voor een' Jongeling, die een beter lot en eene geheel andere bejegening verdiende, aangemerkt zyn braaf en deugdzaam Charakter, en de post die hy bekleedt. - Om u en uwen Leezeren eenig begrip van de zaak te geeven, moet ik alles wat hooger ophaalen, terwyl ik, dit doende, eene verdrietige langdraadigheid, waartoe lieden van myne jaaren, iets verhaalende, ligt vervallen, zal zoeken te vermyden; doe ik het niet, stel het gunstig op rekening van myn' ouderdom. Reeds meer dan veertig jaaren heb ik myn leven, amptshalve, in een stillen hoek van dit Land, op het land doorgebragt. Myne Vrouw, den weg van alle vleesch gaande, liet my ééne Dogter en één' Zoon na: de eerste, in 't vroegst van myn' Egt gewonnen, was in staat om het huishouden waar te neemen, de laatste nog zo jong, dat hy zo wel moederlyke als vaderlyke hulp behoefde. Niet kunnende besluiten om te hertrouwen, leefde ik met myne twee Lievelingen in de grootste vergenoeging. - Myn Zoon liet reeds vroeg groote zugt tot de Letteren blyken, eene hoedanigheid, die ik in hem hoog waardeerde, en, zo veel in my was, aankweekte. Genoeg had ik van de doode en leevende taalen, en van de voorbereidende studien geleerd en onthouden om myn' Zoon te onderwyzen. Ik nam de post van Leermeester, te gelyk met die van Vader waar, en deeze bezigheid vulde de ledige tydvakken myns leevens genoeglyk op. Myn kweekeling beantwoordde aan myne zorg en arbeid, hy wilde eer te veel dan te weinig doen, ik moest zyn Leerdrift regelen. Op deeze wyze was hy vroeg in staat om met vrugt de Hoogeschool te kunnen betreeden; dan ik agtte het raadzaam niet te schielyk hem derwaards te zenden, by bevinding weetende, hoe de onervaarne jongheid daar in veelvuldige verzoekingen komt. Ik hield hem by my tot zyn negentiende jaar, de Wisen Natuurkunde strekte in de twee laatste jaaren tot leerzaame uitspanningen. Niet, dan met eenigen kommer, zag ik den dag, tot | |
[pagina 211]
| |
het vertrek van myn' Zoon naar de Academie bestemd, naderen. Schoon overtuigd van zynen goeden en deugdzaamen inborst en liefde tot Studie, een kragtig bykomend behoedmiddel tegen jeugdlyke ongeregeldheden, deedt zyne volslagene onervarenheid in de waereld my dugten voor de kragt der nieuwigheid, welke zich by de verleiding mogt voegen, en dus, mogelyk, in weinig maanden, al myn' voorgaanden arbeid van eenige jaaren opvoedens en onderwyzens geheel vernietigen, myn opgevatte hoop uitblussen, en de rest myns levens bitter maaken. - Naa hem de beste raadgeevingen en heilzaamste lessen gegeeven te hebben, liet ik hem aan de Academie. Ik had zyne keuze, welk eene Studie hy als zyne hoofdzaak zou omhelzen, volkomen vry gelaaten en verzogt dat hy, de voorbereidende Weetenschappen, die in alle Studien te passe komen, zich genoegzaam eigen gemaakt hebbende, zich zou verklaaren. Eer hy dit deedt, verliepen 'er twee jaaren, die hy met zeer veel vlyt doorbragt, meest altoos, gelyk ik uit eenpaarige berigten van anderen, zo wel als uit zyne eigene verklaaring vernam, op zyn kamer zynde, of in eenzaamheid wandelende. Ik raadde hem een gezelliger leeven aan; doch hem tevens de gevaaren van kwaad gezelschap voorhoudende; dan hy hadt zo veel smaak in het afgezonderd en letteroefenend leeven, dat hy den tyd, in gezelschappen te slyten, nutteloos doorbrengen rekenden. Zyne keuze is op de Godgeleerdheid gevallen, schoon ik liever gewenscht hadt, dat zy op de Medicynen ware uitgekomen. Dan, volgens myne gronden, kon ik hem niet dwingen, zelfs niet op eene vriendelyke wyze, gelyk men 't somtyds noemt. - Hy voltrok zyne Studien met lof, en verkreeg de waardigheid van Candidaat. - Zeer kort, en korter, dan ik wel gewenscht had, bleef hy op dien trap. Een Beroep op een kleine, doch vermaakelyke Plaats, 't geen hy aannam, verloste hem van het zwervende leven, strydig met zynen stillen en letterlievenden aart. Hier leefde hy, even als | |
[pagina 212]
| |
hy was opgevoed. Het eenzaam Land, wel verre van hem te verdrieten, verschafte hem de grootste geneugten. Zyne Boekoefeningen werden niet gestoord. Hy genoot zynen wensch. Scriptorum chorus omnis amat nemus & fugit urbes; zegt Horatius.
Der Dicht'ren rei verkiest op 't eenzaam' Land te leeven,
En wil het groot gewoel der Steden graag begeeven.
Alle deelen van zyn gewigtig Ampt nam hy, zo ver ik weet, volyverig waar. Alleen klaagden sommigen van de Leden zyner Gemeente, dat hy hun nooit, dan by noodzaaklykheid bezogt. Ik onderhield hem daar over; doch myne eigene overtuiging, dat de ommegang met de Landlieden, en de stoffe van hun Onderhoud, hem niet zeer konden gevallen, benam aan myne raad-geevingen mogelyk niet weinig kragts. Hy nam egter aan, als Leeraar zyne Leden wat meer en gemeen zaamer te bezoeken; doch de aangenaamheden van den ommegang moeten van wederzyden komen, en zyne Gesprekken stemden met hunnen aart zo weinig overeen, als de hunne met de zynen strookten. Dit veroorzaakte, dat het eerlang weder op den ouden voet ging, gelyk hy my schreef. Naa ruim twee jaren op deeze Plaats gestaan, en eens voor een ander Beroep bedankt te hebben, kreeg hy het Beroep in geene onaanzienlyke Stad. Hy twyfelde. Myn raad haalde hem over. Hy vertrok. Onvoorzien van Waereldkennis, en geen' smaak, dan in Letteroefeningen hebbende, leefde hy op den voorgaanden trant voort Zyne Gemeente zag hem op den Predikstoel, en by enkele andere gelegenheden. Dit gaf geen genoegen, en, ik kan het niet ontveinzen, hy maakte zich daar door wel eens en andermaal schuldig aan 't verzuim van Welvoeglykheid en Beleefdheid. Hy leefde in eene andere en hem vreemde Waereld; zich eenigermaate in | |
[pagina 213]
| |
't geval bevindende van den Man by evengemelden Dichter.
Ingenium, sibi quod vacuas desumsit Athenas
Et studiis annos septem dedit, insenuitque
Libris & curis statua taciturnior exit
Plerumque & risu populum quatit. -
Een Weetgraag mensch, die om gerust en stil altoos
Te leeven, 't stille Atheen tot zyne woonplaats koos,
En veele jaaren hadt geblokt in 't onderzoeken
Van Wetenschap, veroud in 't leezen veeler boeken,
Komt eind'lyk stom, en als een standbeeld, voor den dag
En wekt, door dat vertoon, zo zeldzaam, 's Volks gelach.
Myn Zoon bemerkte wel haast, dat hy, met zyne collegaas, in de Waereld ervaarener Mannen, niet gelyk stondt, en ook geheel andere en veel koelder, bejegeningen ontving. Dit was niet in staat om zyne Studien te verhinderen, hy zette ze even sterk voort, en zogt, 't geen hem in de Verkeering ontbrak, (want hy zag wel waar het haperde,) door keurige en wel uitgewerkte Leerredenen goed te maaken, maar te vergeefsch; hy zag, in weerwil van zyne pogingen, zynen loop verminderen, en wenschte niet zelden om zyne voorige Standplaats. Zwaargeestigheid bekroop hem nu en dan, en ik vondt hem zonder lust, zonder moed. Met zyn lot innerlyk bewoogen, en niet vry van zelfbeschuldiging, als zynde, door de stille Opvoeding hem gegeeven, gedeeltelyk oorzaak van zyne geringe omganglykheid, maande ik hem aan om, van langzaamer hand, zich te | |
[pagina 214]
| |
gewennen tot de Verkeering, en die kunst, welke door afzien en oefening verkreegen wordt, te vatten. - Hy gehoorzaamt, en volgt mynen raad op; en, om gelukkiger te slaagen, vervoegt hy zich by een' Heer, van wien hy zeer gunstige gedagten hadt opgevat, en hy deezen stelt hy zyne zaak, met de grootste openhartigheid, voor. - Gelukkig beleid, was hy in goede handen gevallen! Deeze Heer, toont zich ingenomen met myn Zoon, en geeft de sterkste verzekeringen van oprechte Vriendschap; hy hadt lang gedagt den Dominé te onderhouden, over zyne afgezonderde levenswyze, eene andere hem aan te raaden, en daar toe behulpzaam te weezen. Tot een hoofdregel stelde hy hem voor: ‘Myn Heer, neem niet kwalyk, dat ik u moet zeggen, dat gy, hoe geleerd ook, geen Menschen kent, en dus moet gy voorzichtig weezen in u op iemand te verlaaten’. - Ja wel hadt gy voorzichtig mogen weezen, myn Zoon! - Met deezen vermeenden Vriend pleegde hy raad omtrent het aanleggen en de keuze zyner Verkeering. Gebrek aan Menschenkennis, deedt myn' Zoon niet opmerken, hoe eenzydig de keuze van zynen Gids ware, en deeze zich tot eenige Familien bepaalde. Nu hadt hy verkeering met Menschen, en dagt, het zou nu goed weezen; maar anderen namen 't hem kwaalyk, dat hy ze dus bepaalde; hy bemerkte dit eerlang duidelyk, en breide den kring zyner verkeering wyder uit; dit gaf hem meer agting en meer loop. Middelerwyl hadt de meergemelde Heer hem voorgeslaagen, dat eene Egtgenoote het allerbeste middel zou weezen, om zyne weinig afneemende zwaargeestigheid te verzetten. In 't eerst verwierp myn Zoon deezen voorslag, gelyk hy my ook meermaalen betuigd hadt, als ik 'er hem toe aanmaande, tot nog in den ongehuwden staat, als hem best lykende, te willen blyven. Door zyne gemeenzaame verkeering ondertusschen aan 't huis van dien Heer, die eene Nigt hadt van myn Zoons jaaren, werdt hy van haare bekoorelykheden getroffen; doch de Gemeenzaamheid van den ommegang tusschen dien Heer nam af, naar maate | |
[pagina 215]
| |
myn Zoon ook met anderen verkeerde, de koelheid volgde wel haast, en by verboodt zyne Nigt, myn' Zoon te zien, als hy niet t'huis was. Zy hadt haare Ouders vroeg verlooren, en woonde by hem. Wederzydsche agting was tot Liefde in beider harten opgeklommen; en zy hoorde te eer naar mynen Zoon om een gedwongene party, welke zy anderzins vooruit zag, te ontwyken. De hinderpaalen, aan vryery gezet, strekken niet zelden om ze sterker te doen voortgaan. De Oom ontdekte schielyk de oorzaak van myn Zoons aanhoudend bezoek, 't geen, in weerwil van zyne koelheid, verdubbelde. Kort om, myn Zoon en de jonge Juffrouw werden de zaak eens, en hy doet, paa my de omstandigheden gemeld en geraadpleegd, en myne toestemming bekomen te hebben, aan den Oom een Huwelyks voorslag. Maar welk eene onheusheid moest hy deswege ondergaan! Onder meer andere schampere en hoonende redenen, hoorde hy den naam van Misbruiker der Vriendschap! Ondankbaaren Schender van Vertrouwen! Indringer, &c. 't welk gevolgd werdt van een volstrekt verbod, om nimmer anders, dan Amptshalve, voet in huis te zetten. Deeze vermeende Vriend maakt 'er nu zyn werk van, om den Dominé by allen in haat te brengen, en ontziet zich niet te zeggen, door gemeenzaame Verkeering ontdekt te hebben, dat men met reden twyfelen mag aan myn Zoons Regtzinnigheid, en dit, geene andere reden met voeglykheid kunnende voorwenden, zegt hy, oorzaak te weezen van zyne weigering. In welk een onaangenaamen en gansch verdrietigen toestand zich myn Zoon bevindt, behoef ik u niet te zeggen. - Ik hoop, hy zal moeds genoeg hebben, om deeze onaangenaamheden door te worstelen. - In zyn oogmerk slaagen en toonen, dat de blaam, welke die Heer hem zo vuilaartig zoekt op te leggen, niets beduidt. Zyn ongeval, ondertusschen, en daarom deel ik het u, en door u der Waereld, mede, kan andere Ouders leeren, dat zy hunnen Zoonen de Menschenkennis en Verkeering niet zo zeer moeten onthouden, als ik ongelukkig gedaan heb, te veel vertrouwende op de Wae- | |
[pagina 216]
| |
reldkunde, die hy uit de Boeken zou kunnen ontleenen. Ik verzoek, dat gy uwe gedagten over dit Onderwerp, mededeelt. - Schynvrienden, in de handen van een derzelven myn Zoon ongelukkig gevallen is, zyn 'er in groote menigte, en deeze verdienen, tot onderrigting der jeugd, wel eens naakt ontkleed, en in de volle haatlykheid van hun helsch Character ten toone gesteld te worden. Mag dit eens de stoffe van een uwer Vertoogen weezen? Reeds breeder, dan ik gedagt had, is myn Brief uitgeloopen, ik sluit dien, naa U myne hoogagting betuigd te hebben, en blyf
Myn Heer,
Uw E.D.W. Dr.
O.L.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by deze ven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H. A de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas. |
|