De Denker. Deel 7 (1769)
(1770)– [tijdschrift] Denker, De– Auteursrechtvrij
[pagina 73]
| |
Myn heer!Ik ben een groot lief hebber van uwe Vertoogen en lees dezelven over het geheel met zeer veel genoegen en vermaak. Ja ik was zoo in myn schik toen ik uit No. 313, en 314, vernam dat Gy voorneemens waart in uw werk te volharden, dat ik besloot, uwe poogingen, door myne hulp, te ondersteunen. Tegenwoordig prezenteer ik u dan myn dienst als Correspondent, en hoop vervolgens de eer te hebben van u verscheiden Spectatoriaale Brieven toetezenden. Dan, gelyk het elk niet gegeeven is met drooge oogen te schreiën, zoo begryp ik ook dat het elk zyn zaak niet is Denkers te schryven. Hierom, my zelven mistrouwende, zend ik U vooraf, als tot eene Proeve, eenige Schetsen, die ik reeds over differente onderwerpen ontworpen heb, om u daar door in staat te stellen over myne bekwaamheid, in deezen, eenigermaate te konnen oordeelen, en te laaten zien, wat Gy van uwen nieuwen Correspondent in 't vervolg zult te wachten hebben. | |
[pagina 74]
| |
Een myner geschetste Vertoogen heeft tot opschrift, Uilen by Uilen en Bontekraaien by Bontekraaien. Hier in toon ik aan dat de menschen zich wat meer behoorden te sorteeren. - Dat Ryken en Aanzienlyken zich zorgvuldig moeten wachten van met geringe, schoon anders braave menschen, te verkeeren, alwaalrenze zelfs van hunne Familie. - Laaten de Ryken elkander Neef en Nicht noemen, al konnenze het met geen zak boonen uitrekenen, maar laatenze zich zorgvuldig wachten van geringe burgerluiden, al bestondenze hun in den bloede als Neef en Nicht te begroeten. - Foei, 't is schande dat aanzienlyke en gegoede luiden, zich gemeenzaam met geringe menschen maaken, veel meer nog datze zulk vee onder hunne Familie zouden rekenen. - De Ryken zyn een verheevener soort van wezens dan de Armen. - Zelfs zou ik den Kerkelyken raaden dit by het vieren van het H. Avondmaal in acht te neemen, met een aanmerklyk onderscheid tusschen Ryken en Armen te maaken. - Ik heb meermaalen gehoord, dat sommige Ryken, hunner verhevener natuure bewust, hun ongenoegen billyk getoond hebben, dat hunne persoonen nevens de geringsten aan dezelfde tafel moeten zitten, niet alleen van hetzelfde brood eeten en van den zelfden wyn drinken moeten, maar datze genoodzaakt zyn denzelfden Beker te gebruiken, zelfs zonder dat die eerst voor hunne persoonen gespoeld wordt. - Zeker, dat is inpoliet van de Kerkelyken, - Men zou dit anders konnen schikken. - Men zou twee, Tafels konnen dekken. - Of ten minite andere Bekers voor de Ryken konnen hebben en die alleen aan hun konnen uitdeelen. - Mogelyk dat deeze verhevene wezens dan zoo dikwyls niet zouden overslaan met Communiceeren. - Zeker, in de andere waereld zullen de Ryken beter naar hunnen staat en waardigheid geaccommodeerd worden. - Zoo rasze gestorven zyn begint zulks al. - Zy worden met kostbaarer doodkleeden opgeschikt. - In fraaier kisten en aanzienlyker graven gelegt - Een fyner aarde dekt hun. - En, t zyn edeler wormen die hen verteeren. - Ja, daar 'er. naar de leer van Mahomet, verscheiden Paradyzen of Heme- | |
[pagina 75]
| |
len zyn, is 'er niet aan te twyfelen, of de Ryken zullen een Hemel apart, en wel den grootsten en schoonsten Hemel tot hun verblyf hebben - enz. Een ander geschetst Vertoog pronkt aan 't hoofd met een Latynsche Spreuk, die ik nog uit myn Schoolboek, uit Vossius, heb onthouden. Scientia nulla res praestantior. Hier gaa ik de al te sterke zucht tot Studie, tot Kennis en Geleerdheid, die thans in onze dagen al te geweldig heerscht, zeer ernstig tegen. - Weeten dan de menschen niet, (op zulk een trant gaa ik voort) dat veel leezens vermoeijinge des vleesches is, en dat hy die weetenschap vermeerdert smerte vermeerdert? - Hoekonnen de menschen zoo drommels gek zyn, daarze maar voor eens in de waereld komen, datze zich zoo van de waereld absenteeren en maar niet doen dan blokken? - Men vergenoegt zich thans niet, slechts met het een of ander raar boek, met een Roman of Periodiek geschrift, tot dieverteering te leezen, neen, men valt met de borst op de Studie. - Niet slechts de mannen, maar zelfs onze Vrouwen willen geleerd zyn. - Een oppervlakkige kennis van verscheiden takken der geleerdheid te bezitten, en hier en daar wat van te konnen praaten, zeid tegenwoordig niets. - Men dringt tot den grond der dingen toe door. - Men slooft zich af om eene volmaakte kennis van alle zaaken te krygen. - Bewyzen hiervan zyn, zoo ontzachlyk veel groote lichten van geleerdheid als ons, in onze dagen, van alle kanten omschynen. - Elk weet dat de Geleerdheid in onze eeuw veel meer bloeit dan dezelve immer gebloeid heeft. - Hier zal ik wyders de nadeelige gevolgen van al dat blokken wydloopig aantoonen. - Inzonderheid zal ik staan blyven op de bleeke aangezichten en magere kaaken die men van het studeeren krygt. - Ik vergelyk deeze dwaaze letterkaauwers by Zenon, van wien men verhaalt dat hy het Orakel van Apollo te Delfos vroeg, hoe hy best gerust en gelukkig konde leeven? waarop hem geantwoord werdt, Door met de Dooden te verkeeren; en hun in koleur gelyk te worden. Ongetwyffeld wilde dit duister Orakel niets anders zeggen, dan door werkeloos of ledig te zyn, of te rusten gelyk de dooden, en zorgvuldig zyn wit te | |
[pagina 76]
| |
bewaaren, met altoos in een koets te ryden en, om door de zon niet te verschroeien van den nacht zyn dag te maaken. Maar die hals van een Philosooph verstondt het van zich te moeten overgeeven aan de Studie, en de boeken en schristen der Ouden, die gestorven waren, te moeten leezen waartoe hy zich dan begaf, en ook door den tyd zoo bleek als een doode werdt - Voorts vermaan ik alle die eerwaarde Heeren. die uit hoofde van hun Ampt verplicht zyn te studeeren, medelyden met zich zelven te hebben en het niet te zwaar te tillen. - Laatenze wat voor de vuist doen, of wat meer repiteeren. Ik betuig hun hoe ik hun om hunne bleeke wangen, magere kaaken en dunne buiken in myn ziel beklaag, en dikwyls verwondert sta dat ze niet van de graat vallen. - Eindelyk, vermaan ik myne tydgenooten, Rytuig, ten minste een paard onder den man te houden, of wat meer te gaan wandelen. - Wat meer Gezelschappen en Plaizierpartyen aan te rechten - Kolf baanen te maaken of te huuren. - Braaf Roode Baay te drinken, - enz. Een duit in den zak een daalder op de muts. Dit staat boven een ander geschetst Vertoog. In dit Vertoog prys ik de Pracht hoe zeer dezelve thans in het algemeen gelaakt wordt, op het sterkste aan. Ik toon dat die van de grootste nuttigheid is, en men hier in niet te verre gaan kan. - Hier door maakt men zich geacht by de waereld - Hier door verschaft men zich vermaak en bezigheid, dat beide bevorderlyk aan de gezondheid is - Hier door helpt men zeer veele ambagtslieden en Konsienaaren aan 't werk. - Brengt men veel vertier in de Negotie. - En leeft men dus ten nutte van de Maarschappy. - Dat een zeer groote deugd is. - Ik weet wel dat men zal zeggen, veel liefhebbers van de Pracht, beoogen alleen hunne zinlykheid en hoogmoed in te volgen en geenzins het nut der sameleeving te bevorderen, - Dat dit inzonderheid klaar blykt in de zulken, die alles wel Prachtig willen hebben maar niet willen betaalen, en alsze wat koopen of laaten maaken de menschen het hart alt het lyf knibbelen - Doch dit is een Tegenwerping die ik aantoon geen antwoord waardig te zyn. - | |
[pagina 77]
| |
Wat komt het op onze beginzelen aan, als de daaden maar nuttig zyn? - Ook moet men arbeiden, zoo door de loonen en winsten te verkorten en te besnoeiën, als anderszins, dat de geringe in de laagte blyven. - De aarde ontroerd zich en kan niet verdraagen dat een knegt een heer wordt. - Zoo bevordert men het nut der Sameleeving over het geheel. - Eene andere Tegenwerping acht ik nog van minder belang te zyn, naamlyk, dat de Pracht zoo veele schandelyke Bankroeten zou veroorzaaken. - Want ik bewys dat de Bankroeten niet meer schandelyk zyn. - Wel is waar, onze Voorouders hielden ten minsten de meeste Bankroeten die door eigen verzuim en verkwisting veroorzaakt worden voor schandelyk, maar onze vaders waren nog niet wyzer - De waereld wordt hoe langer hoe geleerder - Ook zyn de Bankroeten zeer voordeelig Na dat de Boedel insolvent geweest is, is men veel grooter Heer dan te vooren - Wyders toon ik aan, dar zy, die niet verkiezen boven hunnen staat en middelen prachtig te leeven, hunne eigene dwaasheid en koppigheid te wyten hebben, datze, van alle menschen van fatzoen, met den nek aangezien, veracht en bespot worden - enz Behalven deeze opgegeeven schetsen, heb ik nog een ander Vertoog onder handen, dat zoo wat ten halve ontworpen is, en waar voor ik nog een Mott moet zoeken of verzinnen. 't Gene ik in myn gedachten heb, slaat niet genoeg op alle de byzonderheden van het Vertoog. 't Zyn deeze regels van Zeeus,
Geen ondaat is 'er op 't bekende wereltront
Bekent, hoe gruwlyk, die de Valschheit niet bestondt,
-- geen ondaat kan men noemen,
De zy niet listigh weet door schyndeugt te verbloemen.
't Vertoog zelf zal eene uitbreiding behelzen van een Grondregel van den grooten Confucius: ‘Daar zyn drie gevaarlyke Vrienden: de Geveinsde en Bedriegelyke; de Laffe en Vleiende; en de Vriend die overgegeeven is aan 't Praaten’! Hier zal ik aantoonen, voor eerst, dat de Geveinsde en Bedriegelyke Vriend gevaarlyk is - Terwyl hy zynen vriend schynt te beminnen, is hy van hem af- | |
[pagina 78]
| |
keerig en haat hy hem. - ‘Wel vriend, is zyn woord, ik verheugme dat ik u van dienst kan zyn. Met hart en ziel zal ik u helpen. Maar, gy moet niets van de zaak voor my verbergen Ik dien volstrekt alles te weeten. Wy zyn hier onder de roos, spreek u hart maar vry uit. Ik spreek altoos zoo als ik denk - Wel heer! zou ik u niet helpen! Maar hoe is dat en dat?’ - Dus hoort de Geveinsde en Bedrieglyke zynen vriend uit. - Helpt hem vervolgens van den wal in de sloot. - Of doodt hem met deszelfs eigen wapenen. - Ten Tweeden, zal ik aantoonen dat de Lasse en Vleiënde Vriend gevaarlyk is. - Deeze maakt ons, zoo we maar gek genoeg zyn om hem te gelooven, hoogmoedig en verwaand. - ‘Gy, is zyn woord, zyt een braaf mensch. - Een mensch dat denkt. - Gy bezit een verhevene, edelmoedige en deugdzaame ziel. - Gy hebt tienmaal meer verstands dan een ander.’ - Of, zoo wy de dwaasheid hebben, van op zyne hulp of voorspraak, in deeze of gene moeilyke gevallen te vertrouwen, komen wy bedroogen uit. - Hy is gewent alle menschen te vleien, als ze 'er by zyn - En te laf om eenige moeilykheld in of om het voorstaan onzer belangen, zelfs van de gewichtigste, zelfs van de waerheid of van de gerechtigheid, te ondergaan. - Om het echter weder wel met ons te maaken, wendt hy voor dat presente affairen hem belet hadden, schoon hy noodlooze dingen voor tydkorting verrigt, of met zyne armen over malkander gezeten heeft. - Ten Derden, zal ik doen, zien, dat de Vriend gevaarlyk is, die overgegeeven is aan 't Praaten. - De overgegeeven Praater, schoon geen Bedrieger, geen Vleiër, geen Leugenaar, maar slechts een Praater, is ook gevaarlyk. - Hy vertelt somtyds, zonder dat hy 'er op denkt, zonder arg of list, toevertrouwende geheimen. - Gelyk hy veel by ons van een ander praat, praat hy ook veel by een ander van ons. - Hy is de Merkurius, en maakt alle dingen bekent. - By ongeluk laat hy wel eens een leugentje onder zyne vertellingen loopen, dat 'er uit is eer hy 't weet, en geeft ons dus valsche berichten. - Met al zyn snappen kan hy ons veel moeiten en nadeel veroorzaaken. | |
[pagina 79]
| |
- Laat zulk volkje vaaren, 't zyn gevaarlyke Vrienden, Vrienden in naam en in schyn alleen. - Dan Confucius mag deezen Grondregel voor de Chineezen ter neder gestelt hebben, om dat dezelven by dat Heidensche, by dat onverlichte Volk, wonder wel te pas komt. - De Chineezen, weet men, zyn inzonderheid buitengemeen listig en bedriegelyk. - Maar dat deze Grondregel, onder ons Christenen, die met den Hemelschen glans van 't Evangelie bestraalt zyn, gantsch en al overtollig is, onderneem ik, in dit Vertoog, voornaamlyk te bewyzen - Onze groote Zedemeester, die oneindig meerder is, dan Confucius, heeft het wee over de Geveinsden uitgesproken: dit schrikt ons van alle geveinsdheid en vermomming, die ten nadeele van anderen kan strekken, volstrektelyk af. - Wy hebben geleerd, dat niemant zynen broeder vertreede, noch bedriege in zyne handelingen: want de Heer is een wreeker over alle deeze. Hebt malkander vuuriglyk lief uit een rein harte. Zyt traag in 't spreeken, en spreekt de waarheid een iegelyk met zynen naasten; want wy zyn malkanders leden. - Deze voortreflyke lessen hebben wy reeds met de melk van onze Moeder ingezoogen. - Die uitmuntende gesteltenissen zyn ons geheel eigen, en zitten ons in 't gebeente. - Wy handelen altoos oprechtelyk. - Wy gaan met geen pluimstrykende woorden om. - Onze woorden zyn altoos in aangenaamheid met zout besprengt, en wy spreeken nimmer kwalyk van malkanderen - Dus behoeven wy ons voor geen Geveinsde en bedriegelyke Vrienden te wachten, dewyl 'er zoodanigen onder ons niet zyn. - Wy durven elkander alles vertrouwen. - Wy zyn altoos openhartig voor malkander, zonder vrees voor verschalking. - Wy kennen onder ons geen lasse en vleiende vrienden. - Elk onzer is waarlyk grootmoedig, elk onzer tracht des anderen welstand te bevorderen. - Niemant onzer spreekt, daar hy zwygen moet, en nooit ten nadeele van een ander. - Waar uit ik eindelyk het besluit opmaak, dat wy Christenen oneindig beter dan de Chineezen zyn. - Dat wy het Evangelie niet te vergeefs ontvangen hebben, noch te vergeefs gelooven, enz. Voorts heb ik noch eenige andere schetsen in myn | |
[pagina 80]
| |
hoofd, waar voor ik reeds Mottoos gezogt, en op een kladde geschreven heb. Doch het beige u niet, dat deezen uit het oorspronglyke in onze taale zyn overgezet, ik wil datze van alle leezers verstaan worden. Zie hier zynze. Nederigheid is het beginsel der Gelukzaligheid. Chrisostomus. De Geleerdheid is een sieraad in voorspoed, en een toevlucht in tegenspoed, Aristoteles. Of anders: De Geleeraheid is een breidel voor de Jeugd; een verheuging voor de Ouden; een schat voor de Armen; en een sieraad voor de Ryken, Diogenes. Door Soberheid Maatigheid, en Geduld in Tegenspoed, klimt men ten Hemel, Sextius. Niemant kan de Vriend der Goden zyn, die de Vyand is van zynen Naasten, Periander. Bittere Vyanden doen ons meer vooraeel, dan vleiende Vrienden, Socrates. Daar zyn 'er meer, 't is waar, die wel in staat zyn, om fraaie Stoffen te verkiezen, en goede Plannen te maaken, doch als het op een uitwerken aankomt, ziet het 'er dikwils gantsch bitter uit, zoo zou het zekerlyk met my ook konnen gaan. Doch gelust het U daar van ten mynen opzichte ook eene Proeve te zien, wees dan maar zoo goed van deeze te plaatsen; zoo ras ik dat verneem, zal ik niet in gebreke blyven van U een uitgewerkt Vertoog te zenden.
Vaar wel. Ik ben UE. Leezer, Brevis. |
|