| |
| |
| |
De Denker.
No. 317. Den 23 January 1769.
[Wat de Vrouwtjes, in 't geeven van Getuigenis wegens Dienstboden, hebben in agt te neemen; en hoe de Heeren en Vrouwen zich jegens dezelven hebben te gedraagen.]
Si errat longe, mea quidem sententia
Qui imperium credat gravius esse, aut stabilius,
Vi quod fit, quam illud, quod amicitia adjungitur.
Terentius.
| |
Myn heer!
Ik heb deezer dagen weder 't genoegen gehad van de klucht by te woonen van eene meid te huuren. Myn Huisvrouwtje, die, hoewel anders niet kwaad van humeur, echter in een zeer verheven denkbeeld wegens de Superioriteit van Juffrouwen ten opzichte van haare dienstmeiden opgevoed is, heeft het ongeluk van in de vyfjaaren, die wy getrouwd geweest zyn, reeds de veertiende onder handen te hebben, die met haar in dat stuk van onderwerpinge verschilt. Ook deeze staat nu tegen Mei, misschien wel eer, de deur weder uitgeschrobd te worden. Die tyding op Nieuwjaar verkondigd zynde, rustten Juffrouw en Meid zig dagelyks toe, de eene om eene volmaakte dienstbode, de andere om eenen dienst te krygen, daar voor weinig werk eene hooge huur, lekkere tafel en veel verval te bekomen is. Nadat omtrent een dozyn Mei- | |
| |
den ten mynen huize de revuë gepasseerd hadden, en over een eindeloos getal van artikelen gehoord en gevraagd waren, had eindelyk ééne 't geluk van aan myne wederhelft te behaagen, welke, van de meid de schoonste informatie bekomen hebbende, die huurde; doch na verloop van eenige dagen, by geval, vernam dat de beproefde maagd, voor deezen een ongelukje gehad hebbende, om haar ligtvaardig gedrag, ook in de huur, daar zy nu woont, verhuizen moest. Dit hadt men echter by 't verneemen voor myne Vrouw verzweegen. Deeze dienstmaagd dan den Godspenning geschonken zynde, werdt eene andere gehuurd, die op meer dan eene plaats goede getuigenis verworf. Nu heeft echter myne Vrouw ontdekt, dat de laatste dermaate lui en lekker is, dat ze beter voor Huisvrouw van een' Provenier, dan voor werkmeid in een Huis vol kinderen zou passen. Ook deeze is dan weer geschrabd, en myn wyfje braaf dan 't verneemen.
Nu wenschte ik wel, Heer Denker! dat gy uwe Vrouwelyke Leezers eens onderhield over het getuigenis geeven wegen dienstbooden. Heest niet eene Juffrouw, die by eene andere naar een meid verneemen komt, recht om haar de waarheid aftevorderen? 't Is waar, een Huismoeder kan, om gewichtige particuliere redenen, somtyds weigeren zich tot geeven van getuigenis in 't geheel in te laaten. Maar zo dra zy aanneemt om wegens eene dienstmaagd te getuigen is zy, dunkt my, verplicht de ronde waarheid te zeggen, en zo min de wezendlyke gebreken als de deugden van die meid te verzwygen. Want zo zy de goede hoedanigheden van de dienstmaagd verzwygt, verongelykt zy die grootelyks, doende haar Karakter in een valsch
| |
| |
licht voorkomen. En verzwygt zy de Hoofdgebreken, handelt zy liefdeloos omtrent de Juffrouw, die verneemen komt, en maakt zich schuldig aan een soort van bedrog, dat dikwils zeer nadeelige en ontrustdende gevolgen heeft. Zelfs is zy verplicht zulke gebreken van haare dienstmaagd te openbaaren, naar welke haar niet gevraagd wordt, wanneer zy in gemoede oordeelt die van zulke natuur te zyn, datze de gelukkige samenleving van het huisgezin, tot welks dienst de meid zich heest aangebooden, omstooten zouden.
GRIET is een assurante meid, die alle dagen haare Juffrouw dol maakt met impertinentiën. De zagtaartige Lucia komt naar haar verneemen, en krygt getuigenis dat de Dienstmaagd bekwaam, trouw en zindelyk is, zonder van haar onverdraaglyke brutaliteit één woord te hooren spreeken. Lucia huurtze; maar ondervindt ras bedroogen te zyn. Onrust en schrikken beroeren haar zacht gestel. 't Huisgezin wordt onophoudelyk ontrust, en GRIET raakt met rusie buitentyds de deur uit.
BETJE is manziek en listig in galanteryen; buiten dit trouw, zindelyk, beleefd en naarstig. De twee ongehuwde Juffers, by welke zy woont, laaten haar om gemelde reden gaan. Eene Moeder van verscheide huwbaare zoonen komt naar haar verneemen. De juffers geeven alle BETJES deugden op, maar zwygen van 't voornaame gebrek, waarom zy althans daar niet behoorde te woonen. De meid wordt verhuurd. Wat is 't gevolg? Oneer en schande der familie.
't Is waar dat de liefde des naasten ons verplicht deszelfs gebreken te bedekken; en dat eene Juffrouw haare meid niet behoort te dwarsboomen in 't bekomen eener ordentelyke huure. Maar
| |
| |
dezelfde liefde en goede trouw verplicht haar ook eene andere, die haar over een stuk van belang, als het huuren van een dienstbode, komt raadpleegen, te waarschouwen voor zulke gebreken, die uit hoofde der omstandigheden van dat byzonder huisgezin eene dienstmaagd, anderzins bekwaam genoeg, ongeschikt maaken om een lid van 't zelve te wezen. Eene Meid, die tot den drank genegen is, by een' wynkooper, eene minzieke deerne in eene herberg te recommanderen, is niet alleen de rust en welvaart van zulk een huisgezin beroeren, maar de jonge dochter zelve in gevaar stellen om door haare driften verder verleid en tot onherstelbaare buitensporigheden gedreeven te worden.
Men zegge niet dat dan veele meiden die geen ander middel van bestaan, dan dienen, hebben, geene huur krygen, maar door armoede en baloorigheid tot gebrek of tot oneerlykheid vervallen zouden. Want het denkbeeld, dat aanmerklyk wangedrag de kans beneemen zoude om op nieuws eene goede huur te krygen, zoude een uitsteekende teugel zyn om zeer veele dienstmaagden in toom te houden, die nu, weetende hoe weinig werks 't in heeft eene nieuwe huur te krygen, zich aan ordentelykheid en goed gedrag omtrent het huisgezin, waarin zy woonen, zeer weinig laaten gelegen leggen; en de eerbied en de goede trouw, die zy aan haaren Heer en Juffrouw schuldig zyn, op de onbehoorlykste wyze verwaarloozen.
Waarom is 'er in ons land geen Rechtbank, die haar opzicht byzonderlyk houdt op de dienstboden, en derzelver gedrag? Ik wilde de dienstboden voor dezelve verantwoordelyk maaken voor alle oneerlykheden, in de huur, daar zy woonen,
| |
| |
gepleegd: voor een assurant gedrag ontrent haaren Heer en Juffrouw; voor schandelyk plichtverzuim en traagheid, voor dat ondraaglyk praaten en babbelen uit haar huisgezin? en buitens huis verspreiden van alles wat binnens huis omgaat: en boven al voor 't schandelyk liegen, en belasteren van haar volk, waar door braave lieden niet zelden eenen haatelyken blaam aangewreeven, en die in haare eere en goeden naam op eene ondeugende wyze bevlekt worden.
Maar voor dezelfde Rechtbank wilde ik ook de Heeren en Juffrouwen verantwoordelyk maaken voor hun gedrag omtrent de dienstboden. Juffrouwen, die den gantschen dag tegen haare meiden kyven en graauwen, zou ik éénen dag van de week onder 't opzicht van eene grynige Huishoudster als Keukenmeiden laaten werken. Juffrouwen, die dubbel werk vorderen, of die behoorlyk voedzel en rust aan haare dienstboden weigeren, zou ik condemneeren om veertien dagen achter één zich zelven te dienen. Juffrouwen, die nooit anders dan op eenen onvriendelyken toon tegen haare dienstboden spreken, en altyd toeleggen om in al wat zy zeggen of doen, 't gewicht van haare meerderheid te doen gevoelen, zou ik noodzaaken om by den naem van haare meid zo lang Juffrouw of Mevrouw te voegen, tot dat zy van dat leelyk gebrek van brutaale trotsheid geneezen waren. Juffrouwen, die op het aanbrengen van kinderen of mededienstboden, terstond beschuldigingen opmaaken, en zonder naar behoorlyke verantwoording te luisteren haare dienstboden gebreken van belang te last leggen, zoude ik, behalve ordentelyk excuus vraagen aan haare dienstboden, een vierendeel jaars huur ter vergoedinge van geschonden eere betaalen laaten.
| |
| |
Dit is eene zaaak die by my vaststaat, dat Dienstboden en Heeren, Meiden en Juffrouwen van natuure gelyk zyn, en op hun zelven even nutte, even nodige, even waardige leden der maatschappye. Ja als 't 'er op aankwam, zouden de dienstboden veel gelukkiger zonder Heeren en Juffrouwen, dan de laatsten zonder de eersten leeven konnen. Dienstboden zyn gewend zichzelven te dienen; Heeren en Juffrouwen gediend te worden De laatsten zyn daardoor meer behoeftig, minder bekwaam om op zichzelven te staan, dan de eersten. Welke reden dan kan een harde en barsse regering wettigen, daar zachtmoedigheid de band der samenlevinge, de bron der huisselyke vergenoeginge en ruste is! Welke reden kan eene onvriendelyke behandeling billyken, daar Dienstboden en Heeren beiden gelyk zyn, en door het onderling verdrag van voor kost en loon behoorlyken dienst te zullen verschaffen, eene zeer naauwe betrekking tot malkander gekreegen hebben.
Zeker is het ondertusschen, dat veele Juffrouwen, door haar eigene dwaasheid en verkeerden inborst zelve, oorzaak zyn van het kwaad gedrag der dienstboden, en in veele gevallen aan de Juffrouw alleen 't bederf der meid te wyten is. De laage opvoeding der dienstboden, de weinige beschaafdheid, die de meesten van dezelven bezitten, maaken dat zy onder een kwaad bestuur ras ondraaglyk worden.
Mevrouw Rammel maakt van de meid, die zy gister kreeg, van daag haare vriendin, vertelt haare geheimen, lacht en stoeit met haar. Kan 't anders zyn of Kaat is binnen veertien dagen assurant, en kyft al zo luidruchtig tegen Mevrouw weerom, als Mevrouw tegen haar. De Meid
| |
| |
wordt ondraaglyk, en raakt de deur uit. Mevrouw DEFTIG, die haare dienstmaagd juist door ziekte is kwytgeraakt, neemt KAAT in haaren dienst; doch nooit gewoon aan eenige te groote gemeenzaamheid met haare dienstboden, maakt Mevrouw door gepast ontzag en lieftaligen ernst, van de assurante feeks eene geschikte en ordentelyke dienstmaagd. Mevrouw FALBALA gebruikt haar Kamenier nergens anders toe dan om haar opteschikken, en is onvoorzigtig genoeg om haar geheimen te vertrouwen, en tot een werktuig in galante afaires te gebruiken. Kan 't anders zyn of DOORTJE wordt ras al zo mal en coquet als Mevrouw zelve, en zich verbeeldende, door 't vertrouwen in haar gesteld, noodzaaklyk geworden te zyn, tracht Mevrouw, en 't geheele huis naar haaren zin te regeeren.
Juffrouw NIEUWSGIERIG gebruikt haare meid geduurig tot een Spion van de buurt, doet niet dan allerhande nieuws met haar praaten, en alles tot de geheimste byzonderheden opvraagen, wegens de huisgezinnen, daar zy voorheen gewoond heeft. Kan deeze onbehoorlyke gemeenzaamheid anders dan alle ontzag en order wegneemen, en de Juffrouw tot een voorwerp van spot voor haare dienstboden en verachting voor de buurt maaken?
Juffrouw ONWEER raast en tiert den gantschen dag tegen dat vee, en waanende dat zy alleen het voorrecht, van brutaal en impertinent te zyn, heeft, verwondert zich dat 'er geene andere dan domme en assurante schepsels voor haar tot dienstboden in de waereld zyn. Door zulk eene dwaaze en verkeerde bestiering worden de meeste dienstboden bedorven, en de schuld hunner gebreken berust ruim zo veel by de Heeren en Juffrouwen, als by de diensboden zelven.
| |
| |
Om wyze redenen heeft de Schepper ongelyke Standen in de samenlevinge geschikt, op dat de noodzaaklykheid en behoefte tot wederzydsche hulpbewyzing noopen zoude, daar vriendschap en liefde te zwak waren. Maar gelyk de Ryken dus zo wel om de Armen, als de Armen om de Ryken zyn gemaakt, zo hebben die beide hunne wederzydsche plichten te betrachten, welke naarmaate zy volkomener beantwoorden, is de samenleving gelukkiger; rust en vreede bloeien in de maatschappye; liefde en welvaart spreiden haaren aangenaamen invloed allomme uit. Zo is 't ook geleden tusschen Dienstboden en haare Meesters en Meestressen. Laaten de laatsten voorgaan in bescheidenheid, in vriendelykheid, en deftigheid. Laaten zy ontzag met liefde paaren. Laaten zy de dienstboden overtuigen datze voor hunnen welstand zorgen, en hunne getrouwheid op den regten prys waardeeren. Laaten zy geringe fouten van onbeschaafdheid en onvoorzigtigheid over 't hoofd zien, en nimmer, dan wanneer 't nodig is, en wel, ter rechter tyd, met ernstige maar geene haatelyke uitdrukkingen bestraffen. Laaten zy zich wagten voor te groote gemeenzaamheid aan den eenen, en heerschzuchtige vittery aan den anderen kant. - De meeste ongeregelheden der dienstboden zullen verbeterd, veelen voorgekomen worden, ten zy dezelven voorheen door andere kwaade bestiering, verderflyk gezelschap, of ingewortelden kwaaden aart bedorven zyn geworden.
K.G.
|
|