| |
| |
| |
De Denker.
No. 329. Den 17 April 1769.
[Het onderscheid tusschen Wysheid, Verstand, en Weetenschap.]
Hoe schoon, hoe groot, 6 Oppermajesteit!
Is al uw werk, gevormd met wys beleid!
Uw wysheid streelt oplettende gemoederen:
Al 't aardryk is vervuld door uwe goederen.
Laus Deo, Salus Populo.
Wysheid, Verstand, en Weetenschap, schoon naauwe betrekking tot elkanderen hebbende; schoon van de Schryvers en Redenaars, dikwerf, voor of door malkanderen verwisseld, en voor één en het zelfde ding genomen, zyn nochthans wezenlyk van elkanderen onderscheiden.
Weetenschap bestaat alleen in kennisse van zaaken, en dingen te hebben. Verstand is eene hoedanigheid, een redelyk vermogen, dat voorkomende zaaken en dingen begrypt en beoordeelt. Wysheid is eene zedelyke Deugd, eene daadelyke werking, bestaande, in een goed, en wel het beste gebruik te maaken, van Verstand,
| |
| |
Weetenschap, Magt, en alle andere Bekwaamheden Hoedanigheden en Vermogens.
Weetenschap kent alleen haare voorwerpen, welke zyn zaaken en dingen die geweeten konnen worden; maar laat die voorwerpen zo alsze zyn, zonder eenige, zelfs de allerminste verandering aan dezelven te maaken.
Verstand begrypt en beoordeelt zyne voorwerpen, welke zyn zaaken en dingen die het zelve niet te boven gaan, en begreepen konnen worden. Doch het Verstand mag deeze zyne voorwerpen begrypen, zo alse in haaren aart en natuur waarlyk zyn; het mag die beoordeelen, wikken en weegen, en omtrent dezelven waarschynlyke of vaste en zekere besluiten opmaaken; het maakt echter ook geene, zelfs niet de allergeringste verandering aan die voorwerpen, maar laat dezelven ook geheel en al, in haare natuur, in haaren staat en toestand blyven.
Wysheid is daadlyk werkende op haare voorwerpen. Haare voorwerpen zyn niet alleen de zelfde voorwerpen van Weetenschap of Verstand, of de zaaken en dingen die geweeten en begreepen worden; maar ook de Vermogens om te Weeten en te Verstaan zelve; gelyk ook alle andere Vermogens en Hoedanigheden, die in haaren bezitter plaats hebben; en dus ook het Vermogen 't gene wy Magt of Sterkte noemen, in zo verre zy van zulk een Vermogen, ter bereikinge haarer oogmerken, verzeld en geholpen wordt.
De Wysheid, naamlyk, van Weetenschap en Verstand, een goed, en wel het beste gebruik maakende, stelt zich, in alle opzichten, zulke einden voor, die, ever het geheel genomen, best en verkieslykst zyn; en kiest de allerbekwaamste en gepastste middelen uit, om die einden te bereiken. Wordt zy door Magt of Sterk, te verzeld, dan maakt zy ook het beste gebruik van dezelven, stellende de uitgekoozen middelen, ter bereikinge haarer oogmerken, door behulp van die Magt in het werk. Wordt zy door genoegzaame Magt ondersteund, dan maakt zy dikwerf verandering in de dingen die geweeten en begreepen worden, in zoo verre zy zulks,
| |
| |
ter bereikinge haarer uitmuntende inzichten, noodig en dienstig oordeelt,
Daar dan de Weetenschap de dingen kent, daar het Verstand, de natuur en gesteltenis, het opzicht en de betrekking der dingen tot elkanderen, derzelver overeenstemming en strydigheid, gevoeglykheid en ongevoeglykheid, bevat; terwyl de voorwerpen van Weetenschap en Verstand, daar door niets lyden, niets ondergaan, maar zo zyn en blyven, als of zy niet geweeten niet verstaan werden; daar schikt en regelt de Wysheid, een goed gebruik van magt maakende, de dingen, ter bevorderinge en bereikinge, van die allerbeste einden, die zy zichzelven heeft voorgesteld. Door haare schikking, ondergaan dus de dingen, waaromtrent zy werkzaam is, verandering, indienze zo niet geregeld zyn, als meest kan dienen, om in haare alleruitmuntendste oogmerken, op de beste wyze die mogelyk is, en naar haar genoegen te slaagen. Zo dat, Weetenschap en Verstand in haare werkinge niet meer dan beschouwende zyn, daar Wysheid eene daadlyke werking van den redelyken Geest is.
Weetenschap, kan, naar haare Voorwerpen zyn, kwaad of goed, nutteloos of voordeelig, van geen belang of ten uitersten noodzaaklyk weezen. Verstand is uitmuntender dan Weetenschap, dewyl het de Voorwerpen niet slechts kent, maar begrypt en beoordeelt. Doch de Wysheid is het voornaamste, dewyl die van Weetenschap en verstand een goed gebruik maakt, en dezelve tot de beste einden doet dienen.
Een mensch, die eene uitgebreide Weetenschap van noodzaaklyke en nuttige zaaken bezit, trekt de verwondering zyner medemenschen, die beneden hem in kennisse zyn, en de achting van alle braaven, tot zich. Een groot Verstand verbaast zelfs alle verstandigen, als edeler, verhevener en nuttiger, dan Weetenschap. Maar Wysheid, wordt van alle kundige, verstandige en wyze menschen, voor de alleruitmuntendste hoedanigheid der menschelyke natuure gehouden, als niet alleen redelyk, maar ook zedelyk, en zulk een uitsteekende Deugd zynde, dat de mensch, door dezelve niet alleen in zyne
| |
| |
beschouwingen, maar ook in zyne daadlyke verrigtingen, verre, zeer verre boven de Dieren uitmunt, en zweemt naar de Godheid.
Weetenschap en Verstand konnen, zonder Wysheid plaats hebben, gelyk de dagelyksche ervarenis meer dan te duidelyk leert. Maar al waar Wysheid is, wordt ook eene genoegzaame Weetenschapen een behoorlyk Verstand gevonden.
Wysheid is zelfs beter dan Sterkte, daar niets verschriklyker dan Magt is, wanneerze door Wysheid niet bestuurd wordt.
Zonder Wysheid verliezen alle de schoonheden en sieraaden der Ziele haaren glans en luister. Zonder haar is Goedheid Laf hartigheid, Dapperheid en Moed niet anders dan Ligtvaerdigheid en Woede; daar zy in tegendeel alle Deugden bevalligheid byzet en volmaakt, ja, wat zeg ik, alle Deugden volmaaktlyk in zich bevat.
Zeer schaars, helaas! zeer schaars werdt van alle tyden de Wysheid onder de menschen kinderen gevonden. Zy behoort echter tot hunne redelyke natuur, en heeft ook altoos by deezen of genen, in meer of minder graad en trap plaats gehad, en heeft nog plaats, zo wy hoopen.
Maar wil men eene volmaakte Wysheid vinden, dan moet men dezelve niet op aarde, en onder de Stervelingen zoeken, maar alleen in God, die zelf de Fontein en Oorsprong der Wysheid is.
God is uit zichzelven en volmaakt Wys, en wordt daarom te recht den alleen wyzen God genoemd. Hoe middagklaar blykt deeze waarheid!
Is de natuurlyke Zon de voornaamste natuurlyke oorzaak van licht en warmte hier op de Waereld, verlicht en koesterd zy de aarde; zouden wy zonder haar in den duister omtasten en van koude vergaan? Dan moet het licht en de warmte in haar niet alleen zyn, maar ook zeer groot zyn, daar zy op zulk eenen verbaazenden verren afstand van ons geplaatst is, en ons echter zo veel lichts en warmte mededeelt als wy hier op aarde gewaar worden. Zo ook,
Is God de eerste en eenigste oorzaak van al wat bestaat, gelyk hy is; wordt Wysheid, schoon schaars,
| |
| |
schoon onvolmaakt, echter op aarde in sommige menschen gevonden; behoort die tot de menschelyke nature? Dan moet de Wysheid ook in God plaats hebben, die onze Formeerder is. Ja, Gods Wysheid moet oneindig zyn, want schoon God niet verre is van een' iegelyken van ons, is nogthans de afstand tusschen hem en ons, in opzichte van waardigheid, oneindig.
Is Wysheid de edelste hoedanigheid in ieder redelyk Schepzel, als een redelyk Wezen beschouwt? Dan moet dezelve in den Schepper, die een volmaakt redelyk Wezen is, op de volmaakste wyze plaats hebben.
Is Wysheid eene zedelyke hoedanigheid, eene deugd, zonder welke geen redelyk Wezen volmaakt zyn kan, gelyk elk toestaat; Dan bezit God, die een redelyk Wezen is, eene volmaakte Wysheid, dewyl hy, volstrekt onafhankelyk zynde; ook volstrekt volmaakt zyn moet.
God is volmaakt Wys, - Zyne Alweetendheid beschouwd alle dingen. Zyn oneindig Verstand bevat alles Zyne volmaakte Wysheid, maakt van die alweetende kennis, van dat onbepaalde Verstand, het allerbeste, het allerwaardigste, het allerheerlykste gebruik.
De Magt, de onweerstaanbaare en alles vermogende Magt van God zelfs, is aan zyne Wysheid onderworpen; staat haar ten dienste, en wordt van haar bestuurt en binnen haare juiste kringen beslooten.
De Wysheid Gods is daadlyk werkende. - Zy stelt zich de beste einden voor. Zy schikt alles in de beste orde. Zy regelt alles ter bereikinge van de alleruitmuntendste oogmerken. Zy leidt en stuurt alles, wat zich anders niet wel schikken zoude, ter bevordering van het waare en groote belang van de gantsche Schepping.
Al wat geschapen is verkondigt deeze Wysheid van den Grooten Maaker aller dingen. - De gouden Zon die den gantschen aardkloot by beurten verlicht en koestert; De zilveren Maan, aan dewelke, onder veele andere diensten, de zorge voor den nacht is toebetrouwd; De andere Hemellichten, die als flikkerende vuuren, of tintelende diamanten in onze oogen schynen; De Lucht die ons ongewaarwordelyk indringt en in het leven bewaart; De luchtzuiverende Winden, die wel gehoord
| |
| |
en gevoeld maar niet gezien worden; Alle de verhevelingen hoe schrikkelyk sommigen mogen schynen; Alles wat zich aan het Firmament vertoont en in den Dampkring wordt geboren, alles levert doorstaande blyken van Gods volmaakte Wysheid uit.
Verkondigen de Hemelen Gods Wysheid, de Aarde spreekt hier niet minder. - Onze woonplaats, onze Waereld, van zulk een wonderbaar maakzel, roept Gods Wysheid uit, terwylze, als een waterbel, met alle haare bewooners, in het onmeetbaar ruim aan een niet is opgehangen. Hier spreeken de Levenlooze schepzelen, die zo wonderbaar in de onderaardsche Waereld verborgen zyn. Hier spreekt de Zee en al wat 'er in is; De Aarde en al wat op Aarde groeit en bloeit en zich beweegt. Elk grasje dat de aarde uit haaren vruchtbaaren schoot oplevert, elk wormtje dat in het stof wriemelt, is een blyk der Godlyke Wysheid. En wie van de menschen kan aan Gods Wysheid twyffelen, daar niet één van hun, zyn eigen dierlyk en redelyk gestel, tot nog toe, volmaaktlyk kent, en elk zich over zich zelven moet verwonderen.
ö Hoe aangenaam, hoe verruklyk is de beschouwing der Godlyke Wysheid! Welk een diepen eerbied voor het Opperste Wezen moet de overdenking van zyne onbegryplyke Wysheid, in alle edelaartige zielen niet natuurlyk verwekken! Hoe gelukkig zyn wy dat wy onzen Maaker kennen, en van zyn Wysheid overtuigt zyn! Alle andere schepzelen deezer Waereld schynen geene bewustheid van eene Godheid te hebben, ten minste zy geeven ons geene blyken van zodanige bewustheid. Maar wy, wy zyn instaat gesteld, om onzen Schepper en zyne Wysheid uit de Schepzelen te leeren kennen. Laaten wy dan niet in gebreke blyven, den alleen Wyzen God te verheerlyken. Wy verheerlyken hem met onze gedagten, woorden en werken, wanneer wy ons waardige denkbeelden van hem vormen, hem niets ongerymds, maar al wat volmaakt en heerlyk is, toeschryven, en ons overeenkomstig met de verhevenste begrippen van hem, in al ons doen en laaten gedraagen.
Hoe zou een redelyk schepzel, van Gods Wysheid
| |
| |
overtuigd, konnen nalaaten den Heere van alles groot te maaken! Hoe zou een aandachtig beschouwer van Gods Wysheid, die het vermogen om te denken en te spreeken van God ontvangen heeft, konnen nalaaten zich in dezer voege te uiten?
Uwe Wysheid, aanbiddelyk Opperwezen! doet my in verwondering wegzinken! Geen ontzag en eerbied, geen lof en dankbaarheid kan groot genoeg zyn, om aan U, ô Bron van Wysheid, te worden opgedraagen.
Daar gy, ô God! volmaakt Wys zyt, moet gy u, in alle uwe werken en daaden, het allerbeste einde hebben voorgesteld. Het beste einde voor u, is altoos overeenkomstig met u zelven te handelen; altoos als een volmaakt Wezen te werk te gaan; als een Wezen dat wel onafhankelyk, volstrekt vry - en almagtig, maar te gelyk ook, en niet minder, volmaakt goed en heilig, met één woord, volmaakt zedelyk recht is.
In zodanig een wezen te zyn, en zo te handelen, bestaat alleen uwe eer en heerlykheid, dewyl gy daar in en daar door boven alle andere wezens oneindig uitmunt. Om dit einde te bereiken, van altoos overeen-komstig met u zelven te handen, hebt gy alles met wysheid gemaakt, en bestuurt gy alles met volmaakte wysheid. Dit merken uwe kinderen op - Zo leeren zy u recht kennen, en erkennen u als het allerbeste, alleen goede, alleen wyze, en allervolmaaktste wezen. Dus verheerlyken zy u. - Deeze vergelyking begeert gy van uwe redelyke schepzelen. Gy wilt van ons verheerlykt worden, maar niet om uws zelfs wille. Uwe Gelukzaligheid kan niet vermeerderd, zo weinig als verminderd worden. Deeze verheerlyking eischt gy van de menschen, om hunnent wille, ten hunnen beste. Verheerlyken zy u, zy volgen uwen voortgang van verre. Daar door gedraagen zy zich overeenkomstig die verhevene natuure en andere genade gaven, met dewelken gy hen beschonken hebt. Daar door pryzen zy zich uwe gunste aan. Daar door volmaaken zy hunne edele vermogens. Daar door bevorderen zy, op de beste wyze, hun wezentlyk, hun grootste, hun altoos en eeuwigduurende geluk.
| |
| |
Alwyze God! nooit zal ik my onderwinden uwe werken te bedillen, myne kennisse en myn verstand is te gering en te eng bepaald, om alles te overzien en te bevatten, en zonder dat, ben ik niet bekwaam, noch bevoegt om hier te oordeelen: en ik weet dat gy wys zyt.
Ik weet ô God dat gy wys zyt! daarom zal ik uwe wegen, uwe handelingen, nimmer wraaken, maar aanbidden, 't Is alles goed over het geheel, wat gy beschikt. Gy stuurt alles, over het geheel, ten beste.
Ik durf my zelf in geene gevallen meer vertrouwen, daar myne wysheid, by die van den alleen wyzen God, niet genoemt mag worden, ja, niet dan loutere dwaasheid is. Ik heb voortaan geene keuze meer. Ik geef my in alle opzichten geheel aan het geleide, aan de beschikking der volmaaktste Wysheid over. 't Grootste leed, dat my von nu af, buiten myn toedoen, en zonder myne schult overkomt, hoe zeer dat het my in het eerst mag aandoen, zal ik zelfs goed en welkom heeten: Want God is Wys.
Ik zal de Fontein der Wysheid om wysheid smeeken, op dat ik haar in mynen kring mag navolgen. Wat anders kan voor my het beste einde over het geheel zyn, dan de gunst van mynen Maaker, die het hoogste goed zelf is, voor eeuwig te genieten? Waar zyn de beste middelen, dat ik die ter handslaa, om dit heerlyk einde voor my te bereiken? Maar kan ik naar deeze middelen wel met wysheid vraagen? God heeft my bekend gemaakt wat goed is. De Wysheid des Vaders heeft my den weg des heils aangeweezen en gebaand. De Leer dier Wysheid van harte te gelooven, en myne poogingen aan te wenden, om dezelve oprechtlyk, getrouwlyk en standvastig te beleeven, is, voor myne verlichte ziel, het eenige en waare middel, ter bevorderinge en bereikinge van een volmaakt en eeuwigduurend geluk.
|
|