| |
| |
| |
De Denker.
No. 334. Den 22, May 1769.
[De uiterlyke of openbaare Godsdienst, als een zedelyke pligt beschouwd, overwoogen, en aangedrongen.]
Si Deus est, si tota Deum Natura parentem
Concelebrat, nonne bunc & gens bumana fateri,
Et colere, & Numen debet redamare patemum?
Anti-Lucretius.
Het is my lief, dat de Heer VERLEGEN Junior my zo vroegtydig het overige van zyn gesprek, met den braaven Geestelyken van het Dorp, by welk zyne Plaats legt, over den Openbaaren Godsdienst, heeft gelieven, medetedeelen, dat ik ben in staat gesteld, hetzelve heden, in myn Werk, te plaatzen, en daar door mynen Leezeren gelegenheid te geeven, om zyne bewyzen, voor die Godsdienstige verrigting, in derzelver verband, te overweegen. Dus schryft hy.
| |
Myn Heer!
Myn Vriend, gelyk u, uit myne twee voorige Brieven, is gebleken, wil, dat men, voor alle dingen, om wel over onze verpligting tot den openbaaren Godsdienst te oordeelen, onderscheid maake, tusschen het zedelyke en nuttige, 't welk in den openbaaren Dienst, zo als die onder ons gemeenlyk geoeffend wordt, en van de vroegste tyden des Kristendoms her verrigt werdt, is gelegen. Hy onderscheidt denzelven in twee deelen. In de Verkondiging van den Roem en Lof des Scheppers, of in onze Aandoeningen van Liefde en Hoogagting voor God openlyk, ter zyner Eere, en ter aanspooring voor anderen, door onze monden, of eenige
| |
| |
andere uitwendige tekenen van Godsdienstigen Eerbied, op zekere tyden, en plaatzen, te kennen te geeven. En ten anderen in het Prediken van Gods Woord, of het doen van Openbaare Redevoeringen.
Het eerste, de verkondiging van den Roem en Lof des Scheppers, is by hem, eene zedelyke daad, waar toe alle menschen, in alle eeuwen, te gelyk, verpligt zyn, niet om daardoor wyzer, of beter, te worden; maar om zich te kwyten van eenen pligt, dien wy, gelyk alle andere zedelyke pligten, alleen, om dat God onze Schepper en Weldoender is, te betragten hebben; en waar van, uit dien hoofde, geen mensen, wie en hoedanig hy ook zyn moge, daar toe bekwaamheid en gelegenheid hebbende, zich kan ontslagen agten; maar daar alle menschen zich toe verpligt moeten rekenen, zonder op het toekoomende te denken, en dus zonder aanmerking te neemen, of zy eenige nuttigheden daar door zullen erlangen, of niet. Hy staat echter toe, en dringt het aan, als eene bykoomende drangreden, om my in zyn gevoelen overtehaalen, en dus als een nieuw bewys voor den Openbaaren Godsdienst, dat hier in zeer groote Nuttigheid, voor ons menschen, is gelegen; eene Nuttigheid; zo groot, dat wy ons, uit aanmerking van dezelve, al waaren 'er geene andere redenen, ons bezwaarlyk zouden kunnen ontslagen agten, om ons in Genootschappen te vereenigen, en op zekere tyden, en plaatzen, byééntekoomen, om onze Liefde en Hoogagting voor God openlyk te kennen te geeven. Hy meent, dat onze plegtige verschyning voor 's Heeren Aangezigt, waardoor wy, op eene voorbeeldelyke wyze, onze Liefde en Hoogagting voor God betuigen, onze Afhangelykheid van Hem belyden, en onze Erkentenis voor zyne Weldaaden te kennen geeven, hy meent, dat deeze Godsvrugtige verrigting, op alle welgestelde gemoederen, zulk eene noodzaakelyke kragt heeft, dat wy niet kunnen nalaaten, daardoor meer en meer in onze Liefde en hooge Gevoelens voor God, aangespoord en opgewekt te worden, en dus dat wy, noodzaakelyk, uit deeze Godsdienstige verrigting, uit deeze voorbeeldelyke Godsvrugt van anderen, voedzel, voor onze byzondere Godsvrugt, zullen trekken. - Hy voegt hier by, dat zulke byéénkomsten van waarlyk Godsvrugtige menschen wonderbaar geschikt zyn, om minder deugdzaamen hooge en verhevene gedagten van God in te boezemen, en kragtdaadig aan te spooren, om den God des Hemels en der Aarde de schuldige Eer zyns Naams te geeven; en meent, dat die zelfs den allerbesten en allervroomsten mensch: die altoos het heil zyner medeschepzelen beoogt, en niets vuuriger wenscht, dan dat alle menschen God waarlyk van harten beminnen: moet verplig- | |
| |
ten, om nooit, buiten volstrekte noodzaakelykheid, den Openbaaren Godsdienst te verzuimen. - Hy zoekt dus door deeze en meer andere redenen my te overtuigen, dat geen mensch, die God bemint, in waare Godsvrucht wenscht toeteneemen, en zyns naastens waaragtig heil beoogt, kan leeven in eene openbaare moedwillige verwaarloozing van deeze Godsdienstige verrigtingen.
Over het ander gedeelte van den uiterlyken Godsdienst redekavelt hy, in verscheidene opzigten, regt naar mynen smaak; niettegenstaande hy meent, dat een Kristen, die de Eer van God, de Liefde van Kristus, het Nut van zyne Naasten, en de Volmaaking zyner eige Natuure, waarlyk ter harte gaat, zich van dit gedeelte van den Openbaaren Dienst niet geheel kan ontslagen agten. - Hy staat toe, dat 'er duizend Predikatien gedaan worden, die noch geschikt zyn, om het Verstand te verligten, noch om den Wille te verbeteren, en dus nergens toe nuttig; dat 'er eene ongelooflyke menigte van Sermoenen geschiedt, die een verstandig mensch en geoeffend Kristen niet dan met het uiterste verdriet kan hooren; ja dat 'er zelfs dikwyls zulken gedaan worden, waarin verscheidene dingen voorkoomen, die waarlyk meer ontstigten, dan stigten, en die de menschen, indien ze hun gedrag volgens dezelven inrigtten, eer erger en ondeugender zouden maaken, dan hen verbeteren. Dit staat hy toe; en desniettegenstaande beweert hy, dat 'er veelvuldige Nuttigheden in dit gedeelte van den uiterlyken Godsdienst zyn gelegen, en dat men, uit deezen hoofde, deeze Instelling, door zyn voorbeeld, moet ondersteunen, en zich verledigen, om de Openbaare Leerredenen te hooren. Werdt 'er altoos, zegt hy, op reeds gemelde wyze gepredikt, men zou, 't is waar, om geene andere redenen, dan alleen, om dat men verpligt is, tot den uiterlyken Godsdienst, voor zo verre een gedeelte van denzelven bestaat in de verkondiging van den Roem en Lof des Scheppers, zich daar toe verpligt kunnen agten, om dat geen mensch verpligt kan zyn, om eenig nutteloos, armhartig, veel minder, eenig onstigtelyk discours aantehooren; hy kan den tyd veel beter en nutter besteden. - Doch, (dus gaat hy voort,) schoon 'er maar al te veel zulke Predikatiën gedaan worden, 'er worden nog duizendmaal meer anderen gedaan, die waarlyk nuttig en heilzaam kunnen zyn, voor de meeste Hoorders, en niet zelden van grooten dienst, zelfs voor de geoeffenste verstanden. Men kan, zegt hy, en dit legt den grondslag waar op hy zyn bewys bouwt, om my te overtuigen, dat ik gehouden ben, somtyds een armzalig en allerverdrietelykst Sermoen te hooren; men kan, zegt hy, geene volmaaktheid, in dezen
| |
| |
staat van onvolkoomenheid, verwagten; dat 'er somtyds bedroefd, armhartig, en zelfs ondeugend gepredikt wordt, is een toevallig kwaad; dat geoeffende verstanden dikwyls weinig gestigt worden, is noodzakelyk, om dat de meeste menschen nodig hebben, in de eerste beginselen van den Godsdienst onderrigt te worden, dat deezen niet nodig hebben; en dat men zo veele geoeffende menschen zou kunnen vinden, die in staat zyn, altoos hunne Redevoeringen, zodanig in te rigten, dat beide ongeoeffende en geoeffende verstanden daar uit de begeerde nuttigheden trekken, schynt te veel van 't menschdom gevergd te zyn. Daar zullen dan altyd onvolmaaktheden in deezen, gelyk in alle andere zaaken, blyven. Men ga daar te Kerk, daar men meest gestigt wordt. Men hoore dien Predikant, die, onzes oordeels, best predikt. Doch men laate de onderlinge Byéénkomsten niet na, omdat men toevallig dingen moet hooren, waar uit wy mogelyk somtyds geene, en zelden gewenschte nuttigheden, kunnen trekken, om dat deeze Instelling, of dit gedeelte van den Openbaaren Godsdienst, zo noodzakelyk is dat, zonder hetzelve, de kennis van den Godsdienst, by mogelykheid onder de menschen niet kan bewaard worden. Hier toe, indien dezelve ons waarlyk ter harte gaat, moeten wy ons verpligt agten, en by gevolg, moeten wy deeze Instelling, het Prediken van Gods woord billyken, voor goed keuren, en voor noodzakelyk houden, en kunnen ons hierom daar van niet ontslagen rekenen, om dat wy verpligt zyn, ter bewaaring en verbreiding van deze noodzaakelyke Kennis, het onze te doen. En hoe kan, vraagt hy, zulks geschieden, ten zy de menschen zich in genootschappen vereenigen, en op zekere tyden, en plaatzen, t'saamen koomen, om die kundigheden in hunne gemoederen te verlevendigen, aan te kweeken, en anderen van dezelven te overtuigen, door openbaare Gesprekken, of Redevoeringen? dit is by hem onmogelyk. Hy daagt my uit, dat ik hem eenig ander middel daartoe aanwyze. Ik kan wel 't een of ander middel uitdenken, dat verschilt van de tegenwoordige, meest in gebruik zynde, wyze, van Godsdienstoeffeningen; doch het komt toch hier op uit, dat men tot dit einde openbaare byéénkomsten moet houdon; en meer zoekt hy niet te bewyzen. - Hy onderneemt niet aan te toonen, dat juist dit gedeelte van den Godsdienst moet geoeffend worden, zo als thans by ons in gebruik is. Hy meent, dat hier omtrent vry wat zou te verbeteren zyn. Dit wil hy gaarne toestaan. Hy wil zelfs wel toestaan, dat sommige Kristenen zeer wel die Kennis voor zich zelven kunnen behouden, en genoegzaam in hunne gemoederen aankweeken, zonder dat zy juist te Kerk be- | |
| |
hoeven te gaan; doch hy merkt aan, dat het grootste gedeelte van 't menschdom deswegens onderrigting en opwekking van anderen nodig heeft. Hy staat ook toe, dat geoeffende verstanden zeer veel ter verbreiding dier Kennis kunnen doen, door onderlinge gesprekken, met hunne vrienden en kennissen; doch hy merkt aan, dat de gesteldheid der menschelyke Maatschappyën niet toelaat, om dit met allen te doen; dat 'er, gevolglyk, vastgestelde tyden, en plaatzen, behooren te zyn, zal deeze kennis by allen bewaard, en uitgebreid worden onder alle de Leden der saamenleving, en wel zulke plaatzen, daar elk gelegenheid heeft te koomen, om deswege opgewekt en onderrigt te worden. - Hy wil, dat allen, wie zy ook zyn mogen, die byéénkomsten, die zo volstrekt nodig zyn, om de Kennis van de Godsdienst onder het menschdom te bewaaren, en uit te breiden, op zekere tyden, zullen bywoonen. - Voor de meesten, zegt hy, zyn dezelven zeer nuttig; voor voelen volstrekt noodzaakelyk; en zulken, die 'er geene nuttigheid voor zichzelven, misschien, uit kunnen trekken, kunnen zeer veel, door hun voorbeeld, te wege brengen, tot aanmoediging van anderen, voor welken dezelven zeer nuttig, of volstrekt nodig zyn, om dat wy niet nalaaten kunnen, door voorbeelden, inzonderheid van zulken, die in Verstand, Kunde, en Godsvrugt, uitmunten, aangespoord en opgewekt te worden. Wanneer wy derhalven, dus gaat hy voort, zien, dat Verstandige Mannen, en Godvrugtige Matronen, zich verwaardigen, tot dat einde, in het openbaar te verschynen, openlyk den Godsdienst hulde doen, en met de daad betoonen, dat zy belang neemen in handhaving en verbreiding van de Kennis der Waarheid, het kan niet anders zyn, of veelen zullen daar door kragtig bewogen en opgewekt worden, hun voorbeeld te volgen, en die Kennis aantemerken, als eene zaak van zeer groot gewigts, en het hoogste belang; zich verplicht rekenen, om zich in dezelve te oeffenen, en zich te verledigen, om op de vastgstelde tyden, dit gedeelte van den openbaaren Godsdienst, te betragten. Weshalven 'er, volgens zyne gedagte, geene verschoning, zelfs voor de allergeoeffensten en allergodvrugtigsten is te vinden, die hen ontslaat van de verpligting tot dat gedeelte van den Openbaaren Dienst, welk bestaat, in de Kennis van den Godsdienst, door openbaare Redevoeringen voor het Volk, onder de menschen te bewaaren, en meer en meer te verbreiden.
Hy voegt hier by, (om deeze onze verpligting te sterker aan te dringen, of zyne voorige bewyzen nog meer kragts by te zetten,) mogelyk geef ik al te veel toe, misschien is 'er geen mensch, die niet dikwyls, uit het gehoor van eene
| |
| |
Predikatie iets heeft weggedragen, dat voor hem van groote nuttigheid was, waar op hy voorheen niet dagte, en waaraan hy mogelyk nimmer gelegenheid zou gehad hebben, door eigene overdenkingen, te denken; en somtyds bleef 'er mogelyk wel eens een nadrukkelyk woord, of gezegde, in zyn gemoed hangen, dat voor hem van een gezegend middel is geweest, om zyne Deugd en Vroomheid tot eenen hooger trap van volmaaktheid te brengen. Alle zaaken, die ons de waarneeming van dit gedeelte van den uiterlyken Godsdienst op nieuw aanpryzen.
By dit alles voegt hy het Voorbeeld van alle Volken, ten allen tyde, in alle eeuwen, als by welken bestendiglyk den Openbaaren Godsdienst heeft stand gegreepen; en merkt op, dat de Insteller van onzen Godsdienst sommige bevelen heeft gegeeven, als hem openlyk te Belyden, en op zekere tyden het H. Avondmaal te onderhouden, die wy niet volbrengen kunnen, zonder dat wy eenigen openbaaren Godsdienst oeffenen; en besluit hier uit, dat Gods Zoon gewild heeft dat wy op zekere tyden, zullen te saamenkoomen, tot in standhouding van onzen Godsdienst, en ter verbreiding van de Leer der Waarheid; en eenig gedeelte van den tyd daar toe afzonderen; gelyk zyne onfeilbaare Navolgers door hun Voorbeeld, en mogelyk ook door hunne Lessen, aangepreezen, en bevolen hebben.
Zyn eindelyk besluit is. Het moet een vreemd soort van Schepselen zyn, dat zich ontslagen kan agten van zyne verpligting, tot den openbaaren Godsdienst. - De Liefde, die wy God verschuldigd zyn, maakt, zo dezelve ons waarlyk bezield, dat wy noodzaakelyk zugt voor de openbaare verheerlyking van Gods Naam hebben, aangezien deeze zugt, aan eene waare Liefde voor God, onafscheidbaar is verknogt. - In de openbaare verheerlyking van Gods Naam trekken wy uit de algemeene Godsvrugt voedzel voor onze byzondere. - Tot de Bewaaring en Verbreiding van de Kennis der Waarheid, onder de Menschen, zyn openbaare Redevoeringen voor het Volk, op zekere gezette tyden, en plaatzen, volstrekt noodzaakelyk. - De meeste Belyders der waarheid hebben dezelven nodig, om in de Kennis en Betragting van hunnen pligt toeteneemen. - De Verstandigsten zyn ver pligt, dezelven te hooren, om door hun voorbeeld de overigen op te wekken, en die nuttige en noodzaakelyke verrigtingen aan te pryzen; - Zelfs is het mogelyk, ja niet onwaarschynlyk, dat deezen 'er ook eenige nuttigheid somtyds voor zichzelven uit zullen trekken. - De voorbeelden van alle Volken pryzen ons dien openbaaren Dienst aan. - En de groote Insteller van onzen Godsdienst heeft ons belast, om zulks, ten minsten ten eenigen tyde, te doen. -
| |
| |
En zyne Apostelen zyn ons althans hier in voorgegaan; indien zy zulks niet uitdrukkelyk belast hebben.
Dit zyn hoofdzaakelyk de bewyzen, waarmede deeze Eerwaardige Man my zoekt te overtuigen, dat ik geen regt Godsdienstig Kristen ben, omdat ik in eene openbaare moedwillige verwaarloozing van den openbaaren Godsdienst leef. Het zal my lief zyn, indien UEdele my haare gedagten, over de kragt deezer bewyzen, gelieft te laaten toekoomen. In die verwagting ben ik, enz.
Den 19 May 1769.
Uw. Dw. Dr.
VERLEGEN Junior.
Ik kan niet ontveinzen, dat de bewyzen, in deeze Brieven, voor onze verpligting tot den openbaaren Godsdienst, bygebragt en aangedrongen, om den Heer VERLEGEN Junior daar van te overtuigen, myns oordeels, bondig, en beslissende zyn, hoe weinig dit myn oordeel waarschynlyk naar de smaak van mynen Korrespondent zal zyn; en mogelyk ook naar dien van sommigen myner Leezeren, die my misschien, naar het voorbeeld van den Heer Ligthart, wiens Brief ik in een volgend Vertoog zal geeven, zullen uitkryten, voor eenen Dweeper; een' bigot mensch; voor een' droefgeestigen suffer, die regte Brabbeltaal uitslaat; voor een' man, die 't gansch niet vast heeft. - Zeer juist is de onderscheiding van den uiterlyken Godsdienst, in eene openbaare Verheerlyking Van Gods Naam, en in de Prediking van Gods woord, om de Kennis der Waarheid, onder de menschen, in stand te houden en uittebreiden. Te regt merkt hy aan, dat het eerste eigenlyk Godsdienst mag heeten, en eene daad is van eene zedelyke natuur, die uit eene opregte Liefde voor God zo noodzakelyk voortvloeit, dat deeze in ons geene plaats kan hebben, ten zy wy dezelve aan anderen openbaaren, en openlyk te kennen geeven, door de betuigingen onzer monden, of eenige andere uitwendige tekenen. Dit wenschte ik wel, dat myne Leezers ernstig en bedaard geliefden te overweegen. My dunkt, dat, willen wy hier op letten, 'er niets voor het verzuim van dit gedeelte van den openbaaren Godsdienst, met grond, is intebrengen. - Op het ander gedeelte van denzelven, op het zogenoemd hooren van eene Predikatie, daar veelen, doch te onregt, het voornaamste van deeze Heilige verrigtingen in stellen, (het voornaamste is de openbaare Verheerlyking van God) hier op kunnen verscheidene uitvlugten gemaakt worden, die vry wat grond geeven, te vermoeden, of wy daar toe zo strikt verbonden zyn, dat wy ons verpligt moeten
| |
| |
houden, om by alle gepaste gelegenheden, enkel daarom, den openbaaren Godsdienst bytewoonen. Zeker daar kunnen verscheidene oorzaaken zyn, die ons beletten, om 'er weezenlyke nuttigheid uit te trekken; en ik kan niet zien, dat men in die gevallen strikt verpligt kan zyn, om zichzelven de moeite te geeven, en het verdriet aan te doen, te Kerk te koomen, indien 'er niets anders voor ons te doen valt, dan slegts zulke Sermoenen te hooren. Doch de openbaare verheerlyking van Gods Naam, is altoos een gedeelte van den openbaaren Dienst; althans dezelve behoort zo ingerigt te worden, dat dit het voornaamste van denzelven blyft. Hiertoe zyn wy verpligt; en wy moeten ons dan het overige getroosten, wanneer dit onvermydelyk voor ons is, op dat wy niet verzuimen mogen, ons te kwyten van eenen pligt, die zo noodzaakelyk aan eene opregte Liefde voor God verknogt is, dat wy zonder deszelfs betragting Hem niet regt beminnen kunnen. - Tegen den Heer VERLEGEN Junior wordt echter op eene verstandige wyze aangevoerd, en aangedrongen, dat 'er verscheidene redenen zyn, die ons, zelfs in die gevallen, verpligten, tot dit gedeelte van den uiterlyken Godsdienst, die myne Leezers in 't slot des laatsten Briefs kunnen leezen. - Ik verwonder my, dat myn Korrespondent, die voorkomt, als een teder Godvrugtig mensch, en opregt Kristen, my deeze Brieven heeft kunnen Schryven, en nog langer twyffelen, aan zyne verpligting, tot den openbaaren Godsdienst. Ik verzoek alleen, dat hy zyne eigene opstellen eens bedaard wil overwegen, en het zou my verwonderen, dat 'er dan nog eenige twyffelingen, ditaangaande, in hem zullen kunnen overblyven. - De bewyzen tegen hem aangedrongen, dunkt my, moeten allen voldoen. Ik hoop, dat dezelven zyn Edele, door ze bedaard te overwegen, ook eerlang dus zullen voorkomen, en hy zal overgehaald worden, om van gedrag te veranderen; en daar door, met de daad, te betoonen, dat hy zynen Schepper en Weldoender waarlyk lief heeft; en belang stelt, in het Bewaaren en Verbreiden van dien Godsdienst, onder de menschen, dien hy gelooft, en met my houdt, voor dat geene, waarop alle hope des Levens hier, en der gelukzaligheid hier namaals, eeniglyk gegrondvest is, wanneer dit kortstondig leven zal zyn weggevlooden.
De DENKER.
|
|