| |
| |
| |
De Denker.
No. 320. Den 13 February 1769.
[Aanspraak aan Nederland, ter Gelegenheid van den aanstaanden Dank-Vast-en Bededag.]
Cato.
Zoo is dan de bazuine te Zion geblaazen, een verbodsdag geheiligd, een vasten uitgeroepen: de tyd nadert vast, dat dezelve gevierd worde. Schikt u, o Nederland! om uwen God te ontmoeten! - o Nederland, gelukkig voorwerp van de zegeningen des Allerhoogsten, onder welke duure verpligtingen hebben u de menigvuldige, de aanhoudende weldadigheden gebragt, die gy van den Hemel ontvangen hebt! - Andere landen werden door het onheil des oorlogs gedrukt en verwoest, waarvan zy op dit oogenblik nog tot geen verhaal gekomen zyn, geen moord-gerugt, noch krygs-geschrey, werd 'er op uwe straaten gehoord. - Koningryken en Gemenebesten worden geschokt en gescheurd door inwendige verdeeldheden en binnenlandsche oorlogen, terwyl de eendragt uwe zeven pylen houdt zamen- | |
| |
gekoppeld, en uwe Vorsten onder een beminnelyk Hoofd vereenigd blyven. – Armoede en hongersnood woeden langs de straaten van honderd ongelukkige steden, welken de welvaard en overvloed voorheen plagten te bewonen: integendeel is 'er vrede in uwe huizen, en welvaren in uwe paleizen, terwyl uwe winkelen, vol zynde, den eenen voorraad na den anderen uitleveren. Van algemene oordelen bevryd, met ongemeene gunsten overladen, wat zyt ge, o Nederland! aan de ongehoude goedheid van hem verpligt, in wiens hand het is, de magtigste ryken te vernietigen, en de geringste der volkeren uit het stof te verhogen! wat zyn uwe verpligtingen boven anderen vermenigvuldigd; maar hebt gy ook boven anderen aan dezelven beantwoord? wy kunnen u wel de buitensporigheden, en gruwelen, welken by anderen volkeren, boven tugt en goede zeden, de overhand overlang behaald hebben, nog niet in 't algemeen te last leggen: de zedigheid en schaamte vonden tot nog toe te veel invloed op het hert uwer inboorlingen: maar hebt gy daarom aan uwen pligt voldaan? zoekt gy niet met sterke schreden de voetstappen van zulke volken natetreden, welken gy, den naam van vryheid zo zeer beminnende, slaafagtig tot uwe leermeesters in uwe levenswyze en gedrag verkoren hebt? verbasterd gy niet van Jaar tot Jaar van de eenvoudige deftigheid en eerbaare zeden uwer brave voorouderen, terwyl gy u, hunner scham ende, u tot eene bespotting en aanfluiting stelt by zulken, welker voorschriften gy blindelings opvolgt? niet te vergeefsch beklagen zich uwe Vaderen ‘over den geest van ligtvaardigheid, ongodsdienstigheid en losbandigheid, welke dagelyks meer en meer toeneemt’. Zyn dit dan
| |
| |
de gevolgen eener meerdere beschaving, en toenemende wellevendheid in uwe zeden, die u schuldig maakt aan de overtreding van de eerste wetten der natuur; de naauwste banden van verpligting doet verbreken, en u zelven doet vergeten in de snoodste ondankbaarheid tegen het Opperwezen, de eerste oorzaak van al uw heil en voorspoed. – o Nederland! ten hoogsten van God beweldadigd, ten hoogsten ondankbaar, welk eene bekommering past u ‘wegens uwe zonden en ongeregtigheden, die eene ondankbare beantwoording zyn aan de Goddelyke goedheid, eene kleinagting van zyne regtvaerdigheid, door haaren nadeeligen invloed allesins geschikt, onzen voorspoed te verderven, en ons te beroven van de zegeningen, die zo zigtbaar misbruikt wordend’. Bedrieg ik my, of is Gods roede reeds ontbloot, en zyne hand reeds uitgestrekt, om u naar verdiensten te straffen? zie ik niet den slaanden engel, voor eenen tyd door de Goddelyke langmoedigheid ontweken uit onze landpalen, zyn onherroepelyk bevel aan het Rundvee ter uitvoer brengen? nadert hy van onze grenzen af niet vast herwaards aan, zonder iets te verschoonen, daar hy doortrekt? wat onheil staat ons op nieuw te wagten! in wat gevaar bevinden zich de edelsten onzer bezittingen, terwyl de vlam zich reeds uit de daken onzer buren verheft. - o Nederland! rykelyk gezegend, trouwloos ondankbaar, in de beginzelen getugtigd, het is tyd, ja meer dan tyd, uwen vertoornden Rigter te ontmoeten, eer hy zyne bevelen, tot uwe gevoelige vernedering, verder afgeeft, eer hy het voor u duister maakt, en uwe voeten zich stoten aan schemerende bergen! - Billykt het Bevel uwer hooge Overigheden, en,
| |
| |
wel verre van die als menschelyk slegts gering te schatten, erkent 'er in de roepende stem des Allerhoogsten, die geen lust heeft in uw verderf, maar daar in, dat gy u bekeert en levet! - Onttrekt u niet, wie gy zyt, inwooneren des lands, aan het bevel uwer Oudsten, het bevel des Heeren; allen hebt gy deel aan de weldaden en zegeningen der opperste goedheid! allen zyt gy ingewikkeld in de ongeregtigheden, die de schulden, welken de bron van goedertierenheden ligtelyk voor u konden toestoppen, of deszelfs beekskens van uwen Bodem konden afleiden. - Laat gene verschillendheid van Godsdienst, of belydenis, u uwen schouder doen onttrekken aan deezen algemenen last: wat gy ook gelooft, allen hebt gy belang in het welvaren van het land, daar de Goddelyke voorzienigheid u de plaats uwer woning bescheiden; of daar hy u zelfs uw wieg en bakermat deed vinden: allen zyt gy leden der zamenleving en burgerlyke maatschappy: roept dan, eer de storm van Gods oordeelen dadelyk woedt, roept met Jona's metgezellen een ieder tot zynen God, denzelfden God, wien gy, naar de wyze uwer vaderen, in dit gelukkig Nederland vryelyk moogt dienen. - Onttrekt u niet wegens geringheid van staat, of veelheid van vermogen: de behoeftigste behoort ook tot het lighaam van ons gemenebest, als een der leden: terwyl de uitmuntende. In grootheid en bezittingen behoort uittemunten in ootmoedige dankbaarheid, en schuldbelydenis aan dat Opperwezen, het welk verkoos hem meer dan anderen te beweldadigen. ‘Zo riepen de lieden van Ninive een vasten uit, en bekleedden zich met zakken van haren grootsten af tot haren
| |
| |
kleinsten toe: zelfs de koning stont op van zynen Throon, en dede zyn heerlyk overkleed van zich: en hy bedekte zich met eenen zak, en zat neder in de assche.’
Stelt gy u in de voorspitze, ware aanbidders van Gods naam, dienstknegten en dienstmaagden des Allerhoogsten: gy hebt eenen vryen toegang tot de aanspraak plaatze van Gods heiligheid, alwaar gy gewoon zyt u in vreeze nedertebuigen, hy kent uwe aangezigten, hy kent uwe stemme, en zyne Vaderlyke Goedertierenheid zal u, die door den Geest geleerd hebt te bidden, niets ontzeggen. Het gebed der Rechtvaerdigen vermag veel. – Maar blyft niet geheel agter zondaren, ontheiligers van Gods naam, versmaders van zyne wetten en wegen: uwe zonden roepen het sterkst tot den Hemel, uwe schulden bezwaren het lieve Vaderland allermeest: op u legt dan ook de meeste verpligting om te vragen, om in ernst en verlegentheid te vragen, waar mede zal ik den Heere tegen komen en my bukken voor den hogen God? zeg niet, het is reeds buiten hope - hy, tegen wien gy overtreden hebt, is een genadig en bermhartig wezen; wie weet, hy mogt zich wenden, en berouw hebben van het kwade; naket alleenlyk tot hem, om u voor de voeten van uwen Rigter nedertewerpen. – Naket dan tot hem, wie gy zyn moogt, en hy zal tot u genaken. - maar weegt egter den gang uwes voets, eer gy u onderwindt te verschynen voor het aangezigte Gods. bedenkt toch! wie is hy, de Allerhoogste over de gantsche aarde, voor wien de Cherubim uit diep ontzag hunne aangezigten met hunne vleugelen bedekken? - wie zyt gy, elendige aardwormen, die voor het aangezigte van eene motte
| |
| |
verbryzeld wordt? - wie is hy, een licht zonder duisternis, verre van godloosheid, in wiens oogen zelfs de hemelen niet zuiver zyn? - wie zyt gy, arme zondaars, met schulden beladen, naar ziel en lighaam besoeteld? de ootmoedigste gestalte van lighaam en ziel, de diepste zelfsvernedering, is u allerbetamelykst; van hoge oogen en verheven herten heeft God een gruwel, maar op dezen zal hy zien, op den armen en verslagenen van geeste. - De lighamelyke oeffening is tot weinig dingen nut, zy dient egter ook hier plaats te hebben: hebt gy de leden uwes lighaams misbruikt tot wapentuigen der onreinigheid tot ongeregtheid; hebbenze den algemenen vyand in de hand gewerkt, om uwen geest menigmalen in zyne strikken te doen vallen? zy behoren ook te delen in de boete, welke gy zult afleggen. 'Er is een vasten uitgeroepen; gy hebt Gods gaven dikwils misbruikt, zy hebben u meermalen tot weelde verlokt, en de werkzaamheden van uwe zielsvermogens belemmerd; onthoudt 'er u van voor eenen tyd, om met 'er daad te erkennen, dat gy u dezelve onwaardig oordeelt, op dat uw hart te ootmoediger, en voor den Godsdienst des te vatbaarer worde: uwe Overheden vorderen het van u, uw Heiland heeft het u opgelegd. Ziet egter toe dat gy, u zelven door eene te groote gestrengheid onbekwaam makende, het voorname oogmerk van dezen dag niet verydeld; dat gy in deze tuchtiging des lighaams, veel minder, berust: God eischt het hert, en dit behoort voornamelyk aan het werk van dezen dat toegewyd te worden. Laat uw aandagt dan met inspanning gevestigd worden op de menigte en grootheid van Gods onverdiende Goedertierenheden, op dat uw gemoed
| |
| |
met aandoeningen van dankbaarheid en liefde, die de edelste van alle beginzelen zyn, vervuld worde. - Herdenkt uw gehouden gedrag, zet uw hert op uwe wegen, doorzoekt de binnekàmeren des buiks, en vergelykt uwe daden, uwe woorden, ja zelfs de gedagten en overleggingen uwes herten, met de volmaakte wet des Heeren, u tot eenen bestendigen regel van denken en doen voorgeschreven, op dat gy in staat gesteld moogt worden, te begrypen, hoe weinig uwe wyze van leven, tot nog toe, aan Gods handelingen, en uwe verpligting, beantwoord hebben: dit eischt God van u, als het eerste middel tot herstelling: alleenlyk kent uwe ongeregtigheden. - verbergtze niet voor het licht van Gods aangezicht, onder wiens alwetend oog zy bedreven zyn: gebruikt geene bedekzelen voor uwe schande, maar belydtze opregtelyk. - Laat derzelver menigte en grootheid u tot een waaragtig berouw bewegen, te meer bewegen, als gy langduriger en zwaarder de heilige en Goddelyke geboden van uwen grootsten weldoener overtreden hebt. - Smeekt hem om vergiffenis, beroept u op zyne genadige toezeggingen, beroept u op de volmaakte Offerhande, en altoos van kragt zynde voorbidding van den Middelaar, den Zoon des Vaders, het gezegend Hooft der Christenen. - Houdt aan tot dat gy den Almagtigen eenen zegen hebt afgesmeekt. - Maar draagt zorge, dat gy, opgestaan zynde van voor het Aangezigte Gods, tot uwe voorige dwaasheid niet weder keert: hy kan 'er geen genoegen innemen dat gy eenen dag vastet, uwe ziele kwellet, en uw hoofd als een bieze kromt: gy behoort de knopen der ongeregtigheid geheel los te maken: uw gantsche le- | |
| |
ven moet voortaan een bewys van de opregtheid van uw berouw verstrekken; Bekeert u dan, onder de medewerking van Gods Geest, van uwe boze wegen, en uwe handelingen, die niet goed waren; zoekt Gods aangezigt geduriglyk, op dat gy toonen moogt, in al uw gedrag, van deeze eeuwige waarheid ten vollen overreed te zyn: ‘Dat het geluk van een volk in 't gemeen, en van u in 't byzonder nooit regt gevestigd kan zyn, dan wanneer het steunt op gronden van Godsdient en deugd; dat de kragt der beste wetten afhangt van de heersching der goede zeden, en dat het grootste steunzel van goede zeden bestaat in den invloed van Godsdienstige grondbeginzels.’
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|