De Denker. Deel 6 (1768)
(1769)– [tijdschrift] Denker, De– AuteursrechtvrijDe Denker. Deel 6. De erven van F. Houttuyn, Amsterdam 1769
-
gebruikt exemplaar
exemplaar universiteitsbibliotheek Leiden, signatuur: 1207 D 12
algemene opmerkingen
Dit bestand biedt, behoudens een aantal hierna te noemen ingrepen, een diplomatische weergave van het zesde deel van De Denker, met de nummers 262 tot 313 (januari tot december 1768), uitgegeven in 1769.
redactionele ingrepen
p. 248: het foutieve paginanummer 824 veranderd in 248
Bij de omzetting van de gebruikte bron naar deze publicatie in de dbnl is een aantal delen van de tekst niet overgenomen. Hieronder volgen de tekstgedeelten die wel in het origineel voorkomen maar hier uit de lopende tekst zijn weggelaten. Ook de blanco pagina (fol. *1v) is niet opgenomen in de lopende tekst.
De ‘Drukfouten’ van p. 24, 56, 104, 112, 184, 208, 256, 264 en 408 zijn in de lopende tekst verbeterd.
[fol. *1r]
De Denker.
Zesde deel.
Te Amsteldam,
By de Erven van F. Houttuyn,
MDCCLXIX.
[fol. *2r]
Korte inhoud der vertoogen van het zesde deel.
No. 262. | Onderzoek waarom de menschen in 't algemeen zoo bang voor Sterven zyn. | Bladz. 1 |
263. | Vertoog tot lof van den Winter. | 9 |
264. | Het Spiegeltje. | 17 |
265. | Brieven van Philodoxus; Sincerus; Deun; en Jan Geldzak over de Mildaaddigheid. | 25 |
266. | Brief, waarin een zekere Filosoof zyn Leerstelzel, dat wy Marionnetten zyn, Philosophicè bewyst, en Philosophico-Theologicè zoekt staande te houden; Vervolg van No. 227 en No. 243. | 33 |
267. | Ontmoetingen van een' jong Heer by de Voogden eener jonge Juffer, die door hem ten Huwelyk wordt verzogt. | 41 |
268. | Ernstige Waarschuwing van eenen stervenden Jongeling, aan zynen Vriend; in zyne jongste oogenblikken zich beklaagende over zyne onbedagtzaamheid; en bedenkingen daar over. | 49 |
269. | De bespottelykheid, van zich zelven misdaadiger, enz. afteschilderen, dan men is, en waarlyk gelooft te zyn, aangetoond. | 57 |
[fol. *2v]
No. 270. | Laffe aardigheden. | Bladz. 65 |
271. | L.S. Bedenkingen over het sterven van zynen Vader. | 73 |
272. | Gesprek tusschen eene Gentsche Dame en een Haarlemmer Vrouwtje over de Zindelykheid. | 81 |
273. | Beginsels van den Oorlog onder de Filosoofen in China. | 89 |
274. | Een jong Heer, van middelen, en van een tamelyk goed gedrag, die niets weet, en niets by de hand heeft, in zyne waare gedaante vertoond. | 97 |
275. | Haastige menschen zyn geene Verraders. - En nader berigt van den Chineeschen Oorlog. op No. 273. | 105 |
276. | Onderzoek waar aan men de Ongelyke bedeeling van tydelyke middelen hebbe toeteschryven. | 113 |
277. | Charons Boot met Schimmen gelaaden, om naar de Elizeesche Velden overtesteeken. Wier onderscheidene Karakters geestig geschetst worden. | 121 |
278. | Gesprek tusschen Vader en Zoon over het Onderzoek van den Godsdienst. | 129 |
279. | Brief van J.S. waar in den Denker aangemoedigd wordt, om, schoon zyne goede oogmerken van zommigen gedwarsboomd worden, niet te hezwyken, maar met het bestryden der ondeugd ieverig voort te gaan. | 137 |
280. | De Waereld vol Zotten. | 145 |
281. | De Inktkooker. | 153 |
[fol. *3r]
No. 282. | Nader berigt van den Filosoofischen Oorlog in China; waar van No. 273. gehandelt is. | Bladz. 161 |
283. | Vervolg op No. 282 wegens den Filosoofischen Oorlog in China. | 169 |
284. | Godvrugtige beschouwing van Gods Almagt, Wysheid en Goedheid in de schepzelen. | 177 |
285. | Wy weeten niet hoe het met ons onmiddelyk na den dood zal gaan, echter weeten wy dat 'er eene Opstanding enz. zal zyn. | 185 |
286. | Men heeft nodig, de onderscheidene Karakters der menschen te kennen, met welken men omgaat. | 193 |
287. | De Gebroeders Pieter, Marten, Jan, Simon en Harmen, handelen strydig met den last en instructie des Afgezants van hunnen Vader. | 201 |
288. | Het gewoon zeggen, het moet hier op deeze Waereld niet volmaakt, niet al te mooi weezen, overwoogen. | 209 |
289. | Droom over eene Pleitzaal, daar de geschillen geregtelyk onderzogt en beslischt worden. | 217 |
290. | De Filosoof van No. 266, wordt overtuigd, dat Reden en Openbaaring, zalze van God zyn, niet met elkanderen kunnen stryden; en erkent, dat de H.S. leert, dat wy vrye werkers zyn. | 225 |
291. | Vervolg van No. 290, waarin berigt wordt, hoe hy in dat Gevoelen is gebragt, dat de Openbaring geen Geloof verdient. | 233 |
[fol. *3v]
No. 292. | Hy erkent zyne voorige dwaasheid, dat wy Marionnetten zyn; beschuldigt en beklaagt zich zelven geweldig, dat hy de Openbaring tot nog heeft verworpen; en verfoeit zyn gedrag, dat hy echter belydenis heeft gedaan, van haar te geloven. | Bladz. 241 |
293. | Het Karakter der Predikanten verdedigd tegen sommigen spotters met die eerwaardige Orde. | 249 |
294. | De zelfkennis van onzen zeedelyken Staat aangepreezen door eenige ernstige bedenkingen. | 257 |
295. | De dwaasheid van een Ampt te begeeren, daar men onbekwaam toe is, en de verkeerdheid dier Ouderen, die hunne Kinderen ergens toe schikken, eer zy zien of zy daar toe hekwaamheid hebben, aangetoond. | 265 |
296. | Over de zugt tot verandering, en het onveranderlyk blyven staan op zyn stuk. | 273 |
297. | Vervolg van No. 296. En een Brief, betreffende No. 287. | 281 |
298. | De Heer Eerlyk Secundus betoont zyn groot genoegen over No. 293. en spoort den Denker aan, om dus voorttegaan: de Heer Verlegen, die eene Vrouw van eene andere Gezindte getrouwd heeft, vraagt om raad, hoe hy zich hebben te gedraagen, naardien zyne Vrouw zyne heide Dogters, in haare Kerk, zoekt optevoeden; en des Denkers raad aan dien Heer. | 289 |
299. | Brief van Juffrouw Sophia Boncoeur Wed. Diligent, over de onheusche bejeegeningen van haaren oudsten Zoon; en antwoord op denzelven; benevens een Brief van Pigritiae Adversarius over Luie Predikanten. | 297 |
[fol. *4r]
No. 300. | Drie Persoonen; een Eerlyk man, een voorzigtig mensch, en eene zeer byzondere vrouw; geschetst. | Bladz. 305 |
301. | Zeer onderscheidene ontmoetingen van een Heer op zyne reis, by eenigen zyner oude Academie-kennissen. | 313 |
302. | E.L. bemerkt dat het houden eener Buitenplaatse nadeelig is voor zyne zaaken, waarom hy edelmoedig besluit, zich, als voorheen, met een Burgertuin, te vergenoegen. | 341 |
303. | Nadere aanmerkingen over het geval van den Heer Verlegen, No 298; en een Brief van S. Verlegen geboren Virago over de belofte haares mans, dat de Dogters met Haar en de Zoons met Hem zullen gaan; en eenige aanmerkingen op denzelven. | 329 |
304. | Request van de Gemeente Gods te Grysburg, dat haar Predikant Nooitopzynkamer over zyne verregaande luiheid mag gedeporteerd worden, en fiat op hetzelve; en eenig nader berigtwegens den Chineeschen Oorlog, waarvan No. 273, No. 282 en 283, gebandeld is. | 337 |
305. | Brief van Jan Galant, en andwoord op denzelven, hoe een jong Heer zich in het vryen moet gedraagen. | 345 |
306. | De onderscheidene takken der Geleerdheid, als zoo veele verschillende Waerelden beschouwd. | 353 |
307. | Brief van den Heer L.J. in welken hy, op eene geestige wyze, den Denker, als eenen anderen Momus afgeschetst. | 361 |
[fol. *4v]
No. 308. | De Hekel- en Pasquil-Schryvers verdedigd. | Bladz. 369 |
309. | Twee uitmuntende Karakters, ter navolging voorgesteld. | 377 |
310. | Regels van de Portraitsschilders in agt te neemen. | 385 |
311. | Een waar Vriend geschetst. | 393 |
312. | Droom over het Vermaak, onder de gedaante van eene fraaie en beminnelyke Dame. | 401 |
313. | De Denker verheugt zich over het groot nut, dat zyn schryven heeft te wege gebragt; en moedigt zich zelven daardoor aan, om met lust voorttegaan. | 409 |
[p. 24]
In 't voorgaande Vertoog, Bladz. 9, in 't begin staat aestememus, lees aestimemus; en Bladz. 16, regel 3, staat Rentmeester, lees Hofmeester.
[p. 56]
No. 266, Bladz. 34 Regel 15 van onderen, staat een' hoedanig voor moet zyn voor hoedanig een' en Bladz. 37 Regel 4 van onderen, staat naarvolging lees navolging.
[p. 104]
No. 273. Bladz. 93. R. 22 staat betigtig lees betigting, en Bladz. 96. R. 10 verschuldige lees verschuldigde.
[p. 112]
No. 274. Bl. 100, R. 22 staat eene lees eener, Bl. 102, R. 8 staat in lees ik, R. 18 den eersten lees de eerste en Bl. 103, R. 13 doen lees doe.
[p. 184]
- No. 282. Bladz. 164. Reg. 12 van onderen, staat Dien Heer lees Die Heer.
p. 208
No. 286. in 't begin lees Celeritas voor Celentas.
[p. 256]
No. 277. in 't begin staat Deus lees Deos; No. 289. pag. 220. regel 15 van onder staat niet lees iet; en No. 92, pag: 245. regel 16 van onder staat om dat het geene lees om dat bet Geloof eene.
[p. 264]
No. 293. Bladz. 255, Regel 13 van onderen staat opdat lees omdat.
[p. 408]
In No. 311, bladz. 396, reg. 11 en 12. staat, die niet zelden zonder onrechtvaardigheid werkstellig gemaakt, en zonder: lees; die niet zelden, zonder onrechtvaardigheid werkstellig gemaakt, noch zonder; enz.