De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 201]
| |
De Denker.
| |
Heer Denker!'t Blykt allenthalve, dat gy met het uitgeeven uwer Weekelyksche Blaadjes, niet slegts bedoelt, uwe Landsgenooten te vermaaken; maar inzonderheid, om hun hart te verbeteren. Ik prys uw oogmerk. De Verhan- | |
[pagina 202]
| |
delingen over den Uiterlyken Godsdienst, die gy ons, in vier VertoogenGa naar voetnoot(*), gegeeven hebt, zyn tot dat einde ingerigt Ik moet bekennen, zy hebben in my nadenken verwekt, of inderdaad myn gedrag, ten op. zigte van dat punt, wel bestaanbaar is, of ten vollen overeentebrengen, met die Liefde en Hoogagting, die ik mynen God, voor zyn onophoudelyk weldoen, verschuldigd ben Ik neem de vryheid, u een berigt te geeven, wegens myn gedrag in deezen, en u op het vriendelykste te verzoeken, om hetzelve niet slegts te beoordeelen, maar om 'er uwe gedagten eerstdaags onbeschroomd over medetedeelen, in een uwer Blaadjes. Myne Huisvrouw en Dogters woonden, sedert veele jaaren, des Zomers, Buiten, en ik ben 'er dien tyd meestal van 's Vrydags avond, tot 's Maandags morgen, en altoos passeer ik 'er den Zondag; veelal hebben wy eenigen van onze Familie of Kennissen by ons logeeren; en om dat ik 'er altoos op Zondagen ben, krygen wy op die dagen doorgaans bezoek, van eenige goede vrienden; zo dat het, des Zondags by ons, Buiten, de allerdrukste dagen van den ganschen Zomer zyn. Myne Bedienden hebben de handen vol werks, myne Vrouw en Dogters, met ordes te geeven, en de Dames te regaleeren, en ik, om de Heeren te diverteeren, onze geduurige bezigheid. Daar is hier door veelal, volstrekt, voor ons geen tyd, 's Zondags, in den Zomer, te Kerk te gaan Van de vier of vyf maanden, die wy 's Winters in de Stad woonen, slaan wy zelden eenen Zondag over. Ook gebeurt het, schoon niet dikwyls, dat wy eens in de week den openbaaren Godsdienst bywoonen. Evenwel, schoon wy 's Zomers nooit te Kerk gaan, is het by ons een bestendig gebruik, dat wy met ons gezelschap en Bedienden des Zondags 's morgens, nooit minder dan een uur, dikwyls twee uuren, en somtyds nog meer tyds doorbrengen, met het leezen van eenige Kapittels uit den Bybel, of eene Verhandeling over het een of ander stigtelyk en nuttig Onderwerp; ook zingen wy wel eens eenen Psalm, of eenig ander opwekkelyk Lied; of spreeken met elkanderen over het geleezene. Dit 's alles, dat wy, voorbedagt, met elkanderen, betrekke- | |
[pagina 203]
| |
lyk tot het Godsdienstige, des Zondags, in den Zomer, verrigten Het overige van die dagen brengen wy door met discoureeren over de Negotie, over eenig nieuws, over onverschillige en somtyds ook wel eenigen tyd, over Godsdienstige onderwerpen; of met wandelen; ook wel eens een uurtje met visschen, of een klein tourtje met het rytuig te doen, als wy gegeeten hebben; met kolven; met paletten; met speelen op de billard; en andere gezonde exercice's; of met ombre'n; cadrille'n; verkeeren; schaaken; dammen; of eenig ander spel a la mode; daar de verkiezing op valt, als wy een weinig al te vermoeid zyn, door te sterke beweeging; of als het wêer ons noodzaakt, in huis te blyven Kortom, wy brengen het overige van die dagen ten avond, met eeten, drinken, praaten, en ons verder met eenige noble exercice's, of spelen, te vermaaken. Wat dunkt u, Heer Denker! van onze levenswyze, op den Zondag, op zulke dagen, die tot openbaare verheerlyking van Gods allerheiligsten en hoogstgedugten Naam zyn geschikt? Kan dit door den beugel? Is dit ons gedrag, (dat wy meer dan de helft van onzen leeftyd, op Zondagen, houden,) bestaanbaar, of onbestaanbaar, met dien Eerbied, Liefde en Hoogagting, die wy den Oorsprong van ons Bestaan, en alle de Goederen die wy genieten, verschuldigd zyn? Wat dunkt u, Myn Heer? Ik zal uw Antwoord, met groot verlangen, te gemoet zien. Inmiddels betuig ik te zyn, enz.
S***.
Ik houd gemelde en soortgelyke Divertissementen en Spelen, als zy met mate, en enkel om den geest te ontspannen, die niet altoos over ernstige zaaken kan peinzen, voor gansch niet ongeoorloofd; schoon ik aan sommigen niet gaarne den naam van nobel zou willen geeven - 'Er zyn veelvuldige zaaken, die en den geest kunnen ontspannen, en te gelyk denzelven een nuttig onderhoud verschaffen. Deezen zullen by verstandige | |
[pagina 204]
| |
en Godsdienstige menschen altoos den voorrang hebben. - Schoon eene zaak in haare natuur zeer geoorloofd is, zo zal echter een verstandig mensch, hier omtrent, tyd en omstandigheden in agt neemen. Alle zaaken passen niet op alle tyden. Vrolyk te zyn, luidkeels te lagchen, in 't byzyn van waarlyk deerniswaardige voorwerpen, valt in geen verstandig mensch. Van God en Godsdienst in alle Gezelschappen te spreeken, past niet. Juist op Zondagen, op de uuren des Gebeds, op zulke tyden, die, uit een Godsvrugtig beginzel, geschikt zyn, om op onze gewigtigste belangen te denken, en ons te kwyten van eenen pligt, dien Reden en Godsdienst vorderen; juist op zulke tyden, by voorbeeld aan eene speeltafel te gaan zitten, om met de kaart, of eenig ander spel, (schoon in zyn natuur niet kwaad,) zich te diverteeren, in plaats van den God des Hemels en der Aarde, van wien wy 't Leven, en all' het goede, dat wy genieten ontvangen hebben, en, zonder wiens gunst wy geen oogenblik gelukkig kunnen zyn; in plaats van dien hoogen en allerbeminlyksten Vader des Heelals die hulde, dien eerbied, dat ontzag, en die erkentenis van Liefde en Hoog-agting openlyk te bewyzen, die wy, als af hangelyke en van Hem beweldaadigde Schepzels Hem voor zyn onophoudelyk weldoen verschuldigd zyn; zulke tyden, die ons tot de allerverhevenste en regtmenschelyke vermaaken roepen, uittekippen, om, schoon niet volstrekt op eene ongeoorloofde, echter op eene zeer laage wyze, en onder alle geoorloofde uitspanningen, met eene der beuzelagtigsten zich te vermaaken; dit schynt met het Karakter van een verstandig mensch, niet overeentekomen; en geeft een allersterkst vermoeden, niet slegts van een al te onbedagt, maer zelfs van een zeer verwilderd gemoed, een gemoed in 't welk die hartelyke Liefde en ongeveinsde Hoogagting, die wy onzen Schepper en Weldoender verschuldigd zyn, bezwaarlyk, zo niet onmogelyk, plaats kan hebben. - De Heer S*** is echter onder luiden van geld en aanzien, die zich, 's Zomers, op het Land ophouden, niet van de ergste maar beste soort; hy zondert des Zondags eenigen tyd, tot Godsdienstige verrigtingen, af: en geeft gelegenheid aan zyn | |
[pagina 205]
| |
Gezelschap en Bedienden, om zulks met hem te doen. De openbaare Godsdienst wordt hierdoor op zyne Plaats geoeffend. Indien dit bestendig, zo als hy schryst, en met behoorlyken aandagt, verrigt wordt, en 'er zorg wordt gedraagen, dat de goede indrukzels niet aanstonds verlooren gaan; maar door eenig verstandig discours verlevendigd, en 'er in de divertissementen, eene verstandige maat, wordt gehouden; indien dit plaats heeft, dan zie ik niet dat deeze Heer gezegt kan worden, die dagen, in eene openbaare verwaarloozing van den uiterlyken Godsdienst, doortebrengen. Hy oeffent denzelven, schoon op eene wyze, die eenigermate, van de gewoone openbaare Godsdienstige-Oeffeningen, verschilt. Dit hangt van onze verkiezing af. Hy doet het openlyk, en geeft gelegenheid aan allen, zelfs aan zyne Bedienden, dien bytewoonen. Hy doet all' 't geen de Liefde en Hoogagting, voor God in deezen van ons vordert, omdat het aan onze bescheidenheid is gelaaten, of wy, ter verrigting van den uiterlyken Godsdienst, verkiezen, ons met een groot of klein gezelschap te vereenigen. - Indien het echter gevoeglyk kan geschieden, schynt het meest ter bewaring en verbreiding van den Godsdienst, onder 't menschdom, te kunnen strekken, dat de waare Aanbidders van God zich vereenigen, en met elkanderen. overeenkoomen, om op zekere daartoe geschikte plaatzen, en dikwyls wederkeerende tyden, tot dat einde, by den anderen te koomen. Doch 'er kunnen omstandigheden zyn, dat men geene gelegenheid heeft, zulks, op die plaatzen, die daartoe geschikt zyn, te kunnen verrigten. Zodanig is 't geval van den Heer S***. Als hy in de Stad is, oeffent hy aldaar, op de daartoe geschikte plaatzen, den uiterlyken Godsdienst, en by zulk een Genootschap, by welk hy zich vervoegd heeft, en met welk hy best oordeelde, om zich by hetzelve, tot dat gewigtig einde, t'elkens te vervoegen. Daar elk vryheid toe heeft. - Die gelegenheid, ontbreekt hem op zyn Buiten. Hy mag zich ten eenigen tyde, ter zyner verlustiging, en uitspanning, ophouden, daar het hem goeddunkt; en zich met de zynen, en zyne goede vrienden, op eene ge- | |
[pagina 206]
| |
oorloofde wyze, vermaaken mids hy zorg draage, dat hy zynen pligt jegens God, betragte; en de geenen, die zvner zorg zyn bevoolen, gelegenheid gegeeven en aangespoord worden, om de hunnen te betragten. Dit doet hy met eenig gedeelte van die dagen, die den openbaaren Dienst geheiligd zyn, doortebrengen, door God, met de zynen, openlyk te verheerlyken, en allen, die daartoe lust en genegenheid hebben, zelfs zyne Bedienden, dat eene byzondere blyk van zyne Godsvrugt is,) daar toe gelegenheid te geeven - De Heer S*** brengt derhalven met de zynen, de Zondagen door: mids hy zorg drage, dat 'er eene behoorlyke maat, in 't neemen van uitspanningen, in agt genoomen, en 'er geene onbeschofte vrolykheden en ongebondene dartelheid gepleegd worden: hy brengt, schoon hy, op de gewoone Plaatzen den openbaaren Godsdienst zelden 's Zomers verrigt, die dagen door, op eene wyze, dat ik hem hierom niet gaarne den naam van een Godsdienstig mensch zou durven betwisten. Integendeel is hy een Voorbeeld van Godsdienstigheid uit duizenden, die de Voorzienigheid in zulke gelukkige tydelyke omstandigheden heeft geplaatst, als hy zich bevindt En zyne levens-wyze in deezen is zodanig, dat veelen, op hun Buiten, hetzelve met hun gedrag vergelykende, de snoodheid en verregaande Ongodsdienstigheid, in hunne gewoone levenswyze,op die dagen, noodzakelyk moeten bemerken. De vyfde Brief, dien ik, over het bywoonen van den Uiterlyken Godsdienst, ontvangen heb, verdient, wegens de zeldzaame gedagten, die sommige menschen, over deezen pligt, schynen te hebben, eene plaats. Dus luidt hy. | |
Eerwaarde Heer!Dus noem ik u, omdat ik geloof, dat gy onder de Geestelyken t'huis hoort; anders schynt het naauwelyks geloofbaar, dat gy u zo veel moeite zoudt geeven, om de menschen te beduiden, dat zy, alle Zondagen, behooren te Kerk te gaan. Trouwens ik kan mis hebben. Dat is ook hetzelfde. Ik moet u dan zeggen dat ik in 't jaar niet meer, noch minder, dan twee-en-vyftig reizen, te | |
[pagina 207]
| |
Kerk kom. Dat dunkt my is genoeg Dat doe ik als het my te pas komt, en niet zo als gy schynt te willen, en zo als de Dominees het gaarne hebben Die zelfs wel zouden willen, dat alle menschen altyd, als 'er gepredikt wordt, te Kerk kwaamen, en nooit eet' Kerkgang oversloegen. Dan gaa ik twee of driemaal op eenen Zondag, en dat somtyds eenige weeken aan malkander, te Kerk, en dan neem ik weder eenige weeken myn Plaisier, op myn Buiten, of daar ik het verkies Ik houd 'er boek van En als ik tegen Nieuwjaar zie dat ik eenige reizen ten agter ben, dan vervul ik het met den Openbaaren Godsdienst eenige reizen in de week bytewoonen. Ik maak altoos dat het getal van twee envyftig te Nieuwjaar vol is. Zo leef ik ook, in andere opzigten, by voorbeeld, met het doen van Gebeden. Ik denk dat men verpligt is, een gedeelte van zynen leeftyd in t Gebed, gelyk ook eenig gedeelte van dien in de openbaare verheerlyking van Gods Naam, doortebrengen. Dan Bid ik byna geheele dagen, dan komt 'er in eenigen tyd wederom niet in van Bidden. 't Komt wel uit. Ik breng een' ordentelyken tyd, in 't jaar, met Bidden door. Op dezelfde wyze doe ik met leezen, met de overdenking van mynen pligt, en andere verrigtingen, die de Godsdienst van my vordert Hebt gy hier op iets aantemerken, schryf het my? Ik wil gaarne onderregt zyn. Gy zult my hier door verpligten. Ik ben, enz. K***
Of ik een Geestelyke ben, of niet, raakt de Heer K*** noch iemand. 't Zou bedroefd zyn, dat geene andere menschen regtmaatige denkbeelden vormden van hunnen pligt, dien wy aan God verschuldigd zyn, en waardige bevattingen van denzelven, en deszelfs onderscheidene deelen, hadden, dan de Predikanten; en aller-ongelukkigst, indien 't menschdom in 't algemeen, over dezelven zo dagte, als deeze Heer schynt te doen. Ik weet niet wat ik van hem denken moet, of hy een Spotter is met den Godsdienst, of een mensch, die | |
[pagina 208]
| |
't niet vast heeft. Ik zou waarlyk tot eene deezer gedagten overhellen, indien ik niet dikwyls opgemerkt had, dat 'er zeer veelen zyn, van welken men geene deezer beide vermoedens kan hebben, die, schoon niet in alle deelen, echter zeer veel overkomst hebben, met deezen Heer, ten aanzien van de waarneeming dier pligten, die regtsteeks opzigt op God hebben. Nu zyn ze zeer ieverig in derzelver oeffening. Nu gaan zy vlytig te Kerk. Dan koomen zy 'er in geene tyden. Zy leeven in deezen, en in veelvuldige andere opzigten, by buiën. Zy schynen te gelooven, dat die Godsdienstige luimen hun voorig verzuim zullen vergoeden en uitwisschen, zo als de Heer K*** schynt te denken, indien zyn schryven waarheid, en de Godsdienst hem ernst is Wat moet men van deezen Heer en soort-gelyke menschen denken? Dit. Dat zy zeer verre af zyn van die Godsdienstigheid te bezitten, die van ons gevorderd wordt. Niemand, ten zy hy in eene bestendige oeffening van zynen pligt, ten opzigte van God, leeft, verdient den naam van een Godsdienstig mensch. Om alleen van 't onderwerp, waarvan wy handelen, te spreeken. Die nu eens den openbaaren Godsdienst naarstig bywoont, en dan wederom eenigen tyd, in eene openbaare verwaarloozing van denzelven, leeft, geeft duidelyk te kennen, dat 'er geene waare Liefde en Hoogagting, voor zynen grooten Schepper en goedgunstigen Weldoender, in zynen boezem huisvest. Bezielde deeze hem waarlyk, hy zou alle bekwaame gelegenheden aangrypen, om zyne Liefde en Hoogagting voor den beminnelyken God, openlyk te kennen te geeven, en onmogelyk dezelve in zyn hart kunnen smooren; hy zou, buiten volstrekte noodzaakelykheid, in geene openbaare verwaarloozing van den uiterlyken Godsdienst kunnen leeven; hy zou niet by buiën, maar bestendig ten allen tyde met mond en lippen zo wel, als door zyne daaden; met alle uitwendige tekenen van Liefde en Hoogagting voor God zo wel, als door de aandoeningen zyns harten, doen blyken, dat hy zyne Schepper, en Weldoender hoog waardeert, vuurig bemint, en hartelyk lief heeft, en niets zoekt onbeproefd te laaten, 't geen hy denkt, dat strekken kan, om deszelfs Lof en Roem, onder het menschdom, te verbreiden. |