| |
| |
| |
De Denker.
No. 315. Den 9 January 1769.
[Der menschen dwaasheid, in hunne wenschen en gebeden, ten toon gesteld.]
Nil ergo optabunt homines? si consilium vis
Permittes ipsis expendere numinibus quid
Conveniat nobis, rebusque sit utile nostris.
Juvenalis.
De Latynsche Dichter, uit welken ik de bovenstaande regels overgenomen heb, houdt zich, in het tiende zyner Hekeldichten, bezig in 't berispen van de onkunde en dwaasheid der menschen, welken bidden en wenschen om zaaken, die dikwyls ten hunnen nadeele en verderf strekken, als rykdommen, eeramten, vermogen, roem, glorie, een hoogen ouderdom, schoonheid van lighaam, en meer andere dingen van dien aart; maar, zegt hy, in 't slot, ‘Zullen de stervelingen dan in 't geheel niet bidden of wenschen? wat zal ik hier op antwoorden? wilt gy een' goeden raad? laaten de Goden oordeelen en overleggen wat voor ons dienstig, wat voor onze zaaken nuttig
| |
| |
zy; zy zullen ons geeven het geene zy voor ons het beste en nuttigste oordeelen, in plaatse van het geene wy voor het aangenaamste en wenschelykste houden; want zy beminnen den mensch meer, dan de mensch zich zelven; onze driften en hartstochten verleiden ons tot begeerlykheden, welken ons ten hoogsten schadelyk zouden zyn, indien zy ingewilligd wierden; wy haaken naar het huwelyk; wy hoopen op de vruchtbaarheid onzer vrouwen; maar 't is den Goden alleen bekend, hoedanig onze vrouwen zyn zullen, en welke kinderen zy ter waereld zullen brengen. Wilt gy echter de Goden eeren, en, door uwe gebeden, uwe afhangelykheid van hen betuigen, bid dan om een gezonde ziele in een gezond lighaam; bid om een kloekmoedig hart, welk zelfs den dood niet vreest; bid om eene gemoedsgesteldheid, die geschikt is om moeite en arbeid te verduuren, die even weinig tot toornigheid, als tot andere driften overhelt; bid om deugd, den eenigen weg tot een gerust en gelukkig leven. Zie daar groote goederen! Zie daar een heil, welk gy in uwe magt hebt te verkrygen; indien de menschen wysheid en voorzichtigheid in acht namen, zou de Fortuin, welke wy, door onze ydele begeerlykheden, tot eene Godinne maaken, wel dra haare, heerschappy verliezen, en een einde van haare regeering zien’. Deze is de zaaklyke inhoud zyner woorden; hy redeneert wel, dunkt me, schoon hy een Heiden is geweest; de Christenen kunnen uit zynen raad voordeel trekken; zy weeten daarenboven wat hunne Godsdienst hun gebiedt, te bidden, of te wenschen. Ondertusschen neeme men my niet kwaalyk, dat ik de zulken, die steeds naar die dingen wenschen, welken de Dichter wil, dat men aan de beschikking der Goden zal overlaaten, met oogen van medelyden en verachting beschouwe; zy zyn, naar myne gedachten, dubbel elendig; want eensdeels zyn zy onvergenoegd, en anderdeels stellen zy hunne dwaasheid in een' helderen dag; want, bid ik u, wat kan 'er belachlyker uitgedacht worden, dan dat een mensch dingen wenscht, die voor hem niet nuttig zyn, en die dikwyls
| |
| |
de order der zaaken in de waereld verstooren zouden, indien zy hem toegestaan wierden? de vervulling van de begeerte eens dwaazen zou dikwyls duizend anderen, ja een gantsch land ongelukkig maaken. Om de ydelheid en bespottelykheid van zodanige wenschen en begeerten aan te toonen, zal ik mynen Leezeren eene Oostersche Historie vertellen.
Haroun Alraschid, de Beheerscher der Geloovigen te Bagdad, hadt, ter gelegenheid van eene ziekte, eene gelofte gedaan, dat hy, indien hy daar van herstelde, eene Karavansara, of een openlyk Gasthuis zou stigten, ten behoeve van arme Reizigers, welken, zonder betaalinge, in hetzelve zouden kunnen huisvesten, en opgepast worden; doch, dewyl deze Kalif ongemeen nieuwsgierig was, zo liet hy dit huis zo bouwen, dat de gesprekken der Reizigers, door hem, in een verborgen vertrek, duidelyk konden gehoord worden. Op een schoonen avondstond dit vermaak eens willende neemen, begaf hy zich, met zynen Vizier, en den Oversten der Gesnedenen, derwaarts; hy vondt zeven gasten in het huis, welken, op een uitgespreid tapyt gezeten, onthaald werden op eenen maaltyd, dien de goedheid van den Vorst hun hadt toebereid. Haroun was wel in zyn schik, dat de Vreemdelingen volgens zyne inrechting bediend wierden; trouwens, dit was de voornaamste oorzaak, waarom hy zyn gebouw kwam bezichtigen. De Reizigers onderhielden zich een' geruimen tyd met geen ander onderwerp, dan de loflyke eigenschappen van den Beheerscher der Geloovigen, terwyl zy den grooten Profeet loofden, en baden, om de dagen van den Vorst te verlengen, en denzelven niet dan spaade, door den Engel den doods, in het Paradys te doen overvoeren. De Kalif hoorde, met vergenoegen, den rechtmaatigen lof, hem, zonder eenige veinzerye, door dit Gezelschap gegeeven. Eindelyk zeide een der Reizigers; ik wensche nu niets meer, dan dat ik zo gelukkig moge worden, van het stof te kussen op den laagsten trap van 's Vorsten throon, en deszelfs aangezicht te zien: grooter weldaad zou ik van den grooten Profeet niet begeeren. Als ik, hernam hier op een ander, wat wenschen wilde, zo zou ik wel wat meer willen hebben; ik | |
| |
wilde, dat de Beheerscher der Geloovigen my tien duizend stukken gouds tellen liet. Neen, sprak een derde, ik zou vergenoegd genoeg zyn; indien de groote Profeet mynen zoon verbeterde, die my zo veel verdriet veroorzaakt Als wy aan 't wenschen gaan, riep de vierde, zo zou ik my zes fraeie slavinnen wenschen; wat wenscht gy, vervolgde hy, tegens zynen Makker spreekende, die in diepe gedachten zat; Ik, antwoordde deze, ik zou wel wenschen, dat ik nimmer het daglicht gezien hadde, dewyl alles my tegenloopt. En ik, zeide de zesde, wilde wel, dat de landeryen onbebouwd vrucht gaven, dan kon ik myn' tyd met wat beters besteeden. En, wat my aangaat, voegde de zevende 'er by, ik wenschte, dat ik de Beheerscher der Geloovigen zyn moge, want ik begrype, dat ik even goed als hy regeeren kan, en, om de waarheid te zeggen, ik kan geene reden vinden, waarom ik tot gehoorzaamheid aan den wille van een' anderen gebooren zou zyn.
Na dat de Kalis de wenschen dezer zeven Vreemdelingen, met een ernstig gelaat, gehoord, en zy zich, een ieder op zyne plaatse, ter ruste begeeven hadden, beval hy zynen Vizier, hen, 's anderendaags, in den morgen, voor zynen throon te brengen, zonder een van hun te laaten ontsnappen. De Vizier, wel weetende dat zyn Heer en Meester het ernstig meende, boog zich eerbiediglyk, en leide de hand op zyn hoofd, ten bewyze, dat hy hem met de hoogste naeuwkeurigheid gehoorzaamen zou Als de Kalif 's anderendaags ontwaakt was, zich gewasschen en gebeden hadt, liet hy de deur van de gehoorzaal openen. De Vizier, welke zorg gedraagen hadt, de Reizigers by tyds derwaarts te brengen, tradt nu met hen allen te gelyk binnen. Zy wierpen zich neder voor den Vorst, kusten het stof van den laagsten trap des throons, en bleeven in die gestalte liggen, tot dat de Kalif hun belastte op te staan Hierop zeide hy hun; Broeders, weest niet bevreesd; zedert de groote Profeet my tot zynen Stadhouder aangesteld heeft, zoeke ik niets meer, dan iedereen gelukkig te maaken. Gy hebt gisteren iets gewenscht; dit weet ik; maar het zou my leed doen, den voet van de- | |
| |
zen stoel te zetten, zonder dat uwe begeerten vervuld waren; ik zal derhalve al doen, wat in myn vermogen is; een ieder uwer zegge dan vrylyk, wat hy gewenscht heeft; men houde niets geheim; het leven hangt 'er aan.
De Vorst zweeg, en hy, die eerst eenen wensch gedaan hadt, liet zich, na eenig stilzwygen, dus hooren. Beheerscher der Geloovigen! de groote Profeet vermeerdere uwe dagen, en maake dezelven gelyk aan de dagen van Sultan Methusalah! myn wensch is reeds vervuld; de Gezant des Hemels heeft my verhoord; ik wenschte, dat het my gegund mogte worden, het stof van den benedensten trap uwes throons te kussen, en uw aangezicht te zien. Wie zyt gy? vraagde de Kalif; de Hemel, hernam deze, vervulle alle uwe wenschen, gelyk de myne vervuld is; myn naam is Hassan; ik ben een slaaf geweest van den bloedgierigen Sazar, den Sheyk der omzwervende horden, die zynen Meester vermoord, en zich zelven tot Sheyk opgeworpen heeft; niemand is by hem zyns levens zeker; wanneer hem onlangs een aanslag op eene Karavane, welke het graf van den grooten Profeet ging bezoeken, mislukt was, maakte hy zyne getrouwste Dienaaren van kant, en ik redde myn leven door de vlugt; ik heb al overlang uwe roemryke regeering hooren pryzen, en kenne geen grooter geluk voor eenen Onderdaan, dan onder het bestier van eenen wyzen, goeden en rechtvaardigen Opperheer te mogen leeven; ik ben hier gekomen, om, als uw Slaaf, deel te hebben aan 't heil, dat gy allen uwen onderdaanen toebrengt. Het is my lief, Hassan, hernam de Vorst, dat gy alhier uw toevlugt gezocht hebt; ik zal voor u zorgen.
Hierop wendde hy zich tot den tweeden, en vraagde; wat hebt gy gewenscht? Deze, door de gunst, die zynen makker wedervaaren was, stout geworden, zeide, met een onbeschroomd gelaat; Ik wenschte, Beheerscher der Geloovigen, dat gy my, uit uw schatkiste, tien duizend stukken gouds tellen liet. Kan het niet wat minder weezen, hernam de Kalif? Neen, zeide by, dat is onmogelyk; myn Vader liet my duizend stukken gouds na, en daarenbo- | |
| |
ven een' goeden handel; maar ik kwam 'er pas een jaar mede toe, en thans ben ik zo arm als een bedelaar. Myn Broeder, sprak toen de Kalif, naardien gy noch uwe erfenisse hebt willen bewaaren, noch eenigen vlyt aanwenden, om iets voor u te verkrygen, zou ik zonde doen, het geld, dat ik tot goede werken geschikt heb, eenen verkwistenden Dwaas te geeven; gy zoudt 'er geen tien jaaren wille van hebben, en dan even arm zyn; 't is derhalve beter, dat gy blyft in die omstandigheden, waar toe gy u zelven gebragt hebt.
De derde sprak met zulk eene aandoeninge des gemoeds, en zulke droevige gebaarden, dat alle de Omstanders tot medelyden bewogen wierden; hy zeide, dat hy een' eenigen zoon hadde, dien hy met de grootste liefde en tederheid hadt opgevoed; hy hadt hem niets onthouden van 't geene hem aangenaam kon weezen; maar, in plaatse van zyne goedheid met eene dankbaare erkentenisse beloond te zien, was de Knaap ondeugend en ten hoogsten ongehoorzaam geworden; hy hadt het grootste gedeelte zyner goederen doorgebragt, en echter hadt hy, toen de Jongen zich, door zyne ongebondenheden, eene groote ziekte op den halse gehaald hadt, eene reise gedaan naar het graf van den grooten Propheet, om deszelfs herstelling af te smeeken; de Zoon was ondertusschen gezond geworden, en hadt, geduurende zyns Vaders afweezigheid, het geringe overschot van zyne Goederen verkocht, en lyderlyk doorgebragt; dit verlies wilde hy geduldig draagen, indien zyn wensch wegens de verbetering zyns Zoons maar vervuld mogte worden. Gy zyt een zot, antwoorde de Kalif; gy hebt uw ongeluk aan u zelven te danken, naardien gy zelf de opvoeding van uw kind bestierd hebt; blyf ondertusschen in het Gasthuis, daar ik u uw onderhoud zal doen geworden; uwen wensch kan ik niet vervullen, en ik twyfele zeer, of de groote Profeet, ten behoeve van een' Dwaas, een wonderwerk doen zal; doch het geene hy niet doet, zal de nooddruft misschien verrichten; misschien zal de Karavansera de plaats zyn, werwaards uw zoon uit armoede
| |
| |
zynen toevlugt neemen zal; als dan kunt gy onderzoeken, of hy zich gebeterd heeft.
Vervolgens kwam de beurt aan hem, die zich zes schoone Slavinnen gewenscht hadt. De Kalif, zo ernstig als hy was, kon zich echter niet onthouden van lagchen, toen deze hem zyne begeerte voordroeg. Gy schynt my een recht liefhebber te weezen, zeide hy; doch, naardien de Propheet dit genoegen den waaren geloovigen toegestaan heeft, zo zal het aan my niet haperen, dat uw wensch onvervuld blyve; op 't oogenblik moest de Overste der Gesnedenen zes der schoonste Slavinnen uit het vrouwen getimmer gaan haalen; hy voldeedt aan 't gebod; hoe schoon deze jonge dochters geweest zyn, kan men uit haare naamen opmaaken; de eerste heette Schoonheid des nachts; de andere Avondster; de derde Zamelplaats der bekoorlykheden; de vierde Vreugde der oogen; de vyfde Sohooner dan de volle maan, en de zesde Granaatappel der wellust. Deze Slavinnen werden binnen gebragt; zy moesten haare sluiers afligten, om gezien te kunnen worden; de Wenscher stondt, als of hy buiten zyne zinnen was, wanneer de Kalif hem vraagde, waar mede hy deze vrouwen onderhouden zou? de vraag ontroerde hem; hy moest bekennen, dat hy zelf niets hadde om te leeven; waarop de Kalif in de handen klapte, en 'er zes sterke Slaaven te voorschyn kwamen, die zich van den armen Wenscher meester maakten, hem aan handen en voeten bonden, en op den grond nederwierpen; de Kalif beval, dat men hem drie hondert goede stokslaagen toetellen zou; en als de Slaaven dit bevel stiptelyk ter uitvoer gebragt hadden, werdt hy heen gezonden, met deze lesse; als hy in 't toekomende weder iets wenschen wilde, zou hy te vooren wel onderzoeken, of hy wel in zoodanige omstandigheden was, als vereischt wierden, om de begeerde zaak te kunnen gebruiken; hy mogt nu heenen gaan, en zyn best doen, om zo veel te verkrygen, als nodig was, om zes zulke Slavinnen te onderhouden; als hy dit gedaan hadt, kon hy weder komen, en de Slavinnen naar zich neemen.
| |
| |
Ik zou te wydloopig worden, indien ik het voorgevallene met de overige Wenscheren omstandig verhaalen wilde; ik zal my derhalve bekorten; de vyfde hadt alle zyne onderneemingen dwaaslyk aangevangen, en wilde geene wederwaardigheden verdraagen; dezen vondt de Kalif genoeg door zich zelven gestraft, en liet hem daarom loopen. De zesde hadt anders niet geleerd dan den Akkerbouw; de Vorst beduidde hem dat het eene dwaaze begeerte was, van dien arbeid ontslaagen te zyn, welke zo noodzaakelyk is voor het menschelyk geslacht, en den mensche zelven zo gepast, dat hy werken moet, al hadt hy alles in overvloed; doch, dewyl de arbeid des Landmans dezen Reiziger zo lastig was, zo liet de Kalif hem aan een roeibank sluiten, en gaf hem iets op zee te doen. De zevende werdt, door de genade des Beheerschers, voor een' Krankzinnigen gehouden. en in een Dolhuis opgeslooten.
A.Z.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|