| |
| |
| |
De Denker.
No. 318. Den 30 January 1769.
[Eene al te groote verbeelding van zichzelven, en zyne bekwaamheden, bezielt de meeste menschen.]
O Nedrigheid, die, by u zelven kleen,
Steeds, op uw hartaltaar, opoffert voor het geen
Gods gunst u toe wil voegen,
F. de Haas.
De menschen zyn zo mooi niet, als zy wel voordoen; daar scheelt zeer veel aan; ik ondervind het dagelyks. Ik woonde sedert eenigen tyd in eene Buurt, de beste geloof ik, van de gansche Stad, ten aanzien van 't zedelyk Karacter der menschen, die 'er in woonen. Het zyn, over het geheel genoomen, de braafste luiden van de waereld, als men ze niet al te zeer van naby beschouwt. Zy zyn echter niet, zo als zy behooren te zyn. Die eerwaardige gesteldheid des gemoeds, die men Nedrigheid noemt, ontbreekt den meesten; ik meen die gesteldheid des harten, welke bestaat, niet, zo als sommigen droomen, in geringer gedagten van zichzelven te voeden, dan men waarlyk is, maar ‘in juiste en evenredige gedagten van zichzelven, van zyne bekwaamheden, waardigheden, en daar
| |
| |
uit voortspruitende verdiensten, te vormen, en volgens die gegronde kennis zich te gedraagen’. Hun ontbreekt dus juist dat geene, 't welk ons nood-zaakelyk moet bezielen, om in alle opzigten deugdzaam te zyn; want zonder deeze gesteldheid des harten moet men zich noodzaakelyk somtyds een regt aanmatigen, dat ons niet toekomt, onze naasten vaak op eene onregtvaardige wyze mishandelen, en in duizend gevallen onzen goeden Maker berooven van de eer, die hem alleen toekomt. Dit doen verscheidene van myne anderzins allerbraafste, en, in veelvuldige opzigten, deugdzaame Buuren; want hun ontbreekt de waare Nedrigheid; ‘zy hebben eene altegroote verbeelding van zich zelven, van hunne bekwaamhe den, waardigheden, en daar uit voortspruitende verdiensten, en volgens die verbeelding gaan zy te werk;’ daar door vervoerd juichen zy zich zelven iedelyk toe, veragten anderen om dingen, waar door zy geene veragting verdienen; en vergeeten in veelvuldige gevallen, dat ze Schepzels zyn van een eng en beperkt vermogen, die van een hooger Weezen afhangen.
Pulcheria, eene Dame, in de twintig jaaren, een allerschoonst mensch, aan welke de Natuur niets, dat fraai genoemd mag worden, onthouden heeft. Pulcheria schoon niet van de hoogfte verdieping, heeft echter verstands genoeg, te begrypen, dat zy haare Schoonheid en Welgemaaktheid des Lighaams heeft aan te zien voor een Geschenk van den Hemel, haar, boven duizenden, uit loutere Goedheid haares Makers, te beurt gevallen. Pulcheria ondertusschen in plaatse van dit met dankbaarheid te erkennen, juigt haar zelve toe, en ziet alle de Dames van de Stad, die zo fraai en welgemaakt niet zyn, aan voor een geringer en veragtelyker soort van Schepzelen, schoon de meesten meer verstands en bekwaamheids van geest, dan zy, bezitten, en kan niet nalaaten deezen, zelfs haare zuster niet uitgezonderd, om geene andere reden, dan om dat zy de schoonste van de Buurt, en mogelyk van de gansche Stad is, te beschimpen, te bespotten, en
| |
| |
schamper te bejegenen. Zulk een laag, veragtelyk en ondankbaar Schepzel is Pulcheria!
Cresus, een jong Heer, een regte lompert, die uit, hoofde van zyne plompe boersheid in de gansche Buurt, by de Jufferschap, en by allen, die hem kennen, een voorwerp is van veragting en bespotting. Cresus heeft geld, hy heeft veel gelds, hy is de rykste van de Buurt, en hierom denkt hy, dat hy meer is, en grooter agting waardig, dan eenige anderen. Cresus bedenkt niet, dat lof en agting steunen moet op de werkzaamheid onzer ziele, en de verrigting van zulke daaden, welken in zichzelven loffelyk en agting waardig zyn, en dat niemand eenigen lof, boven anderen, verdient, om dat hy, zonder zyn toedoen, (gelyk 't geval van Cresus is,) in gelukkiger omstandigheden, dan anderen, is geplaatst; Cresus begrypt niet, dat het niet de bloote Rykdormmen zyn, die iemand eenigen lof en agting waardig maaken, maar de Rykdommen van onzen geest; iets, daar wy noch mede gebooren, noch waarin wy van iemand kunnen gehinderd worden, noch het geene men ons kan ontneemen. Cresus derhalven heeft te trotsche verbeelding van zichzelven; hy juigt zichzelven toe over iets, daar hy noch agting, noch veragting door verdient, daar hy noch beter, nog erger door is.
Purus een bejaard Heer, is aan het zelfde euvel ziek. Purus heeft het geluk gehad, uit braave Ouders gesprooten te zyn, die hem van jongs af eene allergewenschte opvoeding gaven, waar door de gelukkige Purus voor duizend verzoekingen en verleidingen werdt beveiligd, en waar door van jongs af de zaaden van deugd en godsvrugt zyn gemoed zo diep werden ingeplant, dat zy met de jaaren de schoonste vrugten van Godsdienstige hebbelykheden voortbragten, en hy ongevoelig in staat werdt gesteld, om, op eene gansch gemakkelyke wyze, zich zelven zuiver en onbesmet van de waereld te bewaaren, en zyne deugd en vroomheid tot den hoogsten trap van volmaaktheid te brengen. Purus, die anderzins uitmuntende man, Purus veragt alle de Buuren, die zo rein en zuiver van de besmettingen der waereld niet zyn, als hy is. Purus bedenkt niet,
| |
| |
dat hy, zonder zyn toedoen, in gelukkiger omftandigheden, van jongs op, is geweest, dan zyne Buuren, die hy veragt; hy bedenkt niet, dat die gelukkiger opvoeding oorzaak is, dat de verzoekingen minder kragt op hem hebben, dan op dezulken, die door eene verwaarloosde opvoeding geduurig te stryden hebben, met hunne ingekankerde verkeerde hebbelykheden. Purus bedenkt niet, dat men de waardy van onze deugdzaamheid niet enkel moet afmeeten naar onze deugdzaame daaden, of de enkele redelykheid der zaake, maar ook naar de gelegenheden, waar in wy gesteld zyn: welken voor den eenen veel gunstiger zyn ter Deugdsbetragting, dan voor den anderen, Purus juigt zich zelven toe over iets, het welk ten grooten deele aan zyne gelukkige opvoeding is toeteschryven, en veragt zyne Buuren, die zo gelukkig niet waaren, en die mogelyk, alle de omstandigheden in aanmerking genoomen, meer lof en agting, dan hy, verdienen; schoon zy hunne deugd en vroomheid nog niet tot dien trap van Volmaaktheid gebragt hebben, noch immer zullen brengen, als waartoe Purus reeds gevorderd is. Purus derhalven heeft eene altegroote verbeelding van zyne verdiensten.
Ingeniosus is in 't zelfde geval. Ingeniosus verdient onder de grootste mannen van onzen tyd geteld te worden. Nog een Kind zynde muntte hy boven allen van zyne jaaren reeds uit, en vervolgens befpeurde men van tyd tot tyd, dat weinigen met zulke uitmuntende vermogens van geest, als Ingeniosus, van den Hemel ooit zyn begiftigd. Een allergelukkigste saamenloop van zaaken gaf gelegenheid aan Ingeniosus, om een groot man te worden, indien hy zyne uitmuntende bekwaamheden wel wilde aanleggen. Dit heeft hy gedaan, en hierdoor verdient hy den grootsten lof en agting. Ingeniosus echter heeft het zwak, het droevig zwak, dat hy allen, die zo veel verstands niet, dan hy, bezitten, en in zulke gunstige omstandigheden niet zyn geweest, om hunnen geest met nuttige kundigheden te vercieren, en die uit doezen hoofde in de onmogelykheid waaren, om door dezelfde vlyt en naarstigheid tot die verbaazende hoogte van kennis en geleerdheid te komen,
| |
| |
welke Ingeniosus bereikt heeft; Ingeniosus heeft het zwak van allen, die hem in kunde en weetenschap niet evenaaren, te veragten, te beschimpen, en smadelyk te bejegenen. Ingeniosus bedenkt niet, dat hy meer bekwaamheden, zonder zyn toedoen, dan duizend anderen, van den Hemel, ontvangen heeft, en dat de omstandigheden, om zynen geest te volmaaken, voor hem veel gunstiger waaren, dan voor de meesten zyner tydgenooten. Bedagte Ingeniosus dit, nooit zou hy gelooven, dat hy meer verdiensten heeft, dan zulken, die in hunne omstandigheden dezelfde vlyt en naarstigheid, als hy, aanwendden, schoon zy minder bondig weeten te redekavelen, en minder kundig zyn, dan hy; en nooit zou hy deezen schamperlyk en veragtelyk bejegenen; maar de goede Voorzienigheid, die hem tot verhevener en uitmuntender verrigtingen, dan duizend anderen, schikte, in plaatse van zich iedelyk te verheffen, deswege zyne erkentenis betoonen, door allezins aan derzelver wyze en goedertierene Oogmerken, op de volmaakste wyze, te beantwoorden. Ingeniosus by gevolg is met alle zyne Bekwaamheden en Geleerdheid een veragtelyk mensch, en een ondankbaar schepzel.
Sincerus, een allerdeugdzaamst mensch, een Heer van jaaren, die, durf ik zeggen, alleronberispelykst leeft, en verscheidene proeven heeft gegeeven, dat hy waarlyk zyne driftenen hartstogten meesterlyk weet te beteugelen, en door den toom der Reden en Godsdienst te bestuuren, Sincerus is in weerwil van dit alles niet minder trotsch en verwaand, dan Ingeniosus. Sincerus is zo zeer met zichzelven ingenoomen, dat hy tot die erkentenis niet is te brengen, dat hy mogelyk wel in die omstandigheden zou kunnen koomen, dat hy zich door de verzoekingen liet overrompelen, en weg sleepen. Sincerus bedenkt niet, dat hy een mensch, een bros, zwak, en verleidbaar schepzel is, dat hy zyne voo-rige deugd en godsvmgt kan verliezen, en zich aan veelvuldige dwaasheden schuldig maaken. Sincerus derhalve heeft te groote verbeelding van zichzelven, en zyne vermogens en bekwaamheden, en weigert de goede Voorzienigheid, die ons alleen voor struikelen kan be- | |
| |
hoeden, die hulde en eerbied te bewyzen, die wy, als Schepzels, aan haar verschuldigd zyn
Sincerus junior, een jonger Broeder, een niet minder deugdzaam, vroom en onbefprooken mensch, maakt het nog erger. Die Karel, (hy verdient geenen beteren naam, hoe onberispelyk hy ook anders leest,) die Karel is zo wonderbaar op zich zelven verliefd, en zo zeer met zyne deugd en vroomheid ingenoomen, dat hy overal pogt en roemt, dat hy in alle opzigten Volmaakt is, en 'er niets aan hem ontbreekt, dan dus maar voorttegaan. De goede man denkt niet behoorlyk in, dat de besten onder de stervelingen, onvolmaakte Schepzels zyn, wier deugd en vroomheid altoos gebrekkelyk is, en die daarom steeds moeten streeven naa grooter volmaaktheid en vorderingen in het goede. Sincerus Junior heeft derhalven eene al te groote verbeelding, gelyk zyn Broeder van zichzelven en deszelfs bekwaamheden, van zyne verdiensten. Zo ongelukkig denkt dit anderzins deugdzaam Broederpaar. Zy vergeerten beiden, datze menschen, dat is, ligt verleid wordende, en onvolmaakte Schepzels zyn, die van een hooger Weezen afhangen, en deszelfs ondersteuning, en ontferming, om gelukkig te zyn, behoeven.
Pia, eene Dame van aanzien, van hooge Jaaren, bekend niet slegts in de gansche Buurt, maar ook door de geheele Stad, voor eene teder godvrugtige Matrone. Mevrouw Pia is, ten deezen opzigte, van eene ganschstrydige hoedanigheid, als de Gebroeders Sincerus; Pia pogt nooit van haare kragten en vermogens, om boven alle verzoekingen te zyn, noch roemt op de volmaaktheid van haare deugd en vroomheid, neen! men hoort haar nooit dergelyke malle en verwaande praat uitslaan. Integendeel, zy praat onophoudelyk van haare onmagt tot eenig goed, en van de onoverwinbaare zwakheid en volstrekte verdorvenheid haarer Natuur, en zegt, alsze regt op haar praatstoel zit, dat zy in 't geheel niet deugt, dat 'er niets goeds aan en in haar is, en voegt 'er by, dat haare allerbeste werken, die ze ooit gedaan heeft, vodden, vuile vodden, stinkende vodden zyn. Van deeze Matrone zou men denken, dat ze verre af was van Trotsheid en Hoog- | |
| |
moed, integendeel zou men vermoeden, dat Mevrouw Pia het Nedrigste mensch van de gansche Buurt, ja van de geheele Stad, zou weezen. Dit meende ik vast, in 't begin, toen ik met baar begon te verkeeren. Maar neen! ik ben in myne meening bedroogen. Mevrouw Pia stelt 'er verdiensten in, dus heftig tegen onze menschelyke Natuur, en de waardy van zedelyke deugd en geregtigheid, uittevaaren. Hoe ieveriger en dristiger zy zulks doet, hoe vaster zy geloost, dat zy eene gunstelinge des Hemels is. Pia vaart tegen haar zelve uit, en schildert zichzelve lelyker af dan zy van haar zelve geloost, en daar in stelt zy eer en verdienste.
Machine, haare Nicht, doet hetzelfde, doch geeft 'er eenen anderen draai aan. Juffrouw Machine zegt, dat zy noodzaaklyk deugdzaam is, en daar is het mensch zo verschriklyk trotsch en hoogmoedig op, dat zy allen veragt, met den nek aanziet, en somtyds zelfs vloekt en lastert, aan welke die gunst, waar door zy deugdzaam is geworden, niet is te beurt gevallen, en by gebrek van welke haare Buuren noodzaakelyk deugnieten moeten sterven. Juffrouw Machine steld verdiensten in iets, dat haar zonder haar toedoen is te beurt gevallen. Zy en Mevrouw Pia zyn de verwaandste in de gantsche Buurt.
Philosophus, de oudste zoon van Mevrouw Pia, heeft te veel verstands, om op de wyze van zyne Moeder te denken en te redekavelen. Philofophus gebruikt in alles zyn verstand en oordeel. In de meeste deelen der Wysbegeerte heeft hy weinigen boven zich. Maar de braave jonge Heer heeft het ongeluk van te denken, dat men juist een Philosoof, en wel in dien smaak, als hy, moet zyn, om een verstandig mensch, en een nut lid van de Maatschappy der Geleerdheid te weezen. Als hy aan dat Artikel komt, dan geeft hy geweldig af op die Geleerden, die van zynen smaak niet zyn, en verklaart, dat hyze hout en aanziet voor onnutte ballasten van 't menschdom.; en als zodanigen bejegent en behandelt hy ze, als zy hem ontmoeten. Philosophus betoont hier door, dat hy vry groote verbeelding van zichzelven heeft, en niet weinig van 't Hontje is gebeten. Doch
| |
| |
Theologus zyn Broeder is duizendmaal erger. Deeze houdt niet alleen zyne Studien, gelyk zyn Broeder de zynen, voor de nuttigste en waardigste, om 'er zich in te oeffenen, maaar zoekt met geweld zyne byzondere bevattingen, anderen, als onbetwistbaare Godfpraaken optedringen, en houdt staande, dat niemand een goede Buur kan zyn, ja zelfs geen goed mensch, die anders denkt, dan hy. Die Knaap heeft een geschrift In gereedheid, met oogmerk, om het ter ondertekening aan alle de Buuren aan te bieden, onder bedreiging, dat de geenen, die zulks weigeren te doen, de Buurt zullen moeten ruimen, en aangemerkt worden, niet waardig te zyn, om onder het getal van redelyke menschen geteld te worden. De Heer Theologus heeft al te groote verbeelding van zichzelven en zyne bekwaamheden; hy denkt niet, dat hy een feilbaar schepfel is; Theologus is een verwaand, trotsch, en ondraaglyk mensch; Theologus deugt in 't geheel niet met alle zyne Studien; hy weet niet wat Nedrigheid is, noch kent de gulde les; zyt niet wys in uwe eigene oogen, maar wys tot matigheid; hoogmoed, heerschzugt, en den baas over zyne Buuren te speelen, zyn de vervloekte beginsfels van deezen jongen Heer.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats Sneek R. Zeylstra en Groningen J., Crebas.
|
|