| |
| |
| |
De Denker.
No. 306.
Den 7 November 1768.
[De onderscheidene takken der Geleerdheid, als zoo veele verschillende Waerelden beschouwd.]
Nam quid in hoc mundo sit eorum, ponere certum
Difficile 'st: sed quid possit, fiatque per omne
In variis mundis varia ratione creatis,
Id doces: plureisque sequor disponere causas
Motibus astrorum, quae possint esse per omne.
E quibus una tamen sit & haec quoque causa necesse 'st,
Quae regeat motum signis: sed quae sit earum,
Praecipere, houdquaquam 'st pedetentim progredientis.
De onderscheide rangen van Menschen maaken, om zo te spreeken, onderscheide Werelden uit; invoege dat 'er, op deeze Wereld alleen, eene veelvuldigheid van Werelden plaats hebbe, welke voor die, door den beroemden Fontenelle zo geestig beschreeven, naauwlyks behoeft te wyken.
| |
| |
De Handwerkslieden, de Landbouwers, de Zeevaarenden, de Kooplieden, de Geleerden, enz. maaken, als 't ware, zo veele verschillende Stelsels uit, en beweegen zich, in zeer verschillende Kringen: om die te berekenen en de evenredigheden, die 'er tusschen gevonden worden, uittecyferen en op te maaken wordt eene groote en verregaande bedreevenheid in de Menschkunde vereischt. Ja, men mag vrylyk, zonder eenige grootspraak, zeggen, dat deeze Studie geplaatst moet worden in den rang dier Weetenschappen, welke voor gestaadigen aanwas en vermeerdering vatbaar zyn. Om 'er geregelde Samenstelsels van te vormen, (indien het ooit mogelyk is dit te doen uit hoofde van de veelvuldige ongeregeldheden en dwarrelingen, die 'er in 't eene en andere, van oogenblik tot oogenblik, voortkomen,) zyn 'er oneindig meer proeven noodig dan de verloopene eeuwen tot nog gedaan hebben; schoon hier anderzins over geene schaarsheid valle te klaagen of eenige beschuldiging van luiheid aftegeeven.
Ik zal, voor tegenwoordig, om dit denkbeeld een weinig breeder te ontvouwen, myne Leezers bezig houden met eene beknopte beschryving van het Stelsel der Geleerden, anders de Geleerde Wereld geheeten, en eenige voornaame, hoewel algemeene waarneemingen, in 't zelve gedaan, optekenen.
In dit Stelsel is de Waarheid, even als de Zon in het Stelsel onzer Wereld, in het middelpunt geplaatst. De hoofdkringen, die rondsom loopen, en waarin een ontelbaar getal Starren zich bewoogen hebben, nog beweegen, en vervolgens beweegen zullen, zyn
De Kring der Wiskunde. |
De Kring der Godgeleerdheid. |
De Kring der Wysbegeert. |
De Kring der Regtsgeleerdheid. |
De Kring der Geneeskunde. |
| |
| |
De Kring der Oudheid- en Geschiedkunde. |
De Kring der Taal- en Dichtkunde. |
Niemand, aan deezen of geenen Kring der opgemelde Weetenschappen byzonder toegedaan, belge zich, over de schikking, waarin wy dezelve opgeeven, als zynde de eene Kring meer dan de andere, van het Middelpunt, de Waarheid, verwyderd. Neen! 't zyn geen ronde Kringen; die overal even ver van dit Middelpunt afstaan; maar zy loopen, op eene allerzeldzaamste wyze, door elkander, zo dat de laatstgemelde fomtyds even na aan de Waarheid komt als de eerstgenoemde. Deeze bedenking behoort alle verkeerde jealousy van onder de Geleerden weg te neemen. Uit dit door een dwarrelen der Kringen ontstaat dat sommigen, die, naa als Starren van de eerste grootte en helderheid in eenen Kring geblonken te hebben, het ook waagden, in eenen anderen te verschynen, weinig of geen glans gaven. Eenige enkelden is het gelukt zich met eenen om roem dingenden luister in onderscheidene Kringen te vertoonen: dan doorgaans geeven zy, die zeer algemeen zoeken te blinken, eenen zwakken glans. Ik moet hier aanmerken dat deeze Starren niet altoos naar de grootte; doch meestal naar de helderheid en zuiverheid moeten gewaardeerd worden: want men heeft verbaazend groote Starren, die zeer flaauw van schynsel en door de dofheid naauwlyks zigtbaar zyn, terwyl andere veel kleinder met den doordringensten glans tintelen.
In ieder Kring ziet men Starren, die sints zeer langen tyd helder schitterden, en, naar alle waarschynelykheid, zo lang zullen blyven schitteren als die Weetenschappen onder de stervelingen in agting blyven 't Is waar, eenige nieuwe Starren hebben haaren glans zoeken te verdooven, en door de nieuwigheid eenig voordeel behaald; maar, naa eenigen tyd schynens zyn ze flaauwer geworden dan die heldere flonkerlichten; en de bevinding heeft geleeraard, dat alle de kunstenaaryen, in 't werk gesteld om den luister dier oude te verdooven, op den duur
| |
| |
niets betekenden, ja enkel strekten om ze te helderder te doen schynen.
'Er doet zich een groot verschil op onder de Waarneemers en Begrooters deezer Starren. Eenigen zyn geheel en al ingenoomen met de oude en schynen geene oogen te hebben om de nieuwe te zien, anderen laaten zich alleen door de nieuwopkoomende verrukken, en kyken zich, om zo te spreeken, blind aan elke nieuw-opdagende Star: de laatste heeft, huns agtens, altoos den voorrang.
De kundigste en keurigste Waarneemers, die op oudnoch nieuwheid letten, hebben sints eenigen tyd, wyslyk opgemerkt, dat, daar alle Starren haar licht van de Zon de Waarheid moeten ontleenen, zullen zy een waar en geen bedrieglyk schynsel geeven, ook de glans der Starren in den eenen en anderen Kring, met elkander moet overeenkomen, en geenzins strekken om de een de ander te verdooven. Dit is de rede dat zy een groot getal uitmonsteren, schoon ze eeuwen lang, door de onkunde, als goede en zekere Leidstarren zyn aangezien. Zy ontdekken desgelyks geduurig, hoe veele Starren geen eigen waarheidslicht bezitten, doch wat zy vertoonen enkel ontleenen van oude of naastbystaande Starren.
Het ontbreekt in dit Stelsel aan geene Comeeten, die een wonder vreemden loop hebben, en zich, naa eenige jaaren verdwynens, weder vertoonen. Ze zyn echter, in deeze laatste tyden, minder in opmerking genoomen dan voorheen.
Zeldzaam is het, ten opzigte van alle de Kringen deezer Stelsels, dat eenige in sommige Landen zich dermaate met Dwaallichten vervuld vertoonen, dat het den Volke beter ware dien Kring geheel te missen, gelyk dit het lot is van eenige Wereldbewooners. - Ook zyn 'er Wereldstreeken, die, in vroeger tyden, in deezen en geenen Kring Starren van de eerste grootte en glans zagen opgaan; doch nu geene nieuwe Lichten meer zien blinken en den glans der voorgaande t'eenemaal derven; terwyl in Landen, eertyds bykans van allen Licht beroofd, nu tot verwonderens heldere Lich- | |
| |
ten opdaagen, en welker Bewoonders zich de oude, in andere Gewesten opgereezen, ten nutte maaken: want men heeft de Kunst gevonden om Starren, die uit haar aart slegts geschikt scheenen om een enkeld volk toe te lichten, een glans by te zetten, naar de oogen van onderscheidene Volken geschikt.
Daar zyn Landen, waar in, by wylen, een zeer heldere Star opgaat, doch het wordt haar niet vergund voor dat Gewest in vollen Gloed te schynen en het Gemeen, op lyfstraf, verbooden, 'er het oog op te vestigen. 't Ongelukkigste is dat dit juist plaatst vindt ten opzigte van die Kringen waarby het Gemeen het grootste belang heeft: dan Overmagt doet wyken. Dit is oorzaak dat die Starren doorgaans zich in Gewesten vertoonen, waar haar Schynzel een minzaamst bejegening ontmoet, en geene strenge Keurmeesters het opgaan verbieden.
In alle Kringen zyn Starren, die, mét het bloote oog beschoud, een wonder fraay vertoon geeven; doch door een sterk aanhaalenden Verrekyker bezien dermaate verkleinen of liever van een valschen glans ontbloot worden, dat ze ter naauwer noode zigtbaar blyven. Deeze maaken, ondertusschen, een zeer groot getal uit, en worden van 't Gemeen, dat geene Verrekykers heeft of onkundig is van derzelver gebruik, voor Starren van de eerste grootte en helderheid gehouden: men vindt ze meest in den Tweeden en Vyfden Kring.
Niets is, in de Geleerde Wereld, gemeener dan zwaare en langaanhoudende donkerheden, die zich somtyds uit meest alle de Kringen uitstrekken; intusschen gebeurt het dat, in een en het zelfde Land, den eenen Kring verduisterd zynde, de andere met heldere Starren praalt.
Geen Land is 'er of de Starrekringen zyn onderhevig aan beneveld en bewolkt te worden; en de schoonst schynende Starren vinden zich zomtyds met een dikken nevel overtoogen, en hebben veel werks om weder door te breeken als voorheen.
Bykans geen etmaal gaat 'er voorby of daar vertoo- | |
| |
nen zich Starren, die veel gelykheids hebben met het Verschynzel 't geen men, in de Natuurlyke wereld, het Verschieten der Starren noemt Zy geeven eene vuurige flikkering voor een oogenblik, worden van eenigen waargenoomen; doch verdwynen zo schielyk als zy opkwaamen, zonder immer weder gezien te worden. - Zy verwekken niet zelden een groot gerugt: naardemaal ze, in hun opkomen doorgaans by de eene of andere groote Star verschynen, zyn glans trotsseeren, en, gelyk eenige oppevlakkige Beschouwers denken, overtreffen. Dit zyn meestal naamlooze Starren; en schoon men in 't eerst nog al eenige moeite aanwendt om den naam te ontdekken, zyn die naamen weldraa vergeeten, en weinigen bekreunen zich deswegen. De Star, welke zy voorhadden te benadeelen schynt met de oude klaarheid. Hebben zy eenen naam, die naam zelve strekt tot veragting en zy mogten liever wenschen naameloos gebleeven te weezen.
Benevens deeze Schietende Starren vertonen zich, by tyd en wylen, Vuurige Klooten, vreeslyk van aanzien, ongeregeld in hunne beweeging, en zy schynen, in hunnen onbezuisden loop, het op deeze en geene aanzienlyke Starren gemunt te hebben. - Een hel ontzaglyk licht verspreidt zich, op het oogenblik hunner verschyninge; men ruikt een' afschuwlyken stank, dan gelukkig doen zy geen of zeer weinig leed, voor al wanneer ze niet gestuit worden; zy kunnen het blaazen van den Wind niet uitstaan, deeze eenigzints opkoelende, vergaat alles binnen kort, als of het noit geweest was. De Kundigste Waarneemers zyn voor deze Verschynzels niet verbaasd; de ondervinding heeft getoond dat ze geen aanmerking, veel min vrees, verdienen; vuurige, vuile, doch ras voorby vliegende dampen maaken dat schynbaar lichaam uit.
Aan den Hemel der Geleerdheid zyn de Onweersbuijen van Donder, Blixem, en Hagel zeer gemeen Hebben eenige Starren het geluk om eene geruime wyl helder en ongestoord door te schynen, zo betrekt de Lugt niet zelden op 't onverwagtste, en de hevigste onweersvlaagen schynen eenen eindelyken ondergang
| |
| |
aan 't Gestarnte te dreigen. - Maar dit is slegts een voorby gaand onheil 't geen die Starren treft, en zy komen, naa het uitwoeden dier buyen, doorgaans helderder te voorschyn dan voorheen; en de Wereld, eenigen tyd van haaren streelenden en heilzaamen invloed beroofd, leerd door dit gemis, op den duur, de weezenlyke waarde beter kennen. Men heeft reeds voor lang opgemerkt, dat deeze buyen dikmaal zich niet heel wyd uitstrekken, maar bepaald zyn tot eenige voornaame Gestarntens.
In alle Gewesten, waar men de Weetenschappen bemint, zyn Waarneemers, die naauwkeurig letten op den loop der Starren, en wel inzonderheid derzelver opkomst gade slaan en bekend maaken. Deeze aankondigende Waarneemers hebben eenen kragtigen invloed op het Gemeen, en kunnen veel doen om agting of onagting aan eene opkomende Star by te zetten. Zy geeven veel al om eenige maanden of alle maanden, of in korter tyds bestek, hunne waarneemingen in 't licht, en het Gemeen verlangt om de uitspraak dier waarneemeren te verstaan. Wenschelyk, hoogwenschelyk waare het, dat zy door geene vooringenoomen- of partydigheid in hunne ontdekkingen bestuurd of geslingerd wierden, ten einde het veel vertrouwend Gemeen gewisser en veiliger op hen kon afgaan. 'Er geheel vry van te zyn duldt de menschlykheid naauwlyks; 't zyn de beste, die zich met deeze gebreken 't minst behebd vinden. Dan gelukkig voor de opkomende Starren is het dat de openbaare Waarneemers, in hunne oordeelvellingen, dermaate verschillen, en niet zelden tegen elkander overstaan: want het gebeurt dikwerf, dat een en dezelfde Star by de eene Waarneemer voor een Ster, van de eerste grootte en helderheid geboekt staat, terwyl zy, als klein of gantsch beneveld, by anderen voorkoomt.
Deezen dag ontmoette ik een Lid van het, myns oordeels, beste Genootschap der Waarneemeren hier te Lande. Hy klaagde over de menigte van Verschietende Starren en Vuurige Klooten, die zich, in deezen tyd, boven onzen gezigteinder vertoonden, en dat de Onweersvlaagen zo veelvuldig waren, dat het
| |
| |
verdrietig begon te worden dezelve op te teekenen. - Ik vroeg hem, waarom zy nog geen byzonder gewag gemaakt hadden van een Star de Denker geheeten? Hy scheen niet gereed om deeze vraag te beantwoorden: maar gaf my eindelyk te houden, dat de Denker eer onder de Waarneemers dan onder de Starren behoort. Doch dat het sommigen Waarneemeren gelukte om met den tyd tot de Starren verheven en daar onder geteld te worden; dat hy, als ook eeniger maate in de Voorregkunde ervaaren, het durfde waagen my teverzekeren, (de Leezer en myne Vyanden houden my de bekendmaaking ten goede, hoe zeer tot myn lof strekkende,) dat de Denker, in eenen Kring zal blinken, met de beroemde Starren, de Spectator, de Snapper, de Guardiaan, de Patriot, enz. Met dit streelend denkbeeld vervuld sluit ik deeze beschouwing van het Stelsel der Geleerden.
L.S.
Deze Vertoogen worden uitgegeven, te Amsterdam, by de Erven van F. Houttuyn, en zyn, ieder Maandag, by dezelven te bekomen: en, wyders, te Nymegen by H. Wolfsen, Arnhem W. Troost, Dordrecht A. Blussé, Haarlem J. Bosch, Delft E.v.d. Smout, 's Gravenhage P. van Thol, Leiden P.v.d. Eik, Rotterdam R. Arrenberg, Hoorn T. Tjallingius, Middelburg P. Gillissen, Vlissingen P. de Payenaar, Utrecht G.v.d. Veer, Leeuwaarden H.A. de Chalmot, Harlingen F.v.d. Plaats, Sneek R. Zeylstra en Groningen J. Crebas.
|
|