| |
| |
| |
De Denker.
No. 316. Den 16 January 1769.
[Het gedrag der Kat, in 't Likken van den Kandelaar, geregtvaerdigd, en ter navolging aangepreezen.]
Men zegt, om 't Smeer, en 't is ook waar,
Likt de Kat den Kandelaar.
Proverb.
Een ongemeen fraei zin- en leerryk spreekwoord, welk ik, ter verdediginge van veelen myner Medeburgeren, in een helder daglicht stellen zal. Men mag van 't Poesje denken wat men wil, men mag het houden voor een trouwloos huisgenoot, welk men niet dan uit nood onder dak neemt, om andere huisselyke vyanden te verjaagen; men mag het beschryven als een dier, welk niet geschikt is, om met de menschen in maatschappy te leeven, aangezien deszelfs ingeschaapene kwaadaartigheid, valsch hart, roofachtigheid en natuurlyke verkeerdheid; alle deze hoedaanigheden echter kunnen my niet beletten, iets ter rechtvaardiging van het gedrag der Kat in 't likken van den Kandelaar op het papier te brengen. Een groot aantal
| |
| |
van klemmende bewysredenen, welken ten dien einde strekken kunnen, doen zich voor my op. Om te beginnen met die, welken aangedrongen kunnen worden uit de leere van de beste Waereld, van de algemeene Overeenstemming, de Harmonie en Zamenhang aller dingen - maar zagt - laat ik myne goede vrienden niet vertoornen, die met her Systema van de beste Waereld een weinigje geëntêteerd zyn. Ik heb andere bewyzen, welken het gros myner Leezeren beter begrypen zal. De Kat, ter liefde van 't smeer, den Kandelaar likkende, handelt even rechtmaatig als een myner vrienden, die, ter liefde van tachtig duizend guldens, waarop hy zyne zinnen gezet heeft, eenigen zyner Nabestaanden vleit en streelt. ‘Ik heb, schreef hy my onlangs, een' Oud- oom, en twee Tantes, welke de wonderlykste en grilligste schepzelen van den ganschen aardbodem zyn. Zy hebben geene Kinderen, zy bezitten meer dan de gemelde somme, maar disputeeren dagelyks met elkanderen, wien zy tot hunnen, erfgenaam zullen benoemen; 't is derhalve niet onmogelyk, dat myne liefde tot hun geld schandelyk te leur gesteld worde; waarom ik genoodzaakt ben alles aan te wenden, wat eenigzins dienen kan ter bereikinge van myn oogmerk. Men weet, welk eene onoverwinlyke hartstogt de liefde is. Uit liefde, derhalve, enkel uit eene hartelyke en ongeveinsde genegenheid tot tachtig duizend guldens, veracht ik alles, wat Oom Jasper veracht; de hedendaagsche zeden, levenswyze en kleeding; ik verheften hemel, al wat over hondert jaaren in gebruik was, de bruine pruiken, de mouwtjes
| |
| |
zonder lobben, de rolkouzen, de rokken, die de broeken kunnen bedekken, de kleine gespen; kortom, Oom Jaspers gansche equipage, zyn ouderwetsche kost, ja zelfs de divertissementen zyner jeugd; want, in zyne jeugd, zag men der Burgeren kinderen niet op de kaart speelen; dat was zonde en schande; ze liepen ook niet in koffy- of wynhuizen; dan zouden zy hunne hoofden niet hebben durven opsteeken; maar men vertelde wat; men speelde op het gansenbord, uilenbord, handjeplak, toffeltje, en andere aangenaame en onzondige speelen. Uit hoofde van dezelve hartstogt klaag ik altoos, als Tante Agnes klaagt, over de slegte tyden, over de dienstboden, over allerhande ongemakken, die zy meent te gevoelen, over haare Neeven en Nichten, die haar in haaren ouden dag laaten loopen, zonder eens naar haar om te zien; waarom zy wel zorgen zal, dat zy hunne vingeren aan haar geld niet blaeuw zullen tellen; alsdan ben ik altoos bereid olie in 't vuur te gieten, en alle kattekwaad van anderen op te haalen; 't geene haar altoos de handen naar den hemel doet opheffen, en al zuchtende zeggen, Neef, Neef, gy doet, wel, dat gy 't my zegt; ik dagt niet, dat het zo erg was, ik dank 'er u voor, maar ik weet wel wat ik weet. Ik heb my dikwils verbeeld, dat, wanneer ik deze eerwaardige Matrone, na haar op die wyze eenen geruimen tyd onderhouden te hebben, hartelyk kuste, de eene meid tegens de andere te hooren zeggen, ei kyk, daar zit die drommelsche Kat al weêr aan den Kandelaar. Eveneens handel ik met de overige; knorren en grommen zy op my, ik kyk zo onnozel, als een jonge, die voor de billen gehad heeft, om het draaijen van stukjes; ik houdme als of het my in
| |
| |
myn binnenste spyt, hun eenig misnoegen gegeeven te hebben; pryzen zy myn gedrag, ik betuig hun, dat ik het alleen aan hunnen raad en hun voorbeeld te danken hebbe; myne hairzak, myne, witte kouzen, myn gekleurd kamisool, en veele andere dingen laate ik van myn lyf, alleenlyk, om dat zy gelooven, dat een ronde gesneeden pruik, zwarte kousen en eene gansche onderkleeding van die kleur, benevens een' bruinen rok, de familie meer eere aandoen. Handel ik derhalven niet voorzichtig? laat de kwaadspreekendheid den grond myner handelwyze berispen, en 'er iets menschelyks in vinden, ik ben ondertusschen volkomen overtuigd, dat ik geen' kooperen duit van de tachtig duizend guldens kryge, indien ik niet op die wyze te werk gaa; als men weezendlyk verliefd is, moet men ook zyn uiterste best doen, om het geliefde voorwerp in zyne magt te krygen’.
't Is zo, myn Vriend! gy hebt in alles geen ongelyk, schoon uw gedrag ook in alles niet kan goedgekeurd worden; het vertellen van allerhande kattekwaad zoudt gy ten minste wel kunnen nalaaten, al hooren de Oompjes het gaarne. Uw gedrag rechtvaardigt ondertusschen de handelwyze van de Kat, gelyk haar gedrag de uwe verdedigt; doch gy zyt de eenigste niet, die zich met de Kat gelyk stelt, en by de rechtmaatigheid van haaren handel belang heeft; want wat, bid ik u, zou 'er worden, van zo veele onvermoeide Sollicitanten, die dagelyks de Huizen der Hovelingen en Grooten bestormen, dezelven slikvlooien en pluimstryken, en al wat mogelyk is aanwenden, om, door hen, met een gunstig oog beschouwd te worden, indien het
| |
| |
gedrag van de Kat onrechtmaatig ware? wat zou 'er worden van zo veele getrouwde en ongetrouwde Jufferen, welken, in de afweezigheid haarer Echtgenoten of Ouderen, het huis vol van Jonge Heertjes hebben, indien 't niet was, om dezelfde reden, waarom de Kat den Kandelaar likt? hoe zou het gaan met een groot aantal onzer beste Vrienden, die ons in ons knorrig humeur geduldig draagen, onze verwytingen en schimpscheuten als zuiker opeeten, en door geen knippen voor de neus in drift ontstooken kunnen worden, zo wy maar niet schaars zyn in 't schenken van onze lekkerste wynen? hoe zouden zo veel vreemdelingen van alle geslachten, taalen en natien verdedigd kunnen worden, wanneer zy, al wat hun in hunne Geboorteplaatsen lief en waard was verlaaten hebbende, ons Vaderland pryzen en roemen als het beste Land van de gansche waereld, waarin zy eerst gewilliglyk en geduldiglyk alle laagheden verdraagen, en ons daarna de wet stellen? hoe zouden zo veele jonge Proponenten het stellen, die Voetiaansch by Voetiaansche, Coccejaansch by Cbccejaansche, en Ernstig by Ernstige Predikanten zyn? Indien het gedrag van de Kat niet rechtmaatig is, dan weet ik niet, wat men denken moet van een' hoop Advokaaten, die hunne Clienten altoos het Procederen aanraaden, en gezwoorene vyanden van alle accoorden zyn? dan weet ik niet wat men zeggen zal van eene party Doctoren, die hunne zieken jaar en dag bediegerig houden, en nooit in gebreke blyven van hen twee of driemaal op eenen dag te bezoeken? dan kan ik niet zien, hoe men 't stellen zal met die jeugdige Officiertjes, Kantoorknechtjes, Ka- | |
| |
merdienaars, en Knechten, welken, onbekwaam om hunne verteeringen naar hunne inkomsten te schikken, zich door zestig- en zeventig-jarige Matroonen laaten maintineren; zy hebben hier immers geen gering ongemak by; want de eene heeft geene tanden in den mond, de andere altyd vogtige lippen, en de derde een eeuwig druipende neus; en echter moeten zy gekust, by herhaaling gekust en gecaresseerd worden; indien 'er geen vet aan die kandelaaren was, zou niemand hunner, geloof ik, op die liefkoozingen sterk gesteld zyn? De Opdragten, goeden hemel! de Opdragten der Boeken; hoe zouden die verdedigd kunnen worden, indien 'er aan 't oneindig getal van eerwaardige, deugdzaame, geleerde, wyze, studien en wetenschappen bevorderende Kandelaaren in ons gezegend Vaderland geen smeer was? maar genoeg hier van; de Kat is gerechtvaardigd; zy handelt rechtmaatig; zy handelt, naar der Katten redeneerkunde, wyzelyk en voorzichtiglyk, want zy verkiest het allerbekwaamste middel, om tot haar oogmerk te geraaken; haar gedrag steunt op reden, want zy likt den Kandelaar, niet om den Kandelaar zelven, maar om het smeer, dat 'er aan zit.
Maar handelen zy, die den menschen, ter liefde van hun geld, hunne giften, hunne onthaalen, en erfenissen, steeds honing om den mond stryken, en zich dus als de Katten, ten opzichte van de Kandelaars, gedraagen, ook rechtmaatig, en overeenkomstig met de regelen van recht en billykheid? om een gepast antwoord op deze vraage te geeven, zou men de zaak wat hooger moeten ophaalen, en onderzoeken, in hoe verre het geoorloofd is, zyne woorden en daa- | |
| |
den naar de grillige eigenzinnigheden der geenen te schikken, van welken wy iets goets genieten, of te wachten hebben; eene stoffe, die ik nu niet voorhebbe te verhandelen, maar die my misschien, in vervolg van tyd, gelegenheid zal geeven tot eenige gewigtige aanmerkingen. Ondertusschen kan ik niet begrypen, dat zo veele menschen, die hun gezicht, hunne oogen en ooren zo goed hebben als een ander, en zelfs van een goed oordeel niet misgedeeld zyn, zo dwaas kunnen zyn van zich als Kandelaars te laaten likken? zy verraden daar door hunne eigenliefde, en schryven zich hoedanigheden toe, welken zy nooit bezaten. Zou het niet dwaas zyn, als de Kandelaar zich de eere aanmaatigde, welke het smeer toekomt? zo dwaas handelt echter de Mensch, die zich vleien en pluimstryken laat, door de zulken, die zich daar voor laaten betaalen. Ik wil derhalven alle bejaarde lieden, die geene kinderen hebben om hunne goederen te erven, op het ernstigste waarschouwen, om wel toe te zien, wie hunner Naastbestaanden eerlyk en oprecht met hun omgaan, of hen by aanhoudendheid likken en honing om den mond smeeren; de eersten zyn hunne vriendschap en genegenheid waardig; de anderen in geenen deele; de eersten zullen alles doen, wat wezenlyk ten hunnen plaisiere strekken kan, daar de anderen hen achter den rug uitlagchten en bespotten; doch laaten de oude lieden te gelyk zorge draagen, dat zy niets van dezelven vorderen en begeeren, dan het geene billyk en redelyk is. Het voegt hun hunne jongere Nabestaanden minzaamlyk te behandelen, willen zy van die geenen, aan welken zy hunne goederen denken te bespreeken, bemind,
| |
| |
geacht en geëerd zyn. Willen zy, dat men niet naar hunnen dood verlange, om eens ter degen agter het smeer te komen, dan past het hun, denzelven het leeven zo aangenaam te maaken, als mogelyk is. Hunne begunstigde Vrienden, wier omstandigheden bekrompener zyn dan de hunne, zullen als dan met vermaak al wat redelyk is doen, om hun den ouden dag ook aangenaam te maaken, zonder genoodzaakt te zyn, hen om hun Vet te likken, gelyk de Kat den Kandelaar. Ik zou een' dergelyken raad kunnen geeven aan ryke Vrysteren, en veele anderen, die zich, om hun geld en goed, schandelyk laaten vleien; doch ik denk, dat men my reeds begreepen heeft. Indien de menschen, in 't algemeen, door eigene verdiensten, door goedwilligheid, menschlievendheid en alle gezellige Deugden, eere en achting zochten te verkrygen, zou men zo veele Kandelaars niet zien, die zich, door streelende Katten, ter liefde van hunne schyven, tafels en wynen, op het allerschandelykste, laaten likken en lief koozen. Wezenlyk beminlyke en alle achting waardige Persoonen zyn daar voor beveiligd. Men eert hen om hunne deugden; men bemint hen om hunne gulhartigheid; men pryst hen achter hunnen rugge; men betreurt hen na hunnen dood; en houdt hunne gedachtenis in zegening, schoon men by hun leven in hunnen welvaart gedeeld heeft, en, na hun sterven, erfgenaam hunner goederen geworden is.
B.Y.
|
|