| |
| |
| |
De Denker.
No. 321. Den 20 February 1769.
[Hoe men zyn Geld, voor de behoeftigen geschikt, op de nuttigste wyze, hebbe uittedeelen.]
't Bekoorlyk denkbeeld dat wy aan anderen, in hun Smart,
Behulpzaam kunnen zyn, verheugt een deugdzaam hart
't Kan in een eedle ziel een zuivre blydschap wekken
Dat zy tot eenig nut voor eenig mensch kan strekken,
De traanen droogen van een schreijend huisgezin,
En 't stof verschaffen tot een eerelyk gewin.
L.W. van Merken.
| |
Myn heer!
Myne Balans van dit Nieuwe Jaar opmaakende vond ik ƒ4000 overgewonnen te hebben. Dit de eerste reis zynde, dat ik eene som van eenigen belang overwin, en myne zaaken in die gesteltheid ziende, dat ik met de grootste waatschynlykheid kan staat maaken, dat diergelyke overwinst my by continuatie zal te beurt vallen, heb ik beslooten om op eenen vasten voet met het overgewonnen geld te werk te gaan. Te weeten, ƒ2000 denk ik jaarlyks tot vermeerdering van myn kapitaal aan te leggen. ƒ1000 wil ik met myne vrouw deelen, ƒ500 voor haar als speelgeld of speldegeld, gelyk men het noemt, en ƒ500 voor my, om aan byzondere liefhebberyen te besteeden; en ƒ1000 schik ik voor den armen. Over dit laatste gedeelte nu wilde ik UE. wel eens raadpleegen. Ik heb weinig tyd, geen lust en ook weinig gelegenheid om eene som van dat aanbelang jaarlyks op de beste wyze die mogelyk is aan de armen te bezorgen. Ik kan het
| |
| |
wel kwyt worden aan de Diakonie, maar, ik weet niet, daar heb ik ook al iets tegen, men verrykt de Diakonikas wel, maar de uitdeeling wordt daarom niet vergroot, de armen worden even schaars bedeeld en krygen te veel om te sterven en te weinig om te leeven Gy hebt, eenigen ruimen tyd geleden, eens iemant die geenen raad met zyn geld wist, aangeweest om UE. erfgenaam te maaken UE. oogmerk was zekerlyk het geërfde geld tot liefdaadige einden aan te leggen, dewyl Gy het voor U zelven niet behoeft, leer my dan nu eens, hoe moet ik met myn geld leeven om er den armen het meeste nut mede te doen, zonder my zelven aan veel moeite te helpen.
Ik ben
UE. Leezer
C. Liberalis.
Verscheiden zaaken komen in deezen Brief voor, waar over ik myne bedenkingen aan mynen geëerden Korrespondent zal mededeelen. Vooreerst, moet ik, schoon hy my daar niet naar vraagt, hem onder het oog brengen, dat men in zulke voorneemens, om altoos op denzelfden voet te werk te gaan in het aanleggen zyner middelen, niet te voorbaarig moet weezen. 't Is 't eerste jaar dat hy een aanmerklyke overwinst heeft. De zaaken van Negotie konnen 't eene jaar of 't andere merklyk verscheelen. Gewent hy zich ƒ1000 met zyne vrouw te deelen, om elk ƒ500 tot zyn byzonder vermaak te gebruiken, en 's jaars ƒ1000 aan de armen te geeven, hy zal zoo kwalyk konnen besluiten om het een of ander te verminderen of natelaaten, wanneer hy eens een schraal jaar en zoo veel overwinst niet heeft, waardoor hy gevaar zal loopen zichzelven te bederven. Sommigen hebben eens een gelukkig jaar of twee datze vry wat overwinnen. Zy denken datze het geluk in hunne hand hebben. Zy zullen 't met hunne overwinste op eenen vasten voet stellen. Zoo veel schikkenze voor eene Chais en Paard, of voor eene Koets, of zy moeten een Buiten koopen en wat brillanter gaan leeven. Maar ziet ze krygen merkelyke tegenspoeden, ze lyden groote schaden, 't gaat zeer ongelukkig met de Negotie. Zy willen evenwel niet verminderen, zy moeten hun fatsoen houden, gelyk men 't noemt. Kan men het met overgewonnen
| |
| |
geld niet meer goedmaaken, men gebruikt ongewonnen geld, en boort zich zelven eindelyk niet slechts geheel in den grond, maar maakt ook anderen ongelukkig. Zoo leeft men liberaal ten koste, van anderen. Ik weet zelfs iemant, wiens Boedel insolvent werdt en die een merklyk bankroet maakte, terwyl onder de schulden eene Rekening gevonden werdt van den Vleesch-houwer, wegens vier geslachte Beesten die aan de armen waren uitgedeeld. Dat is recht op zyn St. Crispyns die, zegt men, stal het leer en gaf de schoenen om Gods wil. Men kan dan naar myn oordeel niet te voorzichtig zyn in het bepaalen zyner verteering. Ook heeft men wel te bedenken, dat men niet liberaal en liefdadig moet zyn ten koste van de Rechtvaerdigheid. Niet dat ik met veelen denk dat het genoeg is alleen de Rechtvaerdigheid te betrachten om een braaf mensch, om een waar Kristen, te weezen, geenzins: ik denk dat daartoe ook de Liefde tot den naasten vereischt wordt. Ik ben zeer voor de Liberaalheid en Milddaadigheid, en keur het gedrag van zekeren ryken Koopman, die aan zynen Boekhouder vermeerdering van Tractement weigerde, schoon deeze 't wel noodig hadt, ten alleruitersten als vrekkig af. De Boekhouder die zynen Heer van jaar tot jaar eene balans hielp opmaaken van ƒ10000 's jaars overwinst, moest voort toen hy om ƒ100 in 't jaar meer vroeg om wat onbekrompener met zyn zwaar huishouden te konnen bestaan.
Schoon ik dan de voorzichtigheid raade in zyne uitgaave te regelen, prys ik echter het besluit om een aanmerklyk gedeelte zyner overwinste tot liefdegaaven te besteeden. Hoe nuttig voor de Maatschappy, hoe loflyk voor zichzelven en hoe aangenaam in de oogen van den alleen goeden God, is zulk een edelmoedig en liefderyk voorneemen om wel te doen, zoo het daadlyk ter uitvoer gebragt wordt! Hoe pryswaardig is het oogmerk om zyne uitgaave zoo te schikken, dat men in staat is ryklyk medetedeelen tot de nooden der behoeftigen, in tegenstelling van het gedrag derzulken, die hunnen staat zoo groot instellen, hunne behoeften zoo menigvuldig maaken, en zoo veel aan hunne liefhebberyen en divertissementen te koste leggen, dat niettegenstaande hunne inkomsten en overwinst jaarlyks tweemaal zoo
| |
| |
groot zouden zyn dan van mynen Korrespondent, indien zy het ordentlyk aanleidden, zy nu echter nog bekrompen omkomen, of te kort schieten, en zich niet alleen ongenegen, maar zelfs buiten staat bevinden, eenigen merkelyken onderstand den behoeftigen te verleenen. Men heeft opgemerkt, dat zedert de menschen zich weidscher en pragtiger in de Kerken vertoonden, zy veel bekrompener geworden zyn in hunne milddaadigheid aan de armen, en dat, hoe meer de koetsen buiten de Kerken vermenigvuldigden, hoe meer de Kollecten naar evenredigheid verminderden. Hoe dwaas gaan de menschen te werk! Zy berooven zich van die rust en van dat onbeschryflyk ziek genoegen, welk zy zouden kunnen smaaken, en veroorzaaken zich zelven moeite, onrust en kwelling. Is myn Korrespondent, die ƒ4000 's jaars van zyne winste overlegt, niet duizendmaal gelukkiger, dan zy, die viermaal zoo veel dan hy winnen, en nog te kort komen? Wat baat het veel inkomen te hebben, als men evenwel werk heeft om rond te schieten, en zyn zoo genaamd fatsoen te houden? En hoe zal men het ooit voor zyne conscientie, of zoo men die al kon doen zwygen, voor God konnen verantwoorden, dat men zoo veel van het toebetrouwde verkwist, dat men zoo veel goeds in de waereld zou konnen doen, en het niet doet?
Doch deeze aanmerkingen moesten my niet doen vergeeten op de eigenlyke vraag van mynen geëerden Korrespondent te antwoorden. Al het geld dathy 's jaarlyks voor de Armen geschikt heeft by gedeeltens in het zakje te steeken, of in eens op eene bedekte wyze aan de Diakonie te bezorgen, zou inderdaad wel de gemaklykste wyze zyn van uitdeeling. Doch hy merkt aan, dat daarom de Armen niet meer dan hunne geringe deeling zouden krygen, en hy de Diakoniekas maar zou verryken. Maar wie gelooft, dat de Diakoniekas zoo wel voorzien is, dat ze geene geduurige en merkelyke inkomsten zou behoeven? Immers ik heb de bestuurders dier zaaken meermaalen hooren klagen, dat zy alle jaaren te kort komen, dat men niet alleen, wil men het op den duur met geeven uithouden, gelyk men noodzaakelyk moet doen, de deeling niet vermeerderen kan, maar zelfs wel zou dienen te verminderen. - By aldien het
| |
| |
nu met de Armekas, waar toe myn Korrespondent de naaste betrekking heeft, ook zoo gesteld is, zou hy zekerlyk niet kwalyk doen, met dezelve door zyne ƒ1000 te ondersteunen. Doch uit zynen brief schynt te blyken, als of hy wist of vermoede, dat het met de Diakoniekas te zyner Stede zoo slecht niet stonde. De Diakoniekas te verryken, is by hem eene zaak van niet veel belang. En dat de Armen, schoon 'er meer gegeeven wordt, niet meer krygen, daar heeft hy vry wat tegen. Hy zou dan zyn ƒ1000 's jaarlyks op eene bedekte wyze aan de Diakonie konnen ter hand stellen met een schriftelyk beding, om dit geld des winters aan de Armen boven hunne gewoone deeling te geeven. Zo ken ik iemant, die voorneemens is een gedeelte van zyn Kapitaal by Testament aan de Diakonie te maaken, met deeze bygevoegde conditie, dat de interesten van het zelve aan de Armen boven hun gewoone deel zal gegeven worden, om dat hy met myn Korrespondent ook heeft opgemerkt, dat de Armen even schaars bedeeld worden, al komt 'er eene somme van eenigen belang aan de Diakonie.
Doch heeft myn Korrespondent geenen zin, om alles wat hy te geeven heeft alleen aan de Diakonie te geeven, 't is wel, hy is 'er ook niet toe verpligt. 't Is de pligt wel van een Ledemaat der Kerke, door zyne liefdaadige giften de Diakonie in staat te stellen, om de Armen te konnen bedeelen, maar juist niet om alles wat hy te geeven heeft, daar aan alleen te besteeden. De Diakonie in staat te houden, is zekerlyk van veel belang. Ik weet wel, dat sommige bestuurders zich juist niet zeer medelydend betoonen, dat ze minder bezorgt zyn, om den nood der noodlydenden naar vereisch van zaake te voorzien, dan om het Kapitaal te vergrooten, en de Diakoniekas of Kerke te verryken, doch ze bestaan allen zoo niet, en die zoo al bestaan, ontbreekt het meer aan verstand en doorzicht, dan aan welmeenendheid, zy denken, dat ze mede uit goede beginselen werken; de intrest van de Kerk is merklyk by hun de ziel van de zaak. Ontegenzeglyk is het, dat, als men de Diakonie niet hadt, de nood veel grooter, en de moeite, om de noodlydenden te helpen, meer zyn zoude. Ook geloof ik, dat, als de Diakonie door geene merkelyke giften ondersteund werdt, dezelve onbekwaam zou weezen haare mededeelzaamheid lang uit te houden. Gegoede ingezetenen doen derhalven
| |
| |
zeer braaf, met de Diakonie op eene aamerkelyke wyze te gedenken. Doch daarom behoeft myn Korrespondent die ƒ1000 's jaars niet geheel aan de Diakonie te geeven. Wil hy zich een weinig meer moeite getroosten, laat hy dan een gedeelte van die ƒ1000 aan andere behoeftigen besteeden. Daar zyn nog merkelyke nooddruftigheden, die door de Diakonie niet vervuld worden. Daar komen 'er zoo veelen tot onze kennis, die, schooh ze al van de Kerk trekken, echter noodig hebben met partikuliere giften ondersteund te worden. Daar zyn 'er veelen, die niet in de termen zyn, om van de Kerk te kunnen trekken, anderen, die te beschaamd zyn, en 'er misschien met groot nut van afgehouden worden. Als men zich maar een weing op die zaak wil informeeren, zal men gelegenheid genoeg vinden, inzonderheid des winters, om aan hongerigen brood, aan naakten deksel, en aan verstyfden en verkleumden vuur te bezorgen. Heeft myn Korrespondent geene lust en tyd, om in eigen persoon de noodlydenden te bezoeken en op te zoeken, hy zal wel het een of ander trouw en eerlyk mensch konnen vinden, die, schoon zelf niet behoeftig, echter, wegens zynen minderen stand in de waereld, of wegens zyn particulier beroep, veele behoeftigen weet, en van naby zelfs kent. Zulk een mensch zou hy als Diaken konnen gebruiken, om, zonder hem te noemen, zyne liefdegaven, daar hy wist, dat het noodig was, uittedeelen. Ik weet edelmoedige menschen, die op zulk eene gereede en bedekte wyze liefdaadigheid oeffenen: waar doorze van meerder en uitgebreider nut zyn dan zy anders zouden konnen weezen, en dus ook grooter genoegen smaaken. Zeker daar is overal gelegenheid genoeg om goed te doen. Behalven veelen, die aan verregaande armoede onderhevig zyn, vindt men nog verscheidene huisgezinnen, die men, met op eene milddaadige wyze by te springen, voor armoede bewaaren kan. Veelen zyn 'er, die met al hun wurmen en wroeten niet meer dan het volstrekt noodige konnen bekomen, door eenen kleenen tegenspoed worden zulke menschen veel te rug gezet; eene ziekte van weinig weeken, een sterfgeval, waar door zy in eenige kosten vervallen, en meer andere dingen, die ik zou konnen opnoemen, zyn in staat om hen, zonder ondersteuning, tot armoe- | |
| |
de te doen vervallen. Hoe menig is 'er, die men met eene gift van ƒ100. voor armoede beveiligen en voor altyd gelegenheid verschaffen zou om de kost te winnen. Zeer gemaklyk is het zulke menschen te ontdekken, en nog gemaklyker om hen, zonder zelf ontdekt te worden, te bezorgen. Is myn Korrespondent maar van eenen edelmoedigen en menschlievenden geest, zoo zal hy weinig moeite vinden in het ontdekken en bezorgen van zulke waardige voorwerpen van mededeelzaamheid. Doch uit den brief van mynen Korrespondent blykt, dat hy van eenen edelen geest gedreeven wordt; anders zou ik ook zoo veel moeite niet neemen om hem te antwoorden. Voor bekrompene zielen, voor ryke vrekken, die, terwylze als Goden ontzien willen worden, nergens anders van weeten dan van schatten op schatten te stapelen, om na hunnen dood de eer te hebben van een zeer groot kapitaal aan hunne ryke erfgenamen te hebben nagelaaten, zouden alle myne raadgeevingen vrugteloos zyn. De zulke weeten duizend uitvluchten. ‘Zoo lang men leeft weet men niet of men het zelf nog niet noodig zou konnen hebben, is hun woord; 't Gemeene volk is de armoê gewend; roggebrood en water daar kan men van leeven; dat vee behoeft juist geen gebraade vleesch en lekkere soupe te eeten, en mooi gekleed te gaan. En zou men burgerluiden ook al by gelegenheid moeten ondersteunen, zouden zulke gierigaarts zeggen, dan kon men alles wel weggeeven, laaten zy het zuinig overleggen, vooreenen kwaaden dag zorgen en maaken datze toekomen; en komenze te kort dan is 't hun eigen schuld; zy hadden dit dus en dat zo moeten overleggen en bestuuren; als een burgerman met een kind of vier alle Jaaren een kostelyke ƒ400 heeft, dan kan hy 'er wel rykelyk uit, als zulke luiden klaagen zoo is het maar van weelde.’ enz. Dan dewyl zulke zinnelooze en liefdelooze raisonnementen nimmer in zulk een edelmoedig hart als dat van mynen Korrespondent opkomen, zal ik my met de wederlegging derzelven niet ophouden. Kristenen zeker behoorden anders te redeneeren. Erkennen zy dat God de vader der weezen, en de man der weduwen is, dan moeten zy de armen als kinders en dienstknegten van God aanmerken, voor dewelken men uit dien hoofde be- | |
| |
hoorlyke zorg hebben te dragen, zonder te denken, dat het slechtste en geringste al goed genoeg voor zulk volkje is. Karel de Groote meende zich wonder wel uit te slooven met altoos aan zyn Hof eene Tafel vol arme menschen van den afval te spyzigen, 't was ook zeker beter dan hen van gebrek te laaten sterven. Maar een Saraceens Vorst aan zyn Hof gekomen zynde, en die armen ziende, vroeg hem wat voor luiden het waren, die zoo wanhavend gekleed aan 't Hof en in de eetzaal des Keizers aten. Waarop, de Keizer geantwoord hebbende, dat zyn de dienaars en vrienden onzes Gods, en deeze Heeren, de Hovelingen naamlyk, daar de Saraceen ook naar gevraagd had, zyn myne Dienaars en Vrienden, repliceerde de Saraceensche Vorst, ‘indien gy uwe Vrienden en Dienaars meerder en beter acht dan de Vrienden en Dienaars van uwen God, wil ik uwen Godsdienst niet aanneemen.’ De ryken onder de Kristenen hebben een expres bevel ontvangen dat ze weldaadig moeten zyn, en ryk moeten worden in goede werken. Eindelyk moet ik mynen Korrespondent ook raaden zyne arbeidslieden en dienstboden op eene onbekrompene wyze te bedeelen. Laat hy de eersten, die hem zyn Geld helpen winnen niet schaars beloonen. Laat hy doen gelyk iemant myner vrienden deedt, die eenen arbeider, welke eene huishouding met kinderen hadt, en maar ƒ5 's weeks verdiende, ƒ10 's weeks gaf, om beter te konnen bestaan. Laat hy de laatsten ook niet vergeeten. Tot werk staat loon, en hoe meer en moeilyker dienst men vergt hoe meerder loon men verplicht is te geeven. Laat hy nimmer, gelyk het spreekwoord zegt, als een Heer kommandeeren, en als een bedelaar betaalen. De diensten rykelyk te beloonen is ook liberaalheid en milddaadigheid. Neemt myn Korrespondent myne raadgeeving in acht, zoo zal hy zich, zonder zich veel moeite te geeven aan het besteeden zyner giften, eene gerustheid des gemoeds, eene vrolykheid van geest, en eene dankbaarheid rondom zich verwekken, welke veelen niet kennen en anderen wel voor schatten zouden willen koopen.
|
|