De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
De Denker.
| |
Heer Denker!Zie uit deezen ingeslooten van mynen Neef Ligthart; hoe die Heer over U en uw Schryven denkt; hoe hy tegen | |
[pagina 178]
| |
U aanwerkt, om my niet alleen te berooven van eene der geschikste middelen om waarlyk wyzer en beter te worden, maar zelfs, zo als ik met den Heer Predikant van 't Dorp, by welk de Plaats van den Heer VERLEGEN Junior legt, over den uiterlyken Godsdienst denk, aftetrekken van eenen Pligt, zonder welken te betragten wy geene regt Godsdienstige Menschen, noch waare Kristenen, kunnen zyn. Deel hem mede. Ik heb hem gecopiëerd, en zo veele veranderingen daarin gemaakt, dat deszelfs Schryver niet bekend kan worden. Het gemeen kan daaruit zien, hoe verdwaasd sommige menschen denken, ten opzigte van hunne allergewigtigste belangen. Mogelyk zai het gemeenmaaken van deezen Brief sommigen de oogen openen; althans is hy geschikt, om voortekoomen, dat ieverige voorstanders van den uiterlyken Godsdienst niet verleid worden, noch afgetrokken van de vlytige waarneeming van hunnen schuldigen pligt, zo als die Heer my zoekt te doen. Zyne Brief loopt hier op uit. | |
Mon Cousin!Malle Joris! hebje te Pinxter weer drie of vier reizen ter Preeke geweest, en hooren teemen van dingen, die gy wel half slaapende kunt opdreunen! Het is toch het oude. Wat raaken ons de Partners en Meders, en alle die Smousen. Ik kan niet begrypen, hoe een ordentelyk mensch, die half zyn verstand heeft, over dat Volkje, met eenigen smaak, kan hooren preeken. - Ik heb te Pinxter drommels veel plaisier gehad. Myn schimmelde Blessen hebben het Kapitaal gemaakt. Wy joegen alles voorby, dat wy maar in 't oog kreegen. De weg krielde van volk. 't Was opgepropt van menschen, op alle Buitenplaatzen, die wy voorby vloogen. Den eersten dag ben ik te Loenen, den anderen in de Wyk geweest. Ik heb verscheidene Ouderlingen en Diakenen ontmoet, zelfs twyffel ik, of ik niet een Dominé op eene Plaats, onder 't faveur van een pypje, op het uur des Openbaaren Gebeds, heb zien zitten. Die zyn zoo gek niet, als jy bent; die geeven 'er de Kerk aan, zo als ik doe, op de meeste Kerkdagen, in den Zomer. Wy hebben braaf gekolfd, gesprongen, en geravot dat het een aard hadt. Dat is duizendmaal vermaakelyker, dan in de Kerk te zitten. Op Pinxter is 't de beste tyd van 't jaar, om zich te diverteeren. Ik heb in geen tien jaaren op die dagen in de Kerk geweest. Ik denk 'er ook myn leven, op | |
[pagina 179]
| |
die tyden, niet te koomen, of ik moest door ouderdom niet langer voort kunnen. Doch dan zou het al zeer erg moeten zyn. Ik zie weinige afgeleefde menschen, die in hunne jeugd gewend waaren, op Pinxter uit de Stad te gaan, die niet zoeken, op die dagen, zich in de opene lugt te verfrissen. Onze Tante by de tagtig jaaren, die zich beroemt, op Pinxter, sedert haar veertiende jaar, niet te Kerk te zyn geweest, heeft van deezen Pinxster nog eenige dagen zo prettig geweest, dat het een plaisier was voor de jonge lui. Weinige ordentelyke luiden komen dan ter Preeke. Ik geloof, dat jy het zakje wel hebt kunnen tillen. Trouwens daar zullen braaf duiten in geweest zyn. 't Gemeen komt nog al op die dagen te Kerk, om datze geene Buitens hebben, en door de Heeren Predikanten zich op de mouw laaten spelden, dat men vooral op Feestdagen verpligt is den Openbaaren Godsdienst bytewoonen; doch ordentelyke luiden, die occasie hebben, zich te diverteeren, slaan daar geen geloof aan. - Ik verzoek u tegens zondag op myne Plaats. Wy zullen schoon in de bogt springen. Kom Saterdag; Maandagmorgen, voor Beurstyd, zal ik u met myne Blessen weder in de Stad leveren. Ik kryg een groot Gezelschap; ik heb een' Schilpad; daar zal ik op tracteeren. Geef 'er de Kerk aan, gekke vent! De Kerk zal 'er wel staan, als wy 'er niet zyn. Daar koomen verscheidene van uwe Confraters, en misschien ook een Dominé, als hy 's morgens zo vroeg de Kerk kan laaten uitgaan, om de schuit van Elven te krygen. Hy heeft my beloofd, dat hy de Toepassing wat kort zal maaken, en alleen met het Vader Onze sluiten. - Ik hoop niet, datje u zult beleezen laaten van den eenen of anderen Quibus, om t'huis te blyven. - De Denker, die drommelsche Vent, heeft het 'er op gezet, om jou en jouws gelyken nog gekker en bigotter te maaken; hy wil ons beduiden, tut, tut! dat men geen' Godsdienst heeft, als men buiten volstrekte noodzaakelykheid 's zondags uit de Kerk blyft. De Karel is zot. Hy koldert. Ik geloof waaragtig, dat hy een Geestelyke is, die 's zondags weinig klandiesy heeft, om daardoor wat meer Volk by hem in de Kerk te krygen. Of het moest zyn, dat hy zulke malle praat uitslaat, om by de Dominees in een goed blaadje te geraaken, die het gansch niet breed op hem hebben. Hoe het zy, stoor u aan dien Knaap niet. Hy gelooft misschien zelf niet, dat men verpligt is, 's Zondags te Kerk te gaan. Laat de Predikanten hun gang gaan met op u te pruttelen, omdat gy eens overslaat. Verzoek hen eens in | |
[pagina 180]
| |
de Week, of op een Zondag na de Preek, m uw Tuin, op een Glaasje, of ter Maaltyd, dan zullen zy, het hart niet hebben, u daarover te hekelen. Doe het, Neefje! Kom Saterdag. Ik zal uwe Rescriptie morgen verwagten. Ik ben, enz.
Amsterdam den 18 May 1769.
Ligthart.
Het scheelt my niet, wat deeze Heer van my denkt. Hy wederlegt de Redenen, die de braave Geestelyke voor onze verpligting tot den Openbaaren Godsdienst bybrengt, niet. Daar zie ik hem, noch iemand, bekwaam genoeg toe. - De Voorbeelden van Ouderlingen en Diakenen, noch die der Predikanten, doen iets ter zaake. Zy bewyzen alleen, dat 'er onder die Classe van Menschen ook zulken zyn, wier gedrag gansch niet overeenkomt met dien Godsdienst, dien zy belyden. - Alle Kristenen behooren, by alle bekwaame gelegenheden, te Kerk te gaan; de Opzieners en Diakenen voor allen; de Predikanten inzonderheid. - Geeven deeze laatsten, door dit hun doen, niet te kennen, dat zy den Openbaaren Godsdienst slegts voor eene onverschillige zaak houden, die men kan doen of nalaaten, naar welgevallen, zonder daardoor den naam van een' goed Kristen te verliezen? Geeven zy geen allersterkst vermoeden, dat zy alleen om den broode prediken, en te Kerk koomen? Kunnen zy in goeden ernst de Gemeente het Kerkgaan aanpryzen, daar zy zelven dikwils afweezig zyn, als zy eens vry af hebben, of eene gelegenheid zich voordoet, om zich op Zondagen, of andere tyden tot den Openbaaren Dienst geschikt, te diverteeren? Geeft dit geen allerverderflykst voorbeeld voor de Goede Gemeente? Ik begryp niet, op hoedanige wyze deeze Heeren hun gedrag zullen weeten zo te plooijen, dat zy waarlyk in goeden ernst gelooven, dat zy, in dien verheven post, waarin zy door de Voorzienigheid gesteld zyn, zich, ten deezen aanzien, zo gedragen, als Reden en Godsdienst van hun vorderen.
Terwyl ik deeze weinige aanmerkingen, op den Brief van den Heer Ligthart, schryf, ontvang ik het volgend Briefje, van eene zekere Mevrouw, wier Naam ik, op haar verzoek, niet zal noemen, betrekkelyk, of liever over dit | |
[pagina 181]
| |
zelfde Onderwerp, waarom ik, na alvorens van deeze Matrone daartoe vryheid verzogt en verkregen te hebben, hetzelve hier plaats. Dus schryft zy. | |
Myn Heer!Ik ben oud en zwak, ook vry hardhoorend. Ik ben daarom in verscheidene jaaren niet te Kerk geweest. Ik dagte nooit zo over den uiterlyken Godsdienst, als nu, sedert dat ik de Brieven van den Heer VERLEGEN Junior, met uwe Aanmerkingen op dezelven, geleezen en bedaard overwogen heb. Ik kan, hoe zwak en hardhoorend ik ook ben, altemet met vermaak op gezelschap gaan, en mede kouten. Ik zou ook wel te Kerk kunnen koomen. De Predikanten, die my nu en dan bezoeken, hebben my nooit op die wyze over het Kerkgaan onderhouden, dat ik strikt verpligt zou zyn, nu en dan eens in de Vergaderingen der Geloovigen te verschynen, ter verbreiding van den Roem en Lof des Scheppers, zo als gy doet. Uwe bewyzen voldoen my. Ik moet my zelven wegens verzuim van pligt in deezen beschuldigen. Ik zal voortaan in geene openbaare verwaarloozing van den Openbaaren Dienst langer leeven; maar, als myne zwakheid zulks maar eenigzins toelaat, mynen Schepper en Weldoender dien eerbied en hulde openlyk bewyzen, die ik Hem in myn binnenste toedraag; ik zal anderen door myn Voorbeeld opwekken; vooral zal ik door het bywoonen des H. Avondmaals openlyk doen blyken, dat ik een Kristen ben, en den Kristelyken Godsdienst van harte geloof, en op deszelfs omhelzing en leverige betragting myne hoope van zaligheid eeniglyk grondveste:
Ik ben enz. Den 1 Juny 1769. Uw Dw. Dienares
N.N.
Ik verheug my over het besluit van deeze Matrone. Zy begrypt het Stuk zeer wel. Is het bywoonen van den Openbaaren Godsdienst, zo als in de medegedeelde Brieven over den uiterlyken Godsdienst is beweezen, een pligt van eene zedelyke hoedanigheid, bestaat het voornaamste van denzelven, in de verbreiding van den Roem | |
[pagina 182]
| |
en Lof des Scheppers, of in onze aandoeningen van Liefde en Hoogagting voor God, openlyk, tot eer van Hem, en ter opwekking van anderen, door eenige uitwendige tekenen, van Godsdienstigheid, te kennen te geeven, dan kan deeze Mevrouw, schoon zy door haare Doofheid geene nuttigheid uit de predikatien kan trekken, zich even min ontslagen, agten, als eenig ander, om dikwils in 't openbaar te verschynen, en daar door, op eene voorbeeldige wyze, te toonen, dat zy haaren Schepper en Weldoender waarlyk van ganscher harte lief heeft, en hoe zeer zy wenscht, dat alle menschen Hem den verschuldigden Eerbied en hartelykste Liefde, met haar, mogen toedraagen, en bewyzen.
Van een geheel ander uitwerkzel zyn de reeds meermaalen gemelde Vertoogen op den Schryver der volgende Letteren geweest, aan een' myner goede vrienden gezonden, en my, door hem, ter hand gesteld, om 'er naar welgevallen gebruik van te maaken. Zy behelzen, naar het voorbeeld van den Heer Ligthart eenige, ja nog erger, scheldwoorden en Smaadredenen, tegens My en myn Schryven uitgebraakt. 't Geen deeze Man, daar zyn Brief inzonderheid toe dient, zyn' vriend wil wysmaaken, komt hoofdzaakelyk hier op uit, dat hy liever allen Godsdienst de zak, zo als hy spreekt, zou geeven, en liever dood zou zyn, dan in den Zomer alle Zondagen te Kerk te gaan. Hy zegt dat hy een Koopman is, die geen' tyd heeft, zich in de week te diverteeren, dat daartoe geenen tyd voor hem overschiet, dan op de Zondagen, en andere Tyden, als de Negotie stal staat. ‘De Koophandel, dus redekavelt hy, de Koophandel is een der Zenuwen van den Staat, dien moet men overzulks getrouw behartigen; dat kan geen Kristen mensch ontkennen; daardoor wordt of blyft men in staat, om de noodlydenden en behoeftigen te ondersteunen; dat is Godsdienst. Men kan, ik althans niet, (dus gaat hy voort,) ik kan het niet uithouden, als ik nu en dan geene uitspanningen heb Buiten de Zondagen heb ik daar toe geene gelegenheid. Ons Lieve Heer zou wel zeer streng met my en myns gelyken handelen, als wy Heeren Kooplieden, die ons de geheele week moeten afslooven tot nut, niet alleen van ons zelven, maar ook van onze naasten, den Zondag niet voor onszelven hadden. Neen! Laaten de Dominees van den Predikstoel, of in Oeffeningen, op ons afgeeven; laaten de fyne Zusjes | |
[pagina 183]
| |
steenen, over onzen waereldsgezindheid, omdat wy 's Zondags in den Zomer, ons diverteeren; laat de Denker den uiterlyken Godsdienst onder de volstrekt noodzaakelyke pligten van 't Kristendom tellen, en ons zoeken te beduiden, dat niemand God regt lief heeft, die by bekwaame gelegenheden 's Zondags niet te Kerk komt; laaten alle deeze Bigotten maar heenen prevelen; indien zy eenige verhevene gedagten en waardige denkbeelden van Gods Bermhartigheid en Menschenliefde hadden, zy zouden zulk eene brabbeltaal niet kunnen uitslaan. Ik ben gerust als ik 's Winters nu en dan, en 's Zomers, als het slegt weder is, altemet eens te Kerk kom, dat ik dan by goed weder myn plaisier wel mag neemen, zonder daarom uit het getal der goede Kristenen uitgemonsterd te moeten worden’.
Op deeze Redeneering kan en moet men aanmerken, dat de Heeren Kooplieden veelal te breed opgeeven, van in de volstrekte noodzakelykheid te zyn, dat ze in de week geen' tyd hebben tot behoorlyke uitspanningen. Onder de honderd zyn 'er geen Tien daar het dus mede is gelegen. - In den namiddag en op den avond doen de meesten niet met al dan zich te diverteeren. - Men kan 's Zondags wel te Kerk gaan, en hebbe noch op dien dag tyds genoeg over, om zich op de eene of andere wyze te vermaaken. Dit keure ik gansch niet af. 'Er zyn inderdaad menschen, die in de week weinig tyds over hebben, wegens hunne noodzakelyke verrigtingen. Doch dit zyn meest al Bedienden, en gemeene Ambagts of Burgerlieden. De meeste Negotianten en Grooten hebben overvloediger tyd, en deezen ziet men in 't algemeen allerminst in de Kerk. Agte men zich inderdaad verpligt, tot den openbaaren Godsdienst, en hier aan kan, om de bygebragte redenen, in onze voorgaande gemelde vertoogen, geen verstandig en regt godsdienstig mensch twyffelen; agte men zich tot den openbaaren Dienst verpligt, en leefden de menschen volgens deeze hunne verpligting, weinigen, maar zeer weinigen, zouden slegts van zekere geringe vermaaken, en de meesten van geenen derzelver behoeven astezien. Doch hier aan mangelt het; men is, zo 't schynt, van zyne volstrekte verpligting, tot den openbaaren Dienst, niet behoorlyk overtuigd; en die 'er van overtuigd zyn, hebben geene lust, om God te dienen. - Hadden alle menschen God lief van gantscher harte, zy zouden gewillig van sommige uit- | |
[pagina 184]
| |
spanningen, en vermaaken, die zy nu verkiezen, afzien, zy zouden zich des Zondags oneindig meer vermaaken, met de verkondiging van den Lof hunnes Schepper, dan met hunne zogenoemde uitspanningen: die hen niet zelden, op eenè verregaande wyze, zelfs somtyds oneindig meer, dan hunne dagelyksche noodzaakelyke verrigtingen, vermoeien: zy zouden liever zyn, en zich meer verlustigen, in 't huis des Heeren, op die dagen, dan op de vrolykste en allermeest begeerde plaisierpartyen. Hier aan schort het; de waare Eerbied en Liefde voor God, bezielt de menschen niet; daarvan is 't, dat zy zich ontslagen agten, om 's Zondags te Kerk te gaan; 't was anders niet mogelyk dus te denken. Al wie derhalven in eene openbaare moedwillige verwaarloozg van den openbaaren. Godsdienst leeft, hy zy ook, wie hy zyn moge, geest baarblykelyk, door zyn gedrag, te kennen, dat die Liefde en Hoogagting, die wy als Menschen, en inzonderheid als Kristenen, aan onzen grooten Schepper en goedgunstigen Weldoender verschuldigd zyn, hem, wat hy van zyne Godsvrugt ook denken moge, niet bezield.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage J. Thiery, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas. |