| |
| |
| |
De Denker.
No. 333. Den 15 May 1769.
[De uiterlyke of openbaare Godsdienst, als een zedelyke pligt beschouwd, overwoogen, en aangedrongen.]
Cultus Deorom est, ut eos semper purâ, integrâ, incorruptâ & mente & voce veneremur.
Cicero.
De Heer VERLEGEN Junior heeft my zo vroeg tydig deezen Brief gezonden, dat ik gelegenheid heb gehad, denzelven onmiddelyk op zynen voorgaanden te laaten volgen. Hoope, dat die Heer my zo tydig zal schryven, dat ik gelegenheid hebbe, zynen derden, over agt dagen, met myne bedenkingen over de verpligting tot den Openhaaren Godsdienst, op zyne begeerte, uittegeeven, op dat myne Leezers, die belang stellen, dit punt te overdenken, gelegenheid mogen hebben, hetzelve in zyn verband te overwegen. Zyn Brief was van den volgenden inhoud.
| |
Myn Heer!
In mynen vorigen heb ik u geschreeven, dat de Predikant van 't Dorp, by welk myne Plaats legt, meent, dat de uiterlyke Godsdienst eene zedelyke daad is, en dus van eene altoosduurende verpligting, voor alle menschen, in alle eeuwen, op alle plaatzen; en heb u in 't breede berigt, op welk eene wyze hy deeze zyne stelling poogt goed te maaken. - Zyn bewys voor de zedelykheid deezer Godsdienstige verrigting steunt hier op, dat een mensch, die God van ganscher harten lief heeft, de aandoening van deeze zyne Liefde onmogelyk kan smooren, maar noodzaakelyk dezelve aan anderen moet openbaaren, en dat, by gevolg, zugt voor den uiterlyken Godsdienst, aan eene waare Liefde tot God, onafscheidbaar is verknogt. Waarom hy zich zo stellig uitdrukt, dat niemand een regt Godsdienstig mensch kan
| |
| |
zyn, die in eene moedwillige verwaarloozing van den open-baaren Godsdienst leeft. - Hy houdt uit dien hoofde het Kerkgaan, voor zo verre hetzelve in deopenbaare Verheerlyking van Gods Naam, of de verkondiging van den Lof des Scheppers bestaat, voor eene daad, van dezelfde zedelyke verpligting, als het Gebed, of eene opheffing onzer ziele tot God, waar door wy ter zyner eer erkennen, dat wy van zyne gunst ten opzichte van het toekomende afhangen, of dat wy zyne hulp, ondersteuning en genade, om gelukkig te zyn, behoeven; of als de Dankbaarheid, of de erkentenis, dat wy all' het goede, dat wy genooten hebben, en genieten, aan zyne goedheid zyn verschuldigd; of als eenige andere daad van Godsdienstigheid, dus eigenlyk genaamd.
Hy merkt aan, om voortekomen, dat men hier uit besluite, dat het Kerkgaan, om dat hy die daad van Godsdienstigheid, of de openbaare verkondiging van den Lof des Scheppers, voor eene zedelyke verrigting houdt, nooit te veel kan geschieden; hy merkt op, dat onze gansche pligt, die wy te betragten hebben, uit verscheidene deelen, of verschillende verrigtingen, bestaat, die allen moeten waargenoomen, en te gelyk niet kunnen betragt worden; maar dat daartoe onderscheidene tyden en plaatzen nodig zyn. Men moet somtyds, zegt hy, God Bidden, somtyds Hem Danken, somtyds zyne Deugden en Volmaaktheden Overdenken, en dus ook somtyds onze Liefde en Hoogagting voor God, ter zyner Eere, en ter opwekking en aansporing van anderen, openlyk te kennen geeven. Tot alle welke verigtingen, voor zo verre zy van elkanderen onderscheiden zyn, onderscheidene tyden vereischt worden. Men hebbe hierom all' den tyd niet te besteeden in deeze of geene daaden van Godsdienstigheid. Daar zyn honderd pligten te betragten. De waarneeming des eenen moet plaats laaten voor die des anderen. All' wat de Reden en Openbaring voorschryven, moeten wy doen, niets met moedwille nalaaten; daartoe moeten wy zelven verstandige schikkingen maaken, en dus eenig gedeelte van den tyd aan de openbaare Verheerlyking van Gods allerheihgsten Naam toewyden, en wel zo veel en ook geen' meer tyd in die Godsvrugtige bezigheid doorbrengen, dan de tyd, dien wy tot de oefening der andere pligten, welken wy niet minder verpligt zyn te betragten, nodig hebben. - Men kan, dit staat hy toe, niet net bepaalen, hoe veel tyds wy tot deerde daad van Godsdienstigheid hebben aftezonderen; dit is aan onze bescheidenheid gelaaten; doch men moet, zo veel met de betragting, of waarneeming, onzer andere zedelyke verrigtingen, bestaanbaar is, daar toe eenigen tyd besteeden.
| |
| |
Dit doet hem denken, dat men zekere tyden en plaatzen daar toe hebbe te schikken; en dewyl het menschdom ten allen tyde dus geoordeeld heeft; en die schikkingen hieromtrent, in deeze Gewesten, zyn, om op zekere vastgestelde wederkeerende tyden byeentekoomen, ter waarneeming van deezen noodzaaklyken pligt, zo meent hy, dat een regt Godsdienstig mensch zeer zorgvuldig zal zyn, om deeze schikking te volgen; en nooit deeze vastgestelde tyden, om God te verheerlyken, verzuimen, dan wanneer hy in de volstrekte noodzaakelykheid is gesteld, om zich op die tyden daar naar niet te kunnen gedraagen; of wanneer andere insgelyks volstrekt noodzaakelyke pligten, op die tyden, van hem behooren verrigt te worden, die geen uitstel kunnen lyden, en op dien tyd den voorrang boven deezen behooren te hebben. - Hy staat toe, dat 'er verscheidene gevallen zich kunnen voordoen, die iemand op zekere tyden ontslaan, om den vastgestelden tyd, geschikt tot den openbaaren Dienst, daar toe te besteden; doch hy meent, dat uit zyne redeneering onwederlegbaar volgt, dat een ieder ten strengsten verbonden is, zyne noodzaakelyke bezigheden zo te schikken, en zulke verdeelingen van den tyd, nodig tot het waarneemen van alle de byzondere deelen van zynen pligt, te maaken, dat hy behoorlyken tyd heeft, om deezen noodzaakelyken pligt te kunnen betragten. - En denkt, dat hy zich niet te sterk uitdrukt, als hy rond uit zegt, dat die luiden, die den Zondag gebruiken, of om orde op hunne tydelyke zaaken te stellen, in de week verzuimd, door hunne luiheid; of door gezelschappen; of plaisierpartytjes; of eene altegroote vrekheid, of verzotheid, op de goederen van dit leven, om alles, wat voor hun te verkrygen valt: byéén te schraapen; of die dien dag doorbrengen, enkel met zich te diverteeren; plaisier te neemen; vrolyke partyen by te woonen; of stil in hun kamer alleen, of met gezelschap, de dagen, tot den openbaaren Dienst gewyd, in nietsbeduidende tydverdryven; of zelfs met sommige geene onstigtelyke Discoursen, en gansch geene onnutte Overdenkingen, ten avond brengen; hy meent, dat hy niet te veel zegt, dat alle deeze Luiden, door hun gedrag betoonen, dat 'er geene waare Liefde en Hoogagting voor God, in hunnen boezem, huisvest.
Als men den openbaare Godsdienst op deeze wyze beschouwt, gaat hy voort, als men dezelve houdt, of aanziet, zo als hy meent, dat men behoort te doen, voor eene zedelyke daad, van eene altoosduurende verpligting, dan heb ik, zegt hy, met het oplossen van sommige, zo als men meent, ontzaglyke en onoplosbaare zwaarigheden, waar door men zyn verzuim van 's zondags, of by andere be- | |
| |
kwaaame en geschikte gelegenheden, de openbaare Godsdienstige byéénkomsten by te woonen, poogt te billyken, niets te maaken; zy zullen aanstonds, als men den openbaaren Godsdienst, dusdanig aanmerkt, moeten verdwynen; en zyn niets anders, dan beuzelagtige uitvlugten, die men, slaaking van onze verbintenis, tot eene meenigte van andere zedelyke verrigtingen, met hetzelfde regt kan maaken, en aandringen?
Eenigen, derzelven brengt hy ter toetze. Als; 't Is met Kerkgaan niet te doen. - Het geteem van de meeste Predikanten verveelt my schrikkelyk. - Ik wordt 'er niet beter door, om dat ik zondags te Kerk gaa; voor my is 'er geene nuttigheid, in gelegen; ik houd daarom myn gemak; of ga 'er, als ik 'er lust toe heb, en 'er een Domine naar myn' zin, predikt.
't Is met het Kerkgaan niet te doen. Wat mensch heeft dat ooit in goeden ernst geleerd? 't Is met Bidden; 't is met Danken; 't is met een strikte Regtvaerdigheid te oeffenen; 't is met Aalmoesen te geeven; 't is met Matig, Kuisch en Eerbaar te leeven; 't is met geene deezer Noodzaakelyke pligten te doen; dat 's te zeggen, de betragting, of oeffening van slegts, één eenige deezer pligten, maakt niemand tot een opregt Godsdienstig mensch; daar toe is nodig, dat wy leeven in eene onafgebrokene betragting van alle pligten, die de Godsdienst vordert. Gaat het derhalven door, 't is met Kerkgaan niet te doen, of Kerkgaan, op zich zelve, maakt niemand den naam van een regt Godsdienstig mensch waardig, en daarom kan ik 'er my gerust van ontslagen agten, men legt den grond, om alle onze verpligtingen wegtemoffelen, of zoek te brengen. 't Is met Bidden, met Danken, enz. niet te doen; die daaden, of byzonderheden van onzen pligt, zyn op zich zelven niet genoeg, om een regt Godsdienstig mensch te zyn, dewyl daartoe de waarneeming van onzen geheelen pligt gevordert wordt, by gevolg, men behoeft niet te Bidden, niet te Danken, enz. men kan 'er zich van ontslagen rekenen. Men voelt wel, dat het een beuzelagtige verschooning is, die men, om 't verzuim van den openbaaren Godsdienst te billyken, bybrengt, dat men zich daarom van 't Kerkgaan kan ontslagen agten, om dat het daar mede op zich zelve niet te doen is; maar wy meer andere pligten te betragten hebben, om regt Godsdienstige menschen te zyn.
De verschooning, of liever uitvlugt, om het verzuim, van 't Kerkgaan, te billyken, dat het geteem, (zo als men het prediken, dat ons niet ten vollen behaagt, gelieft te noemen,) dat het geteem van de meeste Predikanten ons schrikkelyk verveelt, is van hetzelfde alloy. Wat zegt dit toch?
| |
| |
De betragting van onzen pligt is somtyds met eenige Onaangenaamheid verzeld; daarom mag ik my gerust daar van ontslagen agten. Wie kan zo wonderlyk besluiten? Ik kan opzekere tyden, by zekere gelegenheden, my niet behoorlyk, of in 't geheel niet, van dat gedeelte van mynen pligt, waar toe de Liefde, die ik mynen Schepper en Weldoender verschuldigd ben, kwyten; of ik moet eenige dingen ondergaan, daar ik gaarne van verschoond was; of moet sommige zaaken hooren voorstellen, die ik niet in alle deelen toestem; of ze op eene wyze hooren voordraagen, die my niet ten vollen behaagt, of niet regt van mynen smaak is; of die ik wel wenschen zoude, wat beter uitgewerkt en netter voorgesteld, te zien; ik kan my in deezen niet van mynen pligt kwyten, of ik moet somtyds het verdriet hebben, om meer koude te lyden, dan ik wel zou verkiezen; of om een weinig meer te zweeten, dan naar gewoonte; of om in 't gezelschap te zyn van sommigen slegte menschen; of my pyningen, den mond langer geslooten te houden, dan my lief is; of my, (zo als de gewoonte gewild heeft,) ordentelyk aantekleeden; of om ten eenigen tyde, myne klederen te verslonzen, en half te bederven; of om den tyd te missen, van eenigen winst te doen; of orde op myne zaaken te stellen, op dat ik 's avonds braaf pret kan hebben, en ter dege vrolyk zyn, zonder dat de affaires 'er by lyden, (waarom veele Heeren Kooplieden, 's Zondags reizen, om een dagje uit te winnen;) of om van een gedeelte van myne vermaaken en plaisierpartyen te moeten afzien, daar men in de week zo wel geenen tyd toe heeft, en daar de Zondagen, en andere Feesttyden, best toe geschikt zyn; of meer andere Onaangenaamheden, Verdriet, en Nadeel ondergaan, en van duizend geoorloosde vermaaken afzien; ik kan overzulks deezen pligt niet, zo als men wil hebben, betragten; ik kan den Openbaaren Godsdienst niet waarneemen, of ik moet deeze onaangenaame, en somtyds voor myne tydelyke omstandigheden nadeelige dingen, my getroosten; ik ben hierom niet verpligt, om mynen God, op die dagen, openlyk te verheerlyken, en Hem, het Voorwerp myner Liefde, en Hoogagting, mynen medemenschen, door myn Godsdienstig voorbeeld, aantepryzen; ik mag 'er my, zonder my te bezondigen, om deeze redenen, van verschoonen, en op dien tyd, de aandoening myns harte, voor my zelven houden. Een ongelukkig en allerbedriechelykst besluit! Gaat deeze redekaveling door, mag men in deezen zynen duidelyken pligt, moetwillig, buiten noodzaakelykheid, zonder dat men andere noodzaakelyke pligten heeft waarteneemen, nalaaten, en verzuimen, enkel vermaakshalve, of om dat met de betragting van denzelven eenige verdrietelykt- | |
| |
heden, of onaangenaame dingen somtyds verzeld gaan? mag men daarom deezen pligt van Godsdienstigheid gerust nalaaten, en in een openbaar verzuim van den zelven leeven? dan kan men, in honderd andere gevallen, zich ook gerust ontslaan van de waarneeming zyns pligts, om dat 'er eene meenigte van pligten is, aan welker getrouwe waarneeming eenige moeite, of eenige onaangenaamheid, of eenig nadeel, of het gemis van sommige anderzins geoorloofde vermaaken, onafscheidbaar verknogt zyn. Om God en zynen pligt regt grondig te kennen, zyne dristen en hartstogten behoorlyk te bestuuren, en in toom te houden; om op alle mogelyke wyze nuttig te leeven, voor zynen cvenmensh, in dien post, waar in wy geplaatst zyn; en tot duizend andere daaden van onzen pligt, wordt vlyt, moeite en naarstigheid vereischt. - Om ongodsdienstige hebbelykheden uitterooien; zyne bedorvene neigingen te overmeesteren, en aan het bestuur der Reden en Godsdienst te onderwerpen, om zynen belediger zyne misdaaden te vergeeven; zynen vyand lieftehebben; en de betragting van duizend andere pligten, die onze Godsdienst voorschryft, en duidelyk van ons vordert, is in veelvuldige opzigten moeielyk, en gansch niet aangenaam voor ons menschen. - Aalmoessen te geeven is nadeelig voor de beurs; de hongerigen te spyzigen; de dorstigen drinken te geeven; de zieken te bezoeken; de vreemdelingen te herbergen; kortom, de meeste pligten, die betrekking hebben tot onze naasten, zyn van die natuur, dat ze nadelig en schadelyk zyn voor onze byzondere belangen. Deezen moeten wy somtyds voor eene poos ter zyde stellen, zullen wy als Menschen, en als Kristenen leeven. Gaat dan de Reden, die men, om 't verzuim van den Openbaaren Godsdienst te billyken, bybrengt, door, om dat aan de betragting van dien pligt eenige moeite vast is; om dat ze met eenige onaangenaamheden verzeld gaat; en somtyds nadeelig is voor onze tydelyke zaaken? gaat deeze Reden hierom door? dan geldt ze ook ten opzigte van de andere gemelde en meer pligten, van onzen schoonen Godsdienst. Gy voelt wederom wel, dat deeze Redenen ons even weinig ontslaan van de vlytige waarneeming van dit gedeelte van onzen pligt, als die uitvlugt, dat het met Kerkgaan niet te doen is; maar dat wy, in weerwil van het zo genoemd lastig geteem der Predikanten; van de koude en hette, die wy somtyds moeten ondergaan; van het bederven en verslonzen onzer klederen; en in weerwil van het nadeel aan onze winningen; en het afzien van eenige op in zich zelven geóorloofde vermaaken en uitspanningen; dat wy weerwil van dit alles even zeer tot de openbaare verkondiging en verheerlyking van Gods aanbiddelyke Deugden en Volmaaktheden, verpligt zyn, als tot eenige andere zedelyke daad.
| |
| |
- Alleen merkt hy hieromtrent dit byzondere nog aan, ten opzigte van het zogenaamd lastig geteem der Heeren Predikanten; dat Ongodsdienstige menschen hier veel al te breed van opgeeven, om voor hun verzuim eenige verschooning te vinden; dat echter sommigen van die Heeren grootelyks te berispen zyn, en door hunne malle praat niet zelden het Ongeloof voedzel ter spotterny, met onzen Reedelyken Godsdienst, geeven; en de beste Kristenen somtyds verhinderen, om God met dien aandagt, en vuurigheid van Geest, en dus met die aandoening des harte te verheerlyken, die Reden en Godsdienst elschen. Hy voegt 'er by, dat men niet verpligt is, juist by dien, of dien Predikant, juist in die, of die Vergaderplaats, geschikt tot den Openbaaren Dienst, te gaan; maar dat men vryheid heeft, by dien, of daar tegaan, daar men zulks verkiest; ja zelfs, om met zekere persoonen overéén te koomen, om Gods Lof op gezette tyden en plaatzen openlyk te verkondigen, op eene wyze, die men nuttigst, heilzaamst, stigtelykst, en meest tot eer van God strekkende, oordeelt te zyn. Doch indien dit niet gevoeglyk kan geschieden, houdt hy staande, dat het gemelde, noch iets anders, ons kan ontslaan, om de aandoeningen onzer Liefde en Hoogagting voor God, ter zyner eere, op de gezette tyden, en gewoone plaatzen, anderen te openbaaren, of zyne Deugden en Volmaaktheden te verkondigen. Om dat, zegt hy,
Dit eene verrigting is, daar wy toe verpligt zyn, gelyk tot duizend andere Daaden, om dat ze in zich zelve redelyk, en van eene onveranderlyke natuur is, en niet eene daad, die men nuttigheidshalve hebbe te betragten, zo als veelen den uiterlyken Godsdienst aanmerken; en die dan, uit dien hoofde, niet te Kerk gaan, om dat zy 'er geen voedzel voor hunne Godsvrugt vinden. Dit is, zyns oordeels, een gansch averegts denkbeeld van den uiterlyken Godsdienst. Hy merkt hierom aan, dat het een bedroeften allerarm hartigst uitvlugt is, zo als men veelen, om hun verzuim te billyken, hoort praaten: Ik word 'er niet beter door, om dat ik 's zondags te Kerk ga; voor my is 'er geene nuttigheid in gelegen; ik houd daarom myn gemak; of ga 'er, als ik 'er lust toe heb, en 'er een Domine naar mynen zin predikt. - Om in zyn geloof gesterkt, in de hope opgebouwt, en in de liefde geworteld te worden, moet men, volgens zyne bevatting, niet alleen te Kerk gaan. Het Prediken is by hem het minste gedeelte van die plegrige byeenkomst. Het voornaamste, dat wy in onze openbaare byeenkomsten te verrigten hebben, en dat eigenlyk den uiterlyken Godsdienst uitmaakt, is de openbaare verheerlyking van Gods Naam; welke bestaat in onzen Eerbied, Liefde, en Hoogagting voor God, openlyk, door onze ver- | |
| |
schyning op zekere Plaatzen, en by zekere Persoonen, om door de beweging onzer Lighamen, en betuigingen onzer Monden, aan elkanderen, tot eer van God, te kennen te geeven, en dus, op eene voorbeeldige wyze, te toonen, welke hooge en verhevene gedagten, en gevoelens, wy in onze harten koesteren, van den hoogen God; hoe zeer wy Hem beminnen; en hoe hartelyk wy wenschen, dat zynen Naam verheerlykt en groot gemaakt worde, en allen Hem dien zelfden Eerbied en Liefde bewyzen, die wy in onze harten gevoelen, en in de daaden onzes levens betoonen. Dit 's by hem Godsdienst. Dit 's by hem iets, 't welk geen waaragtig Beminnaar en opregt Liefhebber van God, by mogelykheid, kan nalaaten; hy kan niet anders, dan uit den overvloed zyns harten, Gods Roem en Lof verbreiden, en Hem openlyk verheerlyken. - Dus redekavelt deeze Eerwaardige Geleerde en Godvrugtige Man. Hy scheidt het Godsdienstige, van het Nuttige, in den uiterlyken Godsdienst, en wil, dat wy niet slegts, om voedzel voor onze Godsvrugt te erlangen, by den anderen, op zekere tyden zullen komen, maar inzonderheid en voornaamelyk, om Gods Lof openlyk te verbreiden; en dat, bygevolg, niemand zich van de bywooning van de openbaare byéénkomsten kan ontslagen agten; schoon hy door dezelven noch wyzer, noch beter wordt; even min, als iemand zich kan ontslagen agten, om God te bidden; Hem te danken; zyne Deugden en Volmaaktheden te overdenken; en meer andere Deugden te oefenen, die Reden en Godsdienst van hem vorderen; schoon hy door die pligten te betragten eigenlyk niet wyzer en beter wordt, dan voor zo verre de oeffening van deeze, gelyk van alle andere pligten, die nuttigheid heeft, dat wy door eene geduurige oeffening van dezelven, in 't goede versterkt, aangespoord, en opgewekt worden. Hy is verpligt deeze pligten te betragten, om dat ze redelyk zyn, om dat hy een mensch, om dat hy een Kristen is. En om dezelfde reden is hy ook verbonden, de Godsdienstige Byéénkomsten, tot verheerlyking van God, op geschikte tyden, bytewoonen.
Over de Nuttigheden, die hieruit, gelyk uit de dagelyksche oeffening van alle andere pligten natuurlyk voortvloeien, als een nieuwe drangreden tot den Openbaaren Dienst; en de Nuttigheden en Voordeelen, ter volmaaking van onze redelyke Natuur, die de openbaare overdenking en Prediking van 't Euangelie, zyns oordeels, op allen, heeft, liet hy zich vervolgens omstandig uit. Waar van ik u het voornaamste ten eersten zal laaten toekomen. Ik ben ondertusschen, enz.
Den 9 May 1769.
Uw. Dw. Dr.
VERLEGEN Junior.
|
|